Thema 2 Verminderde nierfunctie Flashcards

1
Q

Vies bloed naar de glomerulus toe via vas …

A

Afferens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schoon bloed van de glomerulus af via vas …

A

Efferens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Interstitium + tubulus heet ook wel

A

Tubulo-interstitieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Filtrerend oppervlak glomerulus: 3 lagen

A

Capillairwand
Basaalmembraan
Podocyten (= extracapillair laagje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het glomerulaire capillaire kluwen is omhuld door de ruimte van …

A

Bowman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nefron bestaat uit 2 onderdelen

A

Glomerulus
Tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Weg vanaf glomerulus naar papil (totaal 6 onderdelen)

A

Glomerulus
Proximale tubulus
Lis van Henle
Distale tubulus
Verzamelbuis
Papil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Lis van henle bestaat uit:
… been (… en … deel)
… been (… en … deel)

A

Dalend been (dik en dun deel)
Stijgend been (dun en dik deel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De distale tubulus bestaat uit 2 delen

A

Recht deel
Gekronkeld deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De distale tubulus loopt tussen …. door. Dit heet het … met …

A

De distale tubulus loopt tussen efferente en afferente vat eigen glomerulus door. Dit heet het juxtaglomerulaire apparaat met macula densa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Calyx

A

Kelken (urinewegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pyelum

A

Bekken (urinewegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ureter

A

Urineleider (urinewegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vesica urinaria

A

Blaas (urinewegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Urethra

A

Plasbuis (urinewegen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ongeveer …% van de cardiac output stroomt door de nieren

A

20

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Factoren die de glomerulaire filtratie bepalen (4)

A

Kenmerken filtrerend membraan (oppervlakte, lading)
Kenmerken deeltjes (grootte, lading)
Bloedflow
Netto hydrostatische en osmotische krachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hydrostatische druk glomerulus = kracht glomerulus in/uit?

A

Uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hydrostatische druk ruimte van Bowman = kracht glomerulus in/uit?

A

In

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

COD = kracht glomerulus in/uit?

A

In

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Netto kracht glomerulus in/uit? is 10mmHg

A

Uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Constrictie en dilatatie van vas afferens en/of vas efferens
bepaalt hydrostatische druk in de glomerulus. Dit kan via 5 manieren:

A

Autoregulatie
Tubuloglomerulaire feedback
Endocrien
Autonoom zenuwstelsel
Medicijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Constrictie en dilatatie van vas afferens en/of vas efferens via autoregulatie. Hoe werkt dit?

A

Kleine bloeddruk veranderingen worden opgevangen door de vaatwand zelf: hoge druk geeft constrictie, lage druk geeft dilatatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Constrictie en dilatatie van vas afferens en/of vas efferens via tubuloglomerulaire feedback. Hoe werkt dit?

A

Juxtaglomerulaire apparaat signaleert te weinig of te veel tubulaire flow (als flow laag: dilatatie vas afferens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Constrictie en dilatatie van vas afferens en/of vas efferens via endocrien. Twee voorbeelden.

A

RAAS (productie renine in juxtaglomerulaire cellen)
ANP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Constrictie en dilatatie van vas afferens en/of vas efferens via autonoom zenuwstelsel. Hoe werkt dit?

A

Sympathicusactivatie: afferente constrictie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Proximale tubulus: 65% van het … wordt actief teruggeresorbeerd uit de tubili (komt dus weer in de circulatie) en 65% van het … wordt passief teruggeresorbeerd.

A

Zout
Water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat gebeurt er in het dikke deel stijgende been van Lis van Henle?

A

Is impermeabel voor water en meeste elektrolyten, actief transport van NaCl van tubulus naar interstitium (reabsorptie). NaCl gaat dus de tubulus uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat gebeurt er in het dunne deel dalende been van de Lis van Henle?

A

Vrijwel impermeabel voor elektrolyten. Is permeabel voor water (passief transport). H2O gaat dus de tubulus uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

De … (capillair) gaat langs de lis van Henle tegen de richting flow tubulus in. Deel van teruggeresorbeerde zout en water komen terug in de …

A

Vasa recta
Circulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

De osmolariteit is onderin de bocht tussen beide ‘benen’ van Lis van Henle heel hoog/laag?

