Thema 3: intelligentie en persoonlijkheid Flashcards

1
Q

Spearman’s 2-factorentheorie

A
  • FA-model met gemeenschappelijke factor (g) en specifieke factor (s)
  • unidimensionale benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

positive manifold

A

=g-factor
concept van spearman
= het fundamenteel gemeenschappelijke factor aan de basis van alle prestaties op cognitieve tests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wechsler

A

Grondlegger construct algemene intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Evidentie voor g-factor

A

1) Algemeen mentaal vermogen
-> of cognitieve sterkte, bepaalt hoe je je gedraagt in heel wat contexten waar cognitie van belang is

2) Gespecialiseerde, maar gecorreleerde mentale vermogens
-> correlatie omwille van onze genen, de omgeving of de interactie

3) Mutualisme
-> als je beter bent in de ene mentale vaardigheid, helpt het je om andere mentale vaardigheden te ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bedenkingen bij g

A
  • vooral in abstracte testen
  • minder evidentie in gespecialiseerde populatie
  • er is meer dan één gemeenschappelijke factor nodig om empirische correlatiematrix van cognitieve prestaties te verklaren (cf. Thurstone)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Huidige psychometrische modellen rond intelligentie

A
  • geen pure unidimensionale benaderingen, maar ook multidimensionale benadering
  • niet alleen maar g-factor
  • CHC-model en g-VPR model
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

2 belangrijke data in ontstaan van CHC model

A

1989: eerste kiem
1999: ontstaan benaming CHC-model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het CHC-model

A

Extended Gf-Gc theorie x 3-stratum theorie
Cattell & Horn x Carroll

Hiërarchisch: g - BCV - SCV

Model nog niet af, meer onderzoek nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Extended Gf-Gc theorie

A

Vertrokken vanuit de primary abilities theorie van Thurstone, maar gingen ervan uit dat ze mochten correleren, is niet onafhankelijk
➔ Formuleren vaardigheden van eerste (meer specifieke) en tweede (meer brede) laag
➔ Maakten onderscheid tussen Gf (fluid intelligence) en Gc (crystallized intelligence)

Model van Cattell en Horn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3-stratum theorie

A

→ Alle vaardigheden van tweede laag zijn positief gecorreleerd; derde laag = g

Model van Carroll

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gf

A

= vloeiende intelligentie
Vaardigheid om mentale operaties te gebruiken wanneer men met een relatief nieuwe taak geconfronteerd wordt, die men niet automatisch kan oplossen

Hoe da je bepaalde nieuwe situaties + problemen gaat aanpakken waarvan je niet weet hoe het allemaal in elkaar zit

Kenmerken:
* Hoge lading op ‘g’
* Iets meer cultuuronafhankelijk dan andere cognitieve vaardigheden
* Kan op verschillende manieren gemeten worden, visueel of verbaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

SCV van Gf

A

Inductief redeneren: regels kunnen afleiden uit bepaalde gegevens
Deductief redeneren: en bestaande regel kunnen toepassen
Kwantitatief redeneren: redeneren met getallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Moeite met Gf in dagelijks leven

A

moeite met…
* regels overdragen naar een andere context – beperkte generalisatie/transfer van geleerde
* kritisch na te denken
* ideeën vergelijken en contrasteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gc

A

= gekristalliseerde intelligentie

De breedte en diepte van iemands verworven kennis binnen een cultuur en de toepassing van die kennis
➔ een opslagplaats van op taal gebaseerde declaratieve (weten wat) en procedurele (weten hoe) kennis die is verworven door onderwijs/algemene levenservaringen

Kenmerken
- Hoge lading op ‘g’
- Zeer cultuurafhankelijk, veel linken met taal bv. woordenschat, begrijpen
- Sterke link met schoolse prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

SCV van Gc

A

Taalontwikkeling: taalbegrip, uitspraak
Algemene kennis: feitenkennis
Grammaticale vaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Moeite in dagelijks leven (Gc)

