thema 3 Flashcards

1
Q

OG van een zuurstofatoom in samengestelde stof is altijd

A

-II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

OG van een waterstofatoom in een samengestelde stof is meestal

A

+I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Systematische naam en verkorte systematische naam: Wanneer het eerste element in een formule slechts 1 positief OG kan dragen

A

worden mogelijke indices niet geschreven in de verkorte systematische naam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Systematische naam en verkorte systematische naam: Wanneer het eerste element in een brutoformule meer dan 1 positief OG kan dragen

A

worden mogelijke indices wel geschreven in de systematische naam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stocknotatie: bij minerale stoffen die geen vereenvoudigde systematische naam hebben

A
  1. Naam eerste element
  2. OG eerste element tussen haakjes
  3. Naam tweede deel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

naamvorming binaire zuren

A

zuurrest met één soort atomen, waterstof + verkorte naam van het niet-metaal + IDE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

naamgeving ternaire zuren

A

zuurrest met twee soorten atomen, minstens 1 zuurstofatoom (O) achteraan, waterstof + naam van polyatomische ion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zuursterkte zuren

A

sterk zuur splitst gemakkelijker H+ af dan een zwak zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorbeelden sterke zuren

A

HCl, HBr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorbeeld zwak zuur

A

H2S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waardigheid van zuren

A

aantal H+-ionen dat zuurdeeltje kan afsplitsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 soorten waardigheden van zuren

A
  • eenwaardige zuren
  • tweewaardige zuren
  • driewaardige zuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorbeeld eenwaardige zuren

A

HCI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voorbeeld tweewaardige zuren

A

H2SO4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voorbeeld driewaardige zuren

A

H3PO4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is HCI

A

maagzuur

17
Q

waarvoor wordt H3PO4 gebruikt?

A

tijdens bereiding van geneesmiddelen, waspoeders, cola, …

18
Q

waarvoor wordt H2CO3 gebruikt?

A

bruis in bv. limonade

19
Q

hoe worden hydroxiden gevormd?

A

Metaal (of ammonium) + (n) hydroxide

20
Q

triviale naam Ca(OH)2

A

geblutste kalk

21
Q

triviale naam NaOH

A

bijtende soda

22
Q

toepassing NaOH

A

ontstoppen van afvoerleidingen

23
Q

kenmerkende groep zouten

A

Metaalion vooraan en zuurrest achteraan

24
Q

hoe vorm je zouten?

A
  • een index bij een H-atoom blijft steeds behouden in de naam
  • een index bij de totale zuurrest wordt gelezen met Griekse voorvoegsel: bis (2), tris (3) of tetrakis (4)
25
Q

triviale naam NaCl

A

keukenzout

26
Q

triviale naam Na2CO3

A

soda

27
Q

toepassing Na2CO3

A

reinigingsmiddel

28
Q

triviale naam NaHCO3

A

bakpoeder

29
Q

toepassing NaHCO3

A

bakpoeder

30
Q

naamvorming oxiden

A

Naam van metaal of niet-metaal + oxide

31
Q

triviale naam CaO

A

ongebluste kalk

32
Q

triviale naam N2O

A

lachgas

33
Q

toepassing N2O

A

verdovingsmiddel