A

Hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

3 belangrijke punten Lis van Henle:
- biedt mogelijkheid om urine …
- effectieve reabsorptie van …
- … in niermerg maakt … reabsorptie vanuit de … oiv … mogelijk

A

Biedt mogelijkheid om urine verdund of geconcentreerd te maken
Effectieve reabsorptie van water en zouten
Osmotische gradient in niermerg maakt water reabsorptie vanuit de verzamelbuizen oiv ADh mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat gebeurt er met de flow en de druk bij afferente constrictie? Wanneer gebeurt dit?

A

Flow laag
Druk laag
NSAID’s, sympathicus activatie (‘autonome regulatie’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er met de flow en de druk bij afferente dilatatie? Wanneer gebeurt dit?

A

Flow hoog
Druk hoog
Vaatverwijders zoals ca blokkers, dopamine, ANP (‘endocriene regulatie’), prostaglandines, tubulo-glomerulaire feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er met de flow en de druk bij efferente constrictie? Wanneer gebeurt dit?

A

Flow laag
Druk hoog
Angiotensine 2 (‘endocriene regulatie’), ANP (‘endocriene regulatie’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gebeurt er met de flow en de druk bij efferente dilatatie? Wanneer gebeurt dit?

A

Flow hoog
Druk laag
RAAS inhibitie, zoals ACE remmers en ARB’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Excretie =

A

Filtratie + secretie - reabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat doet de macula densa? (2)

A

Signaleert weinig of te veel flow in de tubulus
Signaleert weinig of te veel natrium in de tubulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat doet angiotensine II op de nier? (2)

A

Constrictie vas efferens (en afferens): minder flow maar hogere druk in glomerulus
Stimuleert Na terugresorptie in de proximale tubulus, dikke stijgende deel lis van Henle, distale tubulus en verzamelbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat doet aldosteron op de nier?

A

Natrium terugresorptie en kalium secretie in de verzamelbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wanneer wordt ADH geproduceerd? (3)

A

Baroreceptoren signaleren ondervulling
Osmoreceptoren signaleren stijging osmolariteit (meestal hypernatriemie)
RAAS stimulatie bij ondervulling/lage RR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar wordt ADH geproduceerd?

A

Hypofyse achterkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat doet ADH?

A

Water terugresorptie in distale tubulus en verzamelbuis door openen waterkanaaltjes: diffusie van H2O door concentratie gradient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat doen de natriuretische peptiden ANP en BNP? (4)

A

Remming juxtaglomerulair apparaat
Remming aldosteron productie
Remming ADH productie
Dilatatie vas afferens, contractie vas efferens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Definitie homeostase

A

Actief handhaven van stabiele en optimale omstandigheden in het interne milieu van het lichaam (kost energie!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Homeostase via 3 manieren

A

Autoregulatie
Neurologische regulatie
Endocrinologische regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Homeostase via autoregulatie. Werking?

A

De cel of het orgaan signaleert zelf een verandering en reageert daar lokaal op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Homeostase via neurologische regulatie. Hoe?

A

Het zenuwstelsel reageert met een zenuwactie, dit werkt snel (sec) en duurt kort, dit is meestal het autonome zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Homeostase via endocrinologische regulatie. Hoe?

A

Een endocrinologisch orgaan reageert met productie van hormonen, dit werkt langzamer, maar heeft ook langer effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Formule concentratie

A

Hoeveelheid stoffen / volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

1 mol natrium is meer/evenveel/minder? deeltjes als 1 mol chloor, het gewicht is hetzelfde/anders?