A
  • moeilijkheden met het verwerven van woordenschat of kennis
  • moeizaam begrijpen van taal
  • problemen met het begrijpen van rekentaal/taal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gwm

A

= werkgeheugencapaciteit

Het vermogen om informatie vast te houden en te manipuleren in het werkgeheugen, onthouden van informatie op korte termijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

SCV van Gwm

A

Executieve controle: bewerkingen uitvoeren op de informatie die je vasthoudt
Auditieve en visuele korttetermijn opslag: capaciteit van het wg, hoeveel kun je vasthouden in die paar seconden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gl

A

= Leerefficiëntie

Vermogen nieuwe informatie in LTG te slaan, te bewaren en te consolideren
Grotere hoeveelheid informatie + minuten/uren/dagen/jaren onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

SCV van Gl

A

Associatief geheugen: vermogen paren niet gerelateerde woorden/objecten te onthouden
Betekenisvol geheugen: vaardigheid om verhalen/woorden die semantisch verbonden zijn te onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gr

A

= Retrieval Fluency

Vlotheid waarmee iemand op selectieve en strategische wijze zowel verbale als niet-verbale informatie kan produceren/ophalen uit LTG

Link creativiteit en NIET snelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

SCV van Gr

A

Ideeënvlotheid: hoe snel je ideeën kan bedenken voor bepaalde problemen
Woordvlotheid: ‘teken zo snel mogelijk een tekening met deze vereisten’
Tekenvlotheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gv

A

= Visuele informatieverwerking

Visueel-ruimtelijke vaardigheden
Vaardigheid om visuele patronen en stimuli te generen, waar te nemen, te analyseren, te synthetiseren, te manipuleren, te transformeren en ermee te denken

Geen significant verband met taal en rekenen= “the Gv mystery”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

The Gv mystery

A

Gv heeft geen significant verband met taal en rekenen

1) waarschijnlijk wel basale minimale capaciteit nodig maar of je nu veel meer of beetje meer hebt maakt niet zoveel meer uit (“threshold ability”)

