thema 2 herkansing Flashcards

1
Q

BMC onderdelen

A
  • key partners
  • key activities
  • value propositions
  • customer relations
  • channels
  • customer segments
  • cost structure
  • revenue streams
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

businessmodelpatronen

A
  • transactiemodel
  • multi-sided businessmodellen
  • free businessmodellen
  • long tail businessmodellen
  • abonnementsmodel
  • bait and hook
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

betekenis transactiemodel

A

verkopen van goederen en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

betekenis multi-sided businessmodellen

A

twee of meer verschillende maar onderling afhankelijke klanten worden bij elkaar gebracht. Een intermediair verbindt deze groepen met elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

betekenis free businessmodellen

A

niet-betalende klanten worden gefinancierd door een ander deel van het businessmodel of door een ander klantsegment. Basisdiensten zijn kosteloos, voor premiumdiensten wordt een fee gevraagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

betekenis long tail businessmodellen

A

draaien om minder van meer verkopen en zijn gericht op het bieden van een groot aantal nicheproducten, die op zich allemaal relatief weinig verkocht worden. De verkoop van veel niche-items kan net zo lucratief zijn als het hebben van een klein aantal bestsellers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

betekenis abonnementsmodel

A

de klant betaalt een bedrag en krijgt voor een bepaalde tijd toegang tot het product of dienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

betekenis bait and hook model

A

klanten worden gelokt met een goedkoop initieel aanbod (bait), waarbij verdiend wordt aan follow up verkopen (hook)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

siva model

A
  • acces = plaats
  • solutions = product
  • information = promotie
  • value = prijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de 4 p’s

A

plaats, product, promotie, prijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

toevoeging op de 4 p’s

A
  • proces = hoe wordt de dienst geleverd
  • personeel = invloed dienstverlener op klanttevredenheid
  • purpose = maatschappelijke en sociale betekenis van het aanbod
  • participate = klanten en geinteresseerden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

branding

A

het opbouwen van een merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

merkwaarden

A

de waarden die je probeert te vervullen met de organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

merkidentiteit

A

het beeld dat de organisatie oproept bij het publiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

imago

A

reputatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

drie hoofdgebieden van brand canvas

A

story, symbols en strategy

17
Q

brand canvas onderdelen story

A
  • name
  • position statement = hoe onderscheidt het merk zich van de concurrentie
  • promise
  • personality = persoonlijkheid van het merk omschreven in ongeveer 6 woorden
  • persona
  • storyboard = samenvatting overtuigende verhaal dat het merk aan de klant wil vertellen en de problemen die het oplost
18
Q

brand canvas onderdelen symbols

A
  • typography = vormgeving van de tekst
  • color palette = kleuren (2 tot 5)
  • logo
  • imagery = afbeeldingen en richtlijnen die zorgen dat het verhaal klopt
19
Q

brand canvas onderdelen strategy

A
  • awareness = middelen die gebruikt worden voor marketing
  • sale = alle middelen voor het verkooppoces
  • delivery = de indruk die het merk maakt
  • post-delivery = gebruik van product/dienst
20
Q

opbrengsten betekenis

A

geld wat word geregistreerd als inkomst, maar nog niet ontvangen hoeft te zijn

21
Q

ontvangsten betekenis

A

geld dat daadwerkelijk is ontvangen door het bedrijf

22
Q

kosten

A

geld dat geregistreerd staat als verlies maar het hoeft nog niet uitgegeven te zijn

23
Q

uitgaven

A

wanneer de organisatie geld daadwerkelijk heeft overgemaakt

24
Q

waardepropositie canvas

A

vierkant: gain creators, products and services en pain relievers
rond: gains, pains, customer jobs

25
Q

elementen van waardeproposities

A

nieuwheid, performance, merk/status, ontwerp, prijs, kostenbeperking, toegankelijkheid, gemak/bruikbaarheid, risicobeperking, de klus klaren en customization

26
Q

onderdelen van hybride werken

A
  • bricks (gebouw)
  • bytes (IT voorzieningen)
  • behaviour (werkstijl)
  • binding (verbonden gevoel ongeacht werken op afstand)
27
Q

nudging

A

medewerkers op een positieve manier stimuleren

28
Q

eigenschappen nudging

A
  • altijd positief
  • altijd een keuze
  • snelle en concrete toepassing
29
Q

eindwaarde vaste activa

A

beginwaarde + aankopen - afschrijving

30
Q

eindwaarde debiteuren

A

beginwaarde debiteuren + verkopen op rekening - betalingen van debiteuren-verlies (als de klant niet kan of wil betalen binnen 90 dagen)

31
Q

eindwaarde eigen vermogen

A

beginwaarde eigen vermogen + nettowinst - verlies - privé-opname

32
Q

hoe los je het op als de balans niet kloppend is, ookal kloppen de cijfers

A

eigen vermogen gelijk maken aan het gat in de balans

33
Q

interne stakeholders

A
  • interne gebruikers
  • top-management
34
Q

externe stakeholders

A
  • externe gebruikers
  • externe partners
  • externe financiers
  • maatschappelijke spelers
35
Q

doel van MARKETING voor facility management

A
  • zichtbaar zijn naar alle klantgroepen
  • verwachtingenmanagement
  • investeren en versterken van het klantcontact
  • zorgdragen voor een betrouwbare reputatie
  • een dienstverleningsformule die werkt
36
Q

kostenstructuur betekenis

A

berekenen van totale kosten van het bedrijf

37
Q

de sourcingsvraag

A

make: zelf doen, buy: uitbesteden, ally: intensiever samenwerken met key partner.

deze beslissing wordt beinvloed door interne (bijv verandering in interne vraag) en externe invloeden (bijv nieuwe ontwikkelingen op de markt)

38
Q

debiteuren

A

elke klant die nog een rekening open heeft staan bij jou