A

Evenveel
Anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Spontane verdeling van deeltjes, van omgeving met hogere concentratie naar omgeving met lagere concentratie tot het concentratieverschil verdwenen is

A

Diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Snelheid diffusie is afhankelijk van (4)

A

Concentratieverschil
Temperatuur (hoe warmer hoe sneller)
Afstand en oppervlakte
Molecuulgrootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Transport over membranen op 3 manieren

A

Passief transport
Transportpompen
Vorming van blaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Passief transport passief =

A

Diffusie met concentratiegradient mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Passief transport actief =

A

Gefaciliteerde diffusie door carrier eiwit (kanaaltje, poortje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Transportpompen gaan vaak tegen de … in en kosten …

A

Concentratiegradient
Energie (ATP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Vorming van blaasjes de cel in

A

Endocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Vorming van blaasjes de cel uit

A

Exocytose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Kost transport over membraan via vorming van blaasjes energie?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

(Cel-)membraan dat doorlaatbaar is voor sommige, maar niet alle stoffen

A

Semipermeabel membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Transport over een semipermeabel membraan gaat vaak beter bij: (3)

A

Kleine deeltjes
Geen elektrische lading
Groot concentratieverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Diffusie van water over semipermeabel membraan (dat doorlaatbaar is voor water)

A

Osmose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waterkanalen in membraan

A

Aquaporines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is de osmolariteit?

A

Totale concentratie van in water opgeloste osmotisch actieve deeltjes die niet door het semipermeabele membraan heen kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Water gaat naar de kant met de laagste/hoogste? osmolariteit

A

Hoogste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Albumine is positief/negatief? geladen en trekt de … kant van water aan. Albumine kan wel/niet? door de capillairwand. Hierdoor ontstaat …

A

Negatief
Positieve
Osmose

68
Q

Colloid osmotische druk (COD) =

A

Drukgradient veroorzaakt door het verschil in osmolariteit door eiwitten die niet door het membraan kunnen

69
Q

Deeltjes kunnen neutraal, negatief of positief geladen zijn. Aantal protonen = aantal elektronen:

A

Neutraal

70
Q

Deeltjes kunnen neutraal, negatief of positief geladen zijn. Aantal protonen > aantal elektronen:

A

Positief

71
Q

Deeltjes kunnen neutraal, negatief of positief geladen zijn. Aantal protonen < aantal elektronen:

A

Negatief

72
Q

Positieve deeltjes

A

Kationen

73
Q

Negatieve deeltjes

A

Anionen

74
Q

Vochthuishouding: drie compartimenten

A

Intracellulair volume (ICV)
Extracellulair volume (ECV)
Bloedvolume (BV) - overlapt met bovenstaande

75
Q

Intracellulair volume bevat

A

Volume in de cellen inclusief volume van bloedcellen

76
Q

Extra cellulair volume bevat

A

Interstitieel vloeistof + plasma volume

77
Q

Bloedvolume bevat

A

Volume van de bloedcellen + plasmavolume

78
Q

Er zitten twee barrieres tussen bloed en celinhoud. Welke?

A

Capillairwand
Celmembraan

79
Q

Capillair: COD zorgt ervoor dat water het bloedvat … gaat, de hydrostatische druk zorgt er echter voor dat water het bloedvat … gaat.

A

In
Uit

80
Q

Water beweegt vrij over ICV/ECV/BV?

A

ECV en ICV

81
Q

Natrium blijft (vooral) in ICV/ECV/BV?

A

ECV

82
Q

Kalium blijft (vooral) in ICV/ECV/BV?

A

ICV

83
Q

Osmolariteit in … en … is gelijk (ICV/ECV/BV?)

A

ECV en ICV

84
Q

Osmolariteit formule

A

2x [Na] + [glucose] + [ureum] in plasma

85
Q

Normale osmolariteit is ongeveer …

A

280 mmol/l

86
Q

Wat gebeurt er wanneer je 5L NaCl 0,9% (=1400 mmol) toedient aan een patient met het volume en de osmolariteit in ECV en ICV? En klinisch?

A

ECV: volume neemt toe, osmolariteit blijft gelijk
ICV: volume blijft gelijk, osmolariteit blijft gelijk
Klinisch: oedeem, hartfalen

87
Q

Wat gebeurt er wanneer je 5L water toedient aan een patient met het volume en de osmolariteit in ECV en ICV? En klinisch?

A

ECV: volume neemt toe, osmolariteit neemt af
ICV: volume neemt toe, osmolariteit neemt af
Klinisch: oedeem, cellen knappen kapot

88
Q

Wat gebeurt er wanneer je 1400 mmol NaCl toedient aan een patient met het volume en de osmolariteit in ECV en ICV? En klinisch?