2) Gaat soms over verbanden bovenop andere vaardigheden –
daarboven op misschien geen waarde, maar op zichzelf wel een waarde (te simpel gemeten om ingewikkelde verbanden te kunnen zien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
SCV van Gv
Visualisatie Scannen: weg uit doolhof Identificatievlotheid: voorwerp identificeren met niet volledige informatie
26
Ga
= Auditieve informatieverwerking Vaardigheid om informatie in geluid (auditieve stimuli) te detecteren, te begrijpen, te analyseren (herkennen) en te synthetiseren (onderscheiden) Gebruikt om o.a leerstoornissen zoals dyslexie vast te stellen
27
SCV van Ga
Fonologisch coderen (analyse/synthetisch) Discriminatie en evaluatie van muzikale patronen
28
Gs
= Verwerkingssnelheid Vaardigheid om eenvoudige, repetitieve cognitieve taken snel en vlot uit te voeren Betrekkelijk eenvoudige taken die snel moeten uitgevoerd worden, en die bijna iedereen juist zou hebben wanneer er voldoende tijd zou gegeven worden – het gaat dus net om hoe goed je iets binnen beperkte tijd kan oplossen
29
SCV van Gs
Perceptuele snelheid: snelheid en vlotheid waarmee je visuele stimuli kan vergelijken op gelijkenissen en verschillen of zoeken naar patronen in een werkveld Cijferverwerking: snel elementaire schoolse zaken uitvoeren (niet wiskundige kennis) –automatisatie
30
Gq
= Kwantitatieve kennis De diepte en breedte van de declaratieve en procedurele aspecten van wiskunde Alle wiskundige feiten en procedures die je maar kan hebben + uitvoeren van ingewikkelde wiskundige zaken – je moet bepaalde mathematische principes begrijpen om een hoge score te halen
31
SCV van Gq
Wiskundige kennis Wiskundige prestaties
32
XBA
= cross-battery assessment = testbatterij samenstellen op basis van subtests uit verschillende testen - één intelligentietest als kern van de batterij - aanvullen met subtests uit andere testen (met normaal verdeelde normscores) - ENKEL mits gefundeerde, internationaal aanvaarde werkwijze
33
Criteria van de BFP om algemene intelligentie te meten
In Vlaanderen geldt bij afspraak: een test meet algemene intelligentie als … - Deze de BCV’s Gf (en/of Gq) en Gc + nog minstens twee anders BCV’s toetst (d.w.z. minstens vier BCV waaronder Gf/Gq en Gc) - Waarbij beide een gewicht hebben dat gelijk is aan of groter is dan de overige BCV (in de totaalscore)
34
G-VPR model
- gebaseerd op Vernon: 1 algemene factor + 2 subsidiaire factoren (verbaal-educatief, perceptueel-motorische factor) - Johnson & Bouchard Niveau 1: individuele testen Niveau 2: specifieke vaardigheden Niveau 3: verbale, perceptuele, rotatievaardigheden Niveau 4: algemene intelligentie g Verschil met CHC-model - CHC: Gv = Perceptuele + rotationele factor - g-VPR: geen Gf + geen afzonderlijke geheugenfactoren
35
Bayley-3-NL
Algemene mentale en motorische ontwikkeling vaststellen om kinderen met risico op ontwikkelingsachterstand op te sporen + eventueel advies te kunnen geven - 5 schalen: Cognitie, Taal, Motoriek, Sociaal-emotionele ontwikkeling en Adaptief gedrag - Geen pure intelligentietest, het meet ontwikkelingsniveau + oudervragenlijsten: Sociaal-emotionele ontwikkeling en adaptief gedrag
36
WPPSI- 4- NL
Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence Primaire indexen komen overeen met brede cognitieve vaardigheden (BCVs) zoals geformuleerd in CHC- model - 2-3 jarigen: drie primaire indexen → verbaal begrip, visueel-ruimtelijke, werkgeheugen => geen gf dus geen meting algemene intelligentie * 4-5 jarigen: vijf primaire indexen → verbaal begrip (VBI), visueel-ruimtelijk (VRI), werkgeheugen (Wgl), verwerkingssnelheid (Vsl), fluïde redeneren => Gf te laag gewicht dus geen meting algemene intelligentie zonder XBA Heeft Vlaamse normen
37
WISC-5-NL
Wechsler Intelligence Scale For Children = met deze test kan het totaal IQ berekend worden + vijf primaire indexen (net zoals bij de WPPSI) die overeenkomen met vijf BCVs uit het CHC-model (Gf, Gc, Gwm, Gv en Gs) - Meting van algemene intelligentie mogelijk - Vlaamse normen
