Thema 3: intelligentie en persoonlijkheid Flashcards
Spearman’s 2-factorentheorie
- FA-model met gemeenschappelijke factor (g) en specifieke factor (s)
- unidimensionale benadering
positive manifold
=g-factor
concept van spearman
= het fundamenteel gemeenschappelijke factor aan de basis van alle prestaties op cognitieve tests
Wechsler
Grondlegger construct algemene intelligentie
Evidentie voor g-factor
1) Algemeen mentaal vermogen
-> of cognitieve sterkte, bepaalt hoe je je gedraagt in heel wat contexten waar cognitie van belang is
2) Gespecialiseerde, maar gecorreleerde mentale vermogens
-> correlatie omwille van onze genen, de omgeving of de interactie
3) Mutualisme
-> als je beter bent in de ene mentale vaardigheid, helpt het je om andere mentale vaardigheden te ontwikkelen
Bedenkingen bij g
- vooral in abstracte testen
- minder evidentie in gespecialiseerde populatie
- er is meer dan één gemeenschappelijke factor nodig om empirische correlatiematrix van cognitieve prestaties te verklaren (cf. Thurstone)
Huidige psychometrische modellen rond intelligentie
- geen pure unidimensionale benaderingen, maar ook multidimensionale benadering
- niet alleen maar g-factor
- CHC-model en g-VPR model
2 belangrijke data in ontstaan van CHC model
1989: eerste kiem
1999: ontstaan benaming CHC-model
het CHC-model
Extended Gf-Gc theorie x 3-stratum theorie
Cattell & Horn x Carroll
Hiërarchisch: g - BCV - SCV
Model nog niet af, meer onderzoek nodig
Extended Gf-Gc theorie
Vertrokken vanuit de primary abilities theorie van Thurstone, maar gingen ervan uit dat ze mochten correleren, is niet onafhankelijk
➔ Formuleren vaardigheden van eerste (meer specifieke) en tweede (meer brede) laag
➔ Maakten onderscheid tussen Gf (fluid intelligence) en Gc (crystallized intelligence)
Model van Cattell en Horn
3-stratum theorie
→ Alle vaardigheden van tweede laag zijn positief gecorreleerd; derde laag = g
Model van Carroll
Gf
= vloeiende intelligentie
Vaardigheid om mentale operaties te gebruiken wanneer men met een relatief nieuwe taak geconfronteerd wordt, die men niet automatisch kan oplossen
Hoe da je bepaalde nieuwe situaties + problemen gaat aanpakken waarvan je niet weet hoe het allemaal in elkaar zit
Kenmerken:
* Hoge lading op ‘g’
* Iets meer cultuuronafhankelijk dan andere cognitieve vaardigheden
* Kan op verschillende manieren gemeten worden, visueel of verbaal
SCV van Gf
Inductief redeneren: regels kunnen afleiden uit bepaalde gegevens
Deductief redeneren: en bestaande regel kunnen toepassen
Kwantitatief redeneren: redeneren met getallen
Moeite met Gf in dagelijks leven
moeite met…
* regels overdragen naar een andere context – beperkte generalisatie/transfer van geleerde
* kritisch na te denken
* ideeën vergelijken en contrasteren
Gc
= gekristalliseerde intelligentie
De breedte en diepte van iemands verworven kennis binnen een cultuur en de toepassing van die kennis
➔ een opslagplaats van op taal gebaseerde declaratieve (weten wat) en procedurele (weten hoe) kennis die is verworven door onderwijs/algemene levenservaringen
Kenmerken
- Hoge lading op ‘g’
- Zeer cultuurafhankelijk, veel linken met taal bv. woordenschat, begrijpen
- Sterke link met schoolse prestaties
SCV van Gc
Taalontwikkeling: taalbegrip, uitspraak
Algemene kennis: feitenkennis
Grammaticale vaardigheid
Moeite in dagelijks leven (Gc)
- moeilijkheden met het verwerven van woordenschat of kennis
- moeizaam begrijpen van taal
- problemen met het begrijpen van rekentaal/taal
Gwm
= werkgeheugencapaciteit
Het vermogen om informatie vast te houden en te manipuleren in het werkgeheugen, onthouden van informatie op korte termijn
SCV van Gwm
Executieve controle: bewerkingen uitvoeren op de informatie die je vasthoudt
Auditieve en visuele korttetermijn opslag: capaciteit van het wg, hoeveel kun je vasthouden in die paar seconden
Gl
= Leerefficiëntie
Vermogen nieuwe informatie in LTG te slaan, te bewaren en te consolideren
Grotere hoeveelheid informatie + minuten/uren/dagen/jaren onthouden
SCV van Gl
Associatief geheugen: vermogen paren niet gerelateerde woorden/objecten te onthouden
Betekenisvol geheugen: vaardigheid om verhalen/woorden die semantisch verbonden zijn te onthouden
Gr
= Retrieval Fluency
Vlotheid waarmee iemand op selectieve en strategische wijze zowel verbale als niet-verbale informatie kan produceren/ophalen uit LTG
Link creativiteit en NIET snelheid
SCV van Gr
Ideeënvlotheid: hoe snel je ideeën kan bedenken voor bepaalde problemen
Woordvlotheid: ‘teken zo snel mogelijk een tekening met deze vereisten’
Tekenvlotheid
Gv
= Visuele informatieverwerking
Visueel-ruimtelijke vaardigheden
Vaardigheid om visuele patronen en stimuli te generen, waar te nemen, te analyseren, te synthetiseren, te manipuleren, te transformeren en ermee te denken
Geen significant verband met taal en rekenen= “the Gv mystery”
The Gv mystery
Gv heeft geen significant verband met taal en rekenen
1) waarschijnlijk wel basale minimale capaciteit nodig maar of je nu veel meer of beetje meer hebt maakt niet zoveel meer uit (“threshold ability”)
2) Gaat soms over verbanden bovenop andere vaardigheden –
daarboven op misschien geen waarde, maar op zichzelf wel een waarde (te simpel gemeten om ingewikkelde verbanden te kunnen zien)