A

ECV: volume neemt toe, osmolariteit neemt toe
ICV: volume neemt af, osmolariteit neemt toe
Klinisch: oedeem, cellen verschrompelen

89
Q

… liter bloed per dag door renale arteriën
… liter filtraat per dag in glomeruli
… liter urine per dag aan einde proximale tubili
… liter urine per dag bij aanvang distale tubili
… liter urine per dag aan einde distale tubili
… liter urine per dag aan het einde van de ductus collingens (verzamelbuis)

A

1500
180
60
20
10
1,5

90
Q

Doel zout- en waterhuishouding (3)

A

In stand houden intra- en extracellulaire volume
Juiste bloeddruk
Juiste osmolaliteit

91
Q

Totaal lichaamswater = … x lichaamsgewicht kg

A

0,6

92
Q

Totaal lichaamswater: hoeveel extracellulair/intracellulair? En van extracellulair, hoeveel intravasculair/extravasculair?

A

1/3 extracellulair
-> 1/4 intravasculair
-> 3/4 extravasculair
2/3 intracellulair

93
Q

Intracellulaire volume wordt bepaald door … en …

A

Kalium en organische fosfaatesters (ATP, creatininefosfaat, fosfolipiden)

94
Q

Extracellulair volume wordt bepaald door …, … en …

A

Na+, Cl- en HCO3-

95
Q

Filtratie, secretie en resorptie: dalende deel is permeabel voor … en weinig permeabel voor … en …

A

Water
NaCl en ureum

96
Q

Filtratie, secretie en resorptie: stijgende deel is alleen permeabel voor … en niet permeabel voor … en …

A

NaCl
Water en ureum

97
Q

Natrium homeostase is primair voor regulatie van …
Water homeostase is primair voor regulatie van …

A

Vulling
Osmolaliteit (= hoeveelheid opgeloste deeltjes)

98
Q

Osmoreceptorcellen in hypothalamus sturen signalen naar de hypofyse om … af te geven (wateruitscheiding) of zorgen voor … (waterinname)

A

ADH
Dorst

99
Q

Normaal osmolaliteit serum

A

280 - 295 mOsmol/kg

100
Q

Berekenen osmolaliteit

A

2x [Na] + 2x [K] + glucose + ureum

101
Q

Normaalwaarde natrium

A

135-145 mmol

102
Q

Normaalwaarde kalium

A

3.5-5 mmol

103
Q

Hyponatriëmie oorzaken fysiologisch (3)

A

DM
Hoog glucose
Andere osmotisch actieve deeltjes: alcohol, glycolaat

104
Q

Hyponatriëmie oorzaken uitscheiding verhoogd (2)

A

Diuretica
Addison disease (verlies aldosteron)

105
Q

Hyponatriëmie oorzaken water toename (6)

A

Verhoogde intake water, polydipsie
Nierinsufficiëntie (slechte klaring)
SIADH
Levercirrose
Nefrotisch syndroom
Decompensatio cordis

106
Q

Bij hyponatriëmie snel corrigeren: zout geven, wat gebeurt er?

A

Trekt water weg vanuit de hersenen -> demyelinisatie

107
Q

Hypernatriëmie oorzaken (6)

A

Verminderde water inname
Centraal of nefrogene diabetes insipidus (water verlies door ADH)
Verhoogde water uitscheiding (braken, diarree, zweten etc.)
Verhoogde natrium retentie: hyperaldosteronisme
Verhoogde natrium retentie: syndroom van Cushing (aldosteron productie)
Verhoogde natrium inname intoxicatie (zeldzaam)

108
Q

Bij hypernatriëmie: hypertone/veel natrium in het bloed. Wat gebeurt er met de hersenen? En wat gebeurt er bij snel corrigeren (vocht geven)?