38
WAIS-4-NL
Wechsler Adult Intelligence Scale = iets oudere test, minder duidelijke invloed van het CHC-model in de globale indeling van de test Bij afname: nood aan een cross-battery benadering (XBA) om het intelligentieprofiel en het totaal IQ correct te berekenen en weer te geven - verbaal begrip, perceptueel redeneren, werkgeheugen en verwerkingssnelheid - Vlaamse normen
39
RAKIT-2
Revisie Amsterdamse Kinder Intelligentie Test - Representatieve Vlaamse normen (ontwikkeld in Nederland) - Gebaseerd op de intelligentietheorie van Thurstone - Kan worden gebruikt om het niveau van zowel de algemene intelligentie als van specifieke intelligentiefactoren te onderzoeken - Bestaat uit 12 subtesten (verkorte versie: 6) die zowel resulteren in een totaal IQ als vier factorscores (verbaal leren, perceptueel redeneren, ruimtelijke oriëntatie en tempo, verbale vlotheid) theoretische of factoriële intelligentietesten
40
CoVaT-CHC
Cognitieve Vaardigheidstest volgens het CHC-model CHC-model: 9 subtesten die 5 BCVs meten - Gf: puntreeksen en figuurreeksen - Gc: schiftingen en tegenstellingen - Gwm: geheugenonderdelen A en B - Gv: gedraaide figuren en dozen plooien - Gs: geheime code Nadeel: Beperkt leeftijdsbereik, maar zou in de nabije toekomst uitgebreid worden theoretische of factoriële intelligentietesten - Vlaamse normen - Totaal IQ meetbaar
41
IDS-2
Intelligence and Development Scales – 2 Test ontwikkeld obv het CHC-model + Binet-Simon test Kenmerken: - Doel: belangrijkste ontwikkelingsdomeinen van kinderen en jongeren in kaart brengen - Test meet niet enkel intelligentie: ook ontwikkelingsaspecten theoretische of factoriële intelligentietesten GEEN Vlaamse Norman GEEN berekening van totaal IQ (door gelijk gewicht van BCV)
42
WNV-NL
Aanwijzingen zijn hoofdzakelijk visueel soms met behulp van pantomimische instructies (met gebaren) In totaal zes subtesten, maar slechts vier per leeftijdscategorie. - Voor elke leeftijdscategorie is er een korte (twee subtesten) en lange (vier subtesten) versie - Je kan een totaalscore berekenen maar zoals eerder vermeld kan je niet peilen naar algemene intelligentie - Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen factoren of indexen, maar test peilt vooral naar visueel-ruimtelijke, redeneer- en geheugenvaardigheden Nadeel: - Samenhang met andere (non-verbale) intelligentietests is eerder laag Non-verbale intelligentietest - WEL Vlaamse normen - Geen meting algemene intelligentie
43
Raven's 2
Progressive matrices = een non-verbale test die enkel vloeiende intelligentie/redeneervaardigheid meet (Gf) Voordelen: * Individueel + groepen * Test kan op papier en digitaal afgenomen worden Nadeel: * geen normen verzameld te zijn voor de digitale versie - Geen beoordeling Non-verbale intelligentietest - Geen Vlaamse normen (alleen Europese) - Geen meting algemene intelligentie
44
SON-testen
Snijders-Oomen Niet-verbale intelligentietests = meten performale (Gv) en redeneervaardigheden (Gf) met een beperkt aantal subtesten ➔ Beide factoren werden teruggevonden bij de zes subtesten van de SON-R 2-8, maar niet bij de vier subtesten van de SON-R 6-40 Kenmerken: * Totaalscore: met beide testen kun je een totaalscore berekenen (SON-IQ) ≠ TIQ * Handleiding: staan zowel verbale als niet-verbale instructies in * Feedback: je moet altijd feedback geven * SON-R 6-40: heeft adaptieve afnameprocedure, het beginpunt voor een bepaalde reeks is afhankelijk vd prestatie van de cliënt op de voorgaande parallelle reeks items Non-verbale intelligentietest - Geen Vlaamse normen - Geen meting algemene intelligentie
45
NEO-PI-3
Neuroticism extraversion openness personality inventory 3 Indeling: vragenlijst met 240 items met 5-puntsschaal - Meet vijf domeinen -> neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme en consciëntieusheid -> elke domein wordt nog opgedeeld in zes facetten – deze facetten meten de deelaspecten van het bredere domein, wat een uitgebreid beeld geeft van iemand persoonlijkheid en toelaat individuele verschillen binnen een domein te detecteren) Psychometrie: ruwe scores worden omgezet in stanines en kunnen onder andere vergeleken worden met algemene Nederlandse bevolkingsnormen naar geslacht, leeftijd of opleidingsniveau factoranalytische vragenlijst obv BIG5
