thema 2 theorie Flashcards

1
Q

huisvestingcomponenten

A
  • locaties
  • gebouwen
  • interieur
  • finacieringsvormen
  • gebruiksprincipes
  • gebouwgebonden facilitaire diensten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

definitie locaties

A

plekken waar gebouwen zich bevinden. grondoppervlakken met een bepaalde omvang en bodemcondities.
belangrijke eigenschappen:
- bereikbaarheid
- zichtbaarheid
- omgeving
locaties zijn sterk bepalend voor de waarde en kosten van de huisvesting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lagen gebouwen

A
  • draagstructuur (casco)
  • gevels
  • technische installaties
  • binnenwanden (waarmee een bepaalde lay-out wordt gemaakt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

definitie interieur

A

alle vaste en losse inrichting en de afwerkingen waarmee een gebouw bruikbaar wordt en een bepaalde sfeer en uitstraling krijgt. denk aan:
balies, keukens, meubilair, planten, kunst, vloer- en wandafwerkingen en fietsenrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

definitie financieringsvormen

A

verschillende juridische mogelijkheden om vastgoed en inrichting te verwerven en de kosten te dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gebruiksprincipes

A

bepalen de manier waarop mensen de huisvesting gebruiken. denk aan openingstijden, gedragsregels zoals een clean desk policy, een werkplekconcept zoals activiteitsgerelateerd werken en mogelijkheden om ruimten te reserveren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

definitie gebouwgebonden facilitaire diensten

A

onmisbaar om gebouwen te kunnen gebruiken. denk aan schoonmaak, beveiliging, groen en onderhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

huisvesting vanuit het perspectief van de organisatie

A

ondersteuning van de organisatie, de mensen die er werken/ op bezoek komen en de activiteiten die er plaats vinden zoals:
- beschikbaar stellen van terrein, gebouw en inrichting
- onderhouden/aanpassen/wijzigen van terrein, gebouw en inrichting
- duurzaam gebruik van materialen, energie en water stimuleren
- gebruik van terrein, gebouw en inrichting afstemmen mogelijk maken
- gebouwkosten en -opbrengsten in balans brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

definitie organisatiegericht huisvesten

A

vanuit het perspectief van de organisatie denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat voor bedrijfsmiddel is huisvesting

A

strategisch bedrijfsmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is het doel van huisvestingsmanagement

A

de gebruiker optimaal te laten functioneren door een efficiente aanbieding binnen de huisvesting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarop heeft de huisvesting directe impact

A
  • op mensen
  • op proces en product
  • economie
  • maatschappij

deze dingen hebben op deze volgorde ook indirecte impact op elkaar, en deze cyclus herhaalt zich constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

bedrijfseconomische aspecten van huisvesting

A
  • liquiditeit
  • solvabiliteit
  • rentabiliteit
    ook opbrengsten en kosten van huisvesting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

liquiditeit

A

heeft de organisatie middelen ter beschikking om op korte termijn aan haar betalingsverplichtingen te voldoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

solvabiliteit

A

de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen (indicatie voor mogelijkheden externe financiering)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rentabiliteit

A

verhouding gemaakte winst en investeringen; graadmeter voor de winstgevendheid van de organisatie

17
Q

verschil tussen eigendom en huur(en lease)

A

bij huur en lease is de organisatie geen eigenaar en bij eigendom wel

18
Q

eigenschappen eigendom

A
  • veel invloed op de huisvesting
  • vaak een hoge toegevoegde waarde
  • specifieke huisvesting voor de organisatie
  • grote investering en beperkte flexibiliteit
19
Q

eigenschappen huur (en lease)

A
  • geen investering nodig
  • flexibel en wendbaar
  • weinig invloed op de huisvesting, inwisselbare huisvesting en niet altijd een toegevoegde waarde
20
Q

onderdelen van huisvestingsstrategie

A
  • missie
  • visie
  • doelen
  • strategie
21
Q

waar bevindt de huisvestingsstrategie zich

A

binnen het strategisch onderdeel van de organisatie

22
Q

wat beschrijft een businessmodel

A

de grondgedachte van hoe een organisatie waarde creëert, levert en behoudt

23
Q

definitie input businessmodel

A

alles wat een bedrijf nodig heeft om zijn processen (zowel primair als ondersteunend) succesvol uit te voeren

24
Q

definitie transformatie/throughput in het businessmodel

A

de uitvoering van het primaire proces van de organisatie

25
Q

definitie (gewenste)output in het businessmodel

A

hetgeen wat de uitvoering van het primaire proces van de organisatie (hopelijk) oplevert

26
Q

definitie red ocean strategy

A

een dienst leveren binnen een bestaande markt

27
Q

definitie blue ocean strategy

A

een dienst leveren binnen een innovatieve markt.

28
Q

definitie transactiemodel

A

klassieke verkoop van producten of diensten aan klanten

29
Q

definitie long tail businessmodel

A

80% gebaseerd van de omzet komt niche producten. groot aanbod met mogelijk lager volume verkoop per product.

30
Q

definitie multisided businessmodel

A

twee of meer partijen die onderling afhankelijk van elkaar zijn, worden bij elkaar gebracht. die worden samengebracht door een intermediair.

31
Q

definitie intermediair

A

tussenschakel: google brengt informatie naar de gebruiker, brightspace schakelt je door naar je MyTimeTable

32
Q

definitie abonnementsmodel

A

de consument betaalt op herhaaldelijke basis om toegang te krijgen tot een product of dienst

33
Q

definitie free businessmodel

A

freemium, deels profiteren van gratis aanbod

34
Q

definitie bait and hook

A

klanten “lokken” met een relatief goedkoop basisproduct waarna de winst gemaakt wordt met relatief dure onderdelen die je nodig hebt.

35
Q

waardepropositie in een zin

A

onze…helpt…die…willen….door….en…in tegenstelling tot..(concurrentie)..

36
Q

doel waardepropositie treacy en wiersema

A

ga met alle drie de factoren aan de slag (customer intimacy, operational excellence, price leadership), maar zorg dat je op een van die onderdelen echt heel specifiek kan excelleren.