A

Water trekt uit hersenen, hersenen gaan snel elektrolyten verzamelen en langzaam ook organische osmolieten verzamelen. Bij snel corrigeren -> in hersenen blijft het hoog, dus water aanzuigen -> oedeemvorming hersenen

109
Q

Indicaties bepalen kalium (6)

A

Hartritmestoornissen / ECG afwijkingen
Spierzwakte en hypertonie
Chronische diarree
Controle bij diuretica gebruik
Nierfalen
Storingen zuur-base huishouding

110
Q

Oorzaken hypokaliëmie (7)

A

Verminderde intake
Alkalose
Diarree of stoma
Verlies door nier bijv. diuretica gebruik
Dialyse
Hyperaldosteronisme (uitwisseling Na tegen K)
Insuline overmaat (opname in de cellen)

111
Q

Oorzaken hyperkaliëmie (7)

A

Acidose
Acuut celverval
Insuline tekort (verminderde opname in de cellen)
Nierfalen
Hypoaldosteronisme
Kalium sparende diuretica
Massale rode bloedceltransfusie

112
Q

Normaalwaarde chloride

A

96-107 mmol/L

113
Q

Oorzaken hyperchloremie (4)

A

Dehydratie
Suppletie
Metabole acidose met normaal anion gap
Respiratoire alkalose, HCO3- uitscheiding als compensatie leidt tot Cl- opname

114
Q

Oorzaken hypochloremie (3)

A

Te lage intake
Overmatig zoutverlies
Intestinaal Cl- verlies door braken

115
Q

Normaalwaarde anion gap

A

8-16 mmol/L

116
Q

Formule berekenen anion gap

A

[na+] - ([cl-] + [HCO3-])

117
Q

Wat is cortisol voor een corticoid? Wat doet het onder andere (2)?

A

Glucocorticoid
Remming afweer, stijging glucose

118
Q

Wat is aldosteron voor corticoid? Wat doet het onder andere (2)?

A

Mineralocorticoid
Natrium-en zoutretentie, uitscheiden kalium

119
Q

Te weinig cortisol =

A

Addison

120
Q

Te veel cortisol =

A

Cushing

121
Q

Acute effecten van cortisol: reactie op stressvolle situatie (5)

A

Verhoging glucose
Verhoging catabolisme
Remming groeihormoon
Bewustzijn
Remming/regulatie afweer

122
Q

Biologische beschikbaarheid corticosteroiden (na absorptie en na first pass effect)

A

Na absorptie = 80%
Na first pass effect = 50%

123
Q

Bij langdurig corticosteroiden maken de bijnieren onvoldoende cortisol, daarom altijd afgebouwd worden en toediening extra corticosteroiden bij ‘stress’ (stress-schema). Welke patienten komen hiervoor in aanmerking? (2)

A

Altijd bij bewezen nierinsufficientie
Nu >3weken >20mg/dag prednison (of equivalent)

124
Q

3 hormonen van de nieren

A

Erytropoetine (EPO)
Renine
Vitamine D

125
Q

Wanneer wordt EPO geproduceerd in de nier?

A

Hypoxemie

126
Q

Wanneer wordt renine geproduceerd in de nier?

A

Daling tubulusflow

127
Q

Wat doet vitamine D (3)?

A
  • Verhoogt opname calcium en fosfaat in de darm
  • Verlaging uitscheiding calcium nier
  • Verlaging vorming PTH in bijschildklieren
128
Q

Wat geeft vitamine D deficientie voor symptomen? (2)

A

Hypocalciemie
Hyperparathyreoidie

129
Q

Zuur base formule

A

H+ + (HCO3)- <-> H2CO3 <-> H2O + CO2

130
Q

[H+] verhoogd = pH … = acidose/alkalose?

A

Verlaagd
Acidose

131
Q

[H+] verlaagd = pH … = acidose/alkalose

A

Verhoogd
Alkalose

132
Q

Wat doet de proximale tubulus met HCO3- en H+? (2)

A

HCO3- reabsorptie
H+ secretie

133
Q

Wat is de GFR (Glomerulair Filtration Rate)?

A

Glomerulair filtraat (pre-urine) in ml/min

134
Q

Kreatinine wordt geproduceerd door … en vrijwel volledig geklaard door …

A

Spieren
Glomeruli

135
Q

Wat is het nadeel van plasma kreatinine (vs kreatinineklaring)?