46
NEO-FFI-3
Neuroticism Extraversion Openness Five Factor Inventory = de verkorte versie van de NEO-PI-33, bestaat uit slecht 60 items en is niet gedifferentieerd in facetten factoranalytische vragenlijst
47
HIPIC
Hiërarchische persoonlijkheidsvragenlijst voor kinderen = test levert normscores op voor de vijf Big Five dimensies ->emotionele stabiliteit, extraversie, vindingrijkheid (O), welwillendheid (V), consciëntieusheid) -> inclusief onderliggende facetten Werking: vragenlijst met 144 gedragsbeschrijvende items, mensen die het kind goed kennen (hoe meer, hoe beter) beoordelen de items (hoe kenmerkend een bepaald gedrag is) via een 5-puntschaal factoranalytische vragenlijst - Vlaamse normen !!!
48
BFI-2-NL
Big Five Inventory 2 - NL Kenmerken: - Voornamelijk in onderzoek gebruikt, minder in praktijk - Heeft nog geen normen of handleiding - Gewone versie met 60 items en verkorte versies met 15-30 items Bevat vijf domeinschalen -> Extraversie, Altruïsme, Gewetensvolheid, Negatieve emotionaliteit en Openmindedness -> met een mogelijkheid om verder te differentiëren in 15 facetten factoranalytische vragenlijst obv BIG5
49
MMPI
Minnesota Multiphasic Personality Inventory = kijken voor eventuele afwijkende PH-trekken (sterke klinische/psychiatrische inslag) - dichotoom antwoordformaat Ontwikkeling test: via de empirische constructmethode 1. Starten met veel items (bv. uit bestaande vragenlijsten) 2. Kijken welke items het best differentiëren tss bepaalde PH-trekken of -domeinen 3. Items reduceren door eliminatie van items 4. Lijst wordt voorgelegd aan normaal functionerende en diverse klinische groepen Mogelijke nadelen: * Sommige items hebben weinig gezichtsvaliditeit (‘face validity’) * Schalen kunnen erg heterogeen zijn qua inhoud want niet gebaseerd op FA * Items kunnen vaak tot meerdere schalen behoren Empirisiche vragenlijst GEEN Vlaamse normen
50
Validiteitsschalen
Verwijst niet naar psychometrische validiteit, maar validiteit van de invulling zelf (antwoordtendens controleren)
51
Vraagtekenschaal
De som van alle opengelaten of dubbel beantwoorden items (zowel akkoord als niet akkoord)
52
L-schaal
leugenschaal Meet de algemene tendens om te liegen -> bij frequent 'niet-akkoord' bij items die meestal akkoord w beoordeeld
53
K-schaal
Meet de neiging om defensief te antwoorden
54
F-schaal
Meet deviante en atypische antwoorden ➔ Bij items die zelden positief beantwoord worden, bij hoge frequentie niet waarheidsgetrouwe invulling of tekenen van psychopathologie
55
Fback-schaal/Fb-schaal
Meet ook deviante en atypische antwoorde, maar op het einde van de test ➔ Effecten van vermoeidheid nagaan
56
VRIN schaal
Variable response inconsistency = bestaat uit itemparen (items die dezelfde inhoud meten) ➔ Inconsistentie als je op de ene “ja” antwoordt en de andere “nee” (want meten hetzelfde), frequente inconsistenties wijzen op snel/oneerlijk invullen
57
TRIN schaal
True respons inconsistency = peilt ook naar itemparen, maar hier zijn ja/ja en nee/nee configuraties juist inconsistent (tegengestelde antwoorden meten dezelfde inhoud)
58
Klinische schalen
Bv.: hypochondrie, depressie, paranoia, schizofrenie Schalen zijn heterogeen door de constructiewijze, 2 personen kunnen dezelfde score behalen vanuit een zeer uiteenlopend antwoordpatroon
59
Inhoudsschalen
Nodig om meer individueel te kijken, pogingen tot subschalen met meer gelijkaardige inhoud (want uiteenlopende antwoordpatronen kunnen tot zelfde score leiden)
60
MMPI-2-RF
