thema 2 obesogene omgeving Flashcards
obesitas =excessieve vetophoping die gezondheid aantast=BMI boven de 30
Gezondheidsrisico’s:
non-communicable diseases (chronische aandoeningen)
caediovasculair, diabetes, musculosketable aandoeningen en kanker.
Steeds meer mensen kampen met (zwaar) overgewicht dat een bedreiging vormt voor hun gezondheid. Ernstig overgewicht (obesitas genoemd) komt voor bij 13,9 procent van de Nederlanders ouder dan 18 jaar. Obesitas kan ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken; het wordt in verband gebracht met onder andere diabetes mellitus type II, hart- en vaatziekten, aandoeningen van de luchtwegen en aandoeningen aan het bewegingsstelsel. Obesitas wordt vooral veroorzaakt door een disbalans tussen energie-inname (voeding) en energie-gebruik (lichamelijke activiteit). Deze energiebalans staat onder invloed van genetische, biologische, psychosociale en omgevingsfactoren.
obesogene omgeving:
tweede ring mindmap physical, political ,economic
In dit thema verdiept u zich in de obesogene omgeving, dat wil zeggen een omgeving met kenmerken die gerelateerd zijn aan obesitas. Zo kan het ontbreken van fietspaden in drukke steden eraan bijdragen dat mensen minder bewegen, of kan het aanbod aan gefrituurd voedsel in bedrijfskantines eraan bijdragen dat mensen te vaak voor ongezond voedsel kiezen. Maar niet bij iedereen leidt een disbalans tussen voeding en lichamelijke activiteit in hetzelfde tempo tot obesitas, en daarom wordt in dit thema ook stilgestaan bij de rol van genetische aanleg in interactie met de omgeving. Aan groene omgevingen, zoals parken of natuurgebieden, worden vaak juist positieve effecten op de gezondheid toegerekend, en ook daar duikt u in dit thema dieper in. Verder wordt een theoretisch kader geboden dat inzicht biedt in de vraag waarom we, hoewel we weten wat ongezond is, toch vaak de ongezonde keuze maken.
In de paper wordt vermeld