A

Bij daling nierfunctie stijgt kreatinine logaritmisch, is afhankelijk van veel factoren. Hier corrigeer je voor als je en kreatinineklaring doet.

136
Q

Sommige middelen remmen secretie van kreatinine, hierdoor stijgt plasma kreatinine en lijkt het of de nierfunctie is gedaald. Noem 2 voorbeelden.

A

Cotrimoxazol
Cimetidine

137
Q

Wat is de eGFR?
Noem 5 aandachtspunten

A

Schatting van de GFR met kreatinine, leeftijd, geslacht.
Interpretatie blijft nodig, want:
- Gaat nog altijd uit van kreatinine
Invloed door bijzondere lichaamsbouw/activiteit/spiermassa
Invloed door dieet en medicatie
- Niet gevalideerd bij leeftijd <18jr
- Niet gevalideerd bij andere kleur dan wit of zwart
- Bij afrikaanse achtergrond vermenigvuldigen met 1,157
- Aanpassen aan sexe

138
Q

Wat zou je, naast kreatinine en kreatinineklaring, bij twijfel ook nog kunnen meten?

A

Cystatine C in bloed

139
Q

Wanneer spreek je van acute nierschade?

A
  • Stijging [kreat] >50% in een week of stijging plasma [kreat] > 26.5 umol/l
  • al of niet met urineproductie <0.5 ml/kg/uur
140
Q

Wanneer spreek je van chronische nierschade?

A
  • > 3 maanden
  • GFR >90 ml/min met proteinurie en/of sedimentsafwijkingen (stadium 1)
  • GFR <90 ml/min (stadium 2-5)
141
Q

Acute prerenale nierschade wordt veroorzaakt door

A

Verminderde doorbloeding van de nier
(hypovolemie, hypotensie, verminderd effectief circulerend volume, acute vasculaire schade nier bv nierinfarct)

142
Q

Verloop prerenale nierschade in 3 stappen:
1. …: de GFR …
2. …: de GFR …
3. …
Duur: …
Vaak …
… fase bij herstel - of gevolg van te veel vullen?

A
  1. Compensatie: de GFR blijft bewaard
  2. Decompensatie: de GFR daalt
  3. Acute tubulusnecrose (ATN) -> oorzaken prerenaal of toxinen
    Duur 0-6 weken
    Vaak oligurie/anurie
    Polyure fase bij herstel - of gevolg van te veel vullen?
143
Q

Hoe kom je er achter of er sprake is van een prerenale nierinsufficientie of ATN?

A

Prerenale nierinsufficientie: laag natrium in urine (RAAS)
ATN: hoog natrium in urine (door tubulusdisfunctie)

144
Q

Behandeling prerenale nierschade/ATN (6)

A
  1. Behandelen/wegnemen oorzaak
  2. Herstel effectief circulerend volume
  3. Correctie metabole complicaties
  4. Dieet (zout+kalium+eiwit+vocht beperking)
  5. Aanpassing medicatie/toedieningen (nefrotoxische middelen zoals ACE-remmers, NSAID’s, contrastmiddelen)
  6. Evt. dialyse/ultrafiltratie
145
Q

Acute postrenale nierschade wordt veroorzaakt door

A

Afvloedbelemmering
(Prostaatvergroting, urolithiasis, acute nierschade bij hydronefrose)

146
Q

Wat is urolithiasis?

A

Gevolg van te hoge concentraties stoffen in de urine door metabole afwijkingen/dieet, vaak combinatie. Stoffen slaan neer als stenen.

147
Q

Renale aandoeningen kunnen zich op 4 locaties bevinden. Noem deze.

A

Vaatjes
Glomeruli
Tubuli
Interstitium

148
Q

Wat voor lab vraag je in ieder geval aan bij nierziekten? (Bloed + urine)

A

Laboratorium
- Kreatinine, eGFR
- Na, K
- Albumine
- Ca, fosfaat
- Bicarbonaat
- Hb

Urine
- sediment (ery’s, leuko’s, celcylinders, dysmorfe ery’s)
- albuminurie / proteinurie
- natrium
- kreatinineklaring

149
Q

Welk aanvullend onderzoek doe je vrijwel altijd bij nierziekte?