Indeling: 338 items door o.a. herziening van de klinische schalen: - Overlappende items zijn verwijderd - Items die naar “demoralisatie”/algemene stress meten werden in aparte schaal gezet Nu 50 schalen waaronder drie hogere-ordeschalen: - Emotioneel/internaliserend disfunctioneren - Cognitief disfunctioneren/gedachtenstoornis - Gedragsstoornissen/externaliserend disfunctioneren Validiteitsschalen: in totaal 9 validiteitsschalen komen overeen met de 7 ven MMPI-2, maar de F- schaal is nog verder opgedeeld in afwijking tov verschillende vergelijkingsgroepen: - F-r: de algemene populatie - Fp-r: een psychiatrische populatie - Fs: een medische populatie Empirische evidentie: - De specifieke probleemschalen zijn gelijkaardig aan vroegere inhoudsschalen, maar meer empirisch onderbouwd - De MMPI-2-RF sluit beter aan bij theorieën en bevindingen over persoonlijkheid van de MMPI-2 => COTAN beoordeeld de betrouwbaarheid en validiteit als onvoldoende + de normen omdat er geen informatie is over de representativiteit van de normgroep
61
MMPI-A
Specifieke variant voor adolescenten, bestaat uit 478 items ➔ Bevat items/schalen identiek aan MMPI-2 items, maar ook items specifiek voor adolescentie Reden ontwikkeling: periode met eigen specifieke problematische topics waarbij het dus belangrijk is een aangepaste test te hebben COTAN: normen van de test zijn verouderd + te weinig onderzoek naar de validiteit
62
TCI en vTCI
Vroeger gebruikte theoretische persoonlijkheidsvragenlijsten -> ACHTERHAALD TCI: de temperament en karakter vragenlijst VTCI: de verkorte versie Gebaseerd op de psychobiologische theorie van Cloninger: maakte een onderscheid tussen temperament en karakter
63
NPV-2-R
Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst - theoretische persoonlijkheidsvragenlijst Indeling: 140 items in 7 hoofdschalen -> neuroticisme, sociale angst, rigiditeit, verongelijktheid, egoïsme, dominantie en zelfwaardering - mogelijkheid tot het berekenen van subschaalscores - Gelijkenissen met Big Five dimensies, maar ook andere persoonlijkheidsdimensies
64
NPV-j-3
Junior Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst-3 - theoretische persoonlijkheidsvragenlijst = variant bedoeld voor kinderen en jongeren, kan ingezet worden in de gezondheidszorg en onderwijs - 90 items die meten naar -> neuroticisme, prestatie-motivatie, sociale angst, dominantie en recalcitrantie
65
NKPV
Nederlandse Klinische Persoonlijkheidsvragenlijst - theoretische persoonlijkheidsvragenlijst Brengt klinisch relevante PH-kenmerken in kaart bij volwassenen in de geestelijke gezondheidszorg Indeling/kenmerken: - bestaat uit 120 items onderverdeeld in zes schalen -> negativisme, somatisering, verlegenheid, ernstige psychopathologie, extraversie en narcisme - net zoals MMPI meer psychiatrische benamingen voor de schalen - net zoals bij intelligentie: moeilijke differentiatie tussen personen in groepen die extreem hoog of laag scoren, daarom: normen voor algemene bevolking en psychiatrische patiënten
66
BIP
Business-focused inventory of personality - PH-vragenlijsten binnen een specifieke context = zelfrapporteringsvragenlijst specifiek ontwikkeld om persoonlijkheidsdimensies in kaart te brengen die relevant zijn voor het functioneren in beroepscontext Indeling: bestaat uit 196 items en vier hoofdschalen * beroepsmatige instelling * werkhouding * sociale competenties * persoonlijke stabiliteit
67
PfPI
Personality for professionals inventory = probeert de PH op werkvlak in kaart te brengen via online zelfrapportage - 183 items samengenomen in 5 hoofdschalen (komen overeen met de Big Five-trekken) PH-vragenlijsten binnen een specifieke context
68
Welke testen kiezen
Afhankelijk van … - Kenmerken van de test: collectief of niet, non-verbaal of niet, duur, psychometrische criteria (validiteit, betrouwbaarheid, fairheid, kwaliteit van de normgroep) - Kenmerken van de testpersoon
69
Intelligentietesten met Vlaamse normen
WPPSI-4-NL RAKIT-2 WNV-NL WISC-5-NL CoVaT-CHC WAIS-4-NL
70
Intelligentietesten zonder Vlaamse normen
SON-R-2-8 SON-R 6-40 Raven's 2 IDS-2
71
Persoonlijkheidstesten met Vlaamse normen
HiPIC PfPI