A

Echo abdomen

150
Q

Hoe hoger [H+], hoe … pH, hoe zuurder de oplossing = …
Hoe lager [H+], hoe … pH, hoe alkalischer (basischer) de oplossing = …

A

Hoe hoger [H+], hoe lager pH, hoe zuurder de oplossing = acidose
Hoe lager [H+], hoe hoger pH, hoe alkalischer (basischer) de oplossing = alkalose

151
Q

Meer zuur is evenwicht naar rechts/links?
Alkalischer is evenwicht naar rechts/links?

A

Meer zuur is evenwicht naar rechts.
Alkalischer is evenwicht naar links.

152
Q

Metabole acidose -> respiratoire compensatie
pH …, pCO2 …, HCO3- …, pO2 …

A

Metabole acidose -> respiratoire compensatie (uitblazen CO2)
pH laag, pCO2 laag, HCO3- laag, pO2 hoog

153
Q

Metabole alkalose -> respiratoire compensatie
PH …, pCO2 …, HCO3- …, pO2 …

A

Metabole alkalose -> respiratoire compensatie (minder uitblazen CO2)
PH hoog, pCO2 hoog, HCO3- hoog, pO2 gelijk of laag

154
Q

Respiratoire acidose -> metabole compensatie
pH …, pCO2 …, HCO3- …, pO2 …

A

Respiratoire acidose -> metabole compensatie (meer H+ uitscheiden, meer HCO3- vasthouden)
pH laag, pCO2 hoog, HCO3- hoog, pO2 laag

155
Q

Respiratoire alkalose
PH …, pCO2 …, HCO3- …, pO2 …

A

Respiratoire alkalose
PH hoog, pCO2 laag, HCO3- laag, pO2 hoog

156
Q

Acute Tubulus Necrose meestal prerenale/renale/postrenale oorzaak?

A

Acute Tubulus Necrose meestal prerenale oorzaak, maar kan ook toxinen.

157
Q

Hoe weet je het verschil tussen pre-renale nierinsufficientie en ATN?

A

Pre-renale nierinsufficientie: laag natrium in urine (RAAS)
ATN: hoog natrium in urine (oa door tubulusdisfunctie)

158
Q

Grootste verschil nefrotisch syndroom vs nefritisch syndroom

A

Nefrotisch syndroom = proteinurie >3g/dag (normale nierfunctie)
Nefritisch syndroom = proteinurie <3g/dag (chronische nierschade)

159
Q

Criteria chronische nierschade (CNS)

A

> 3maanden
- eGFR <60ml/min/.73m2 en/of
- Proteinurie/albuminurie

Dus niet acute nierschade. Maar hoe weet je dat? Herhalen!
1 week: daalt het verder?
3 maanden: is het chronisch?

160
Q

Urine: Erytrocyturie
… aandoening> vaak microscopische erytrocyturie
… aandoening> vaak macroscopische erytrocyturie

A

Urine: Erytrocyturie
Glomerulaire aandoening> vaak microscopische erytrocyturie
Urologische aandoening> vaak macroscopische erytrocyturie

161
Q

Wat doet het AKR (albumine/kreatinine ratio)?

A

Corrigeert voor concentratieverschillen gedurende de dag

162
Q

Behandeling CNS (6)

A

Bloeddrukregulatie (RAAS inhibitie)
Zoutbeperking
Eiwitbeperking
Behandeling acidose
Stop roken
Glucoseregulatie bij DM

163
Q

Oorzaken hypertensie bij CNS (4) + behandelingen

A

RAAS stimulatie (RAAS inhibitie -> ACE-remmer/ARB)
Zout- en waterretentie (diuretica, zoutbeperking)
Sympathische activatie (betablokkade)
Vaatverkalking (vaatverwijders -> calciumantagonisten)

164
Q

Hoe komt het dat een ACE remmer/ARB nefroprotectief is?

A

Verminderde druk in glomerulus door dilatatie efferent vat. Korte termijn ‘daling nierfunctie’, lange termijn bescherming nierfunctie.

165
Q

Nierfunctievervanging kiezen als eGFR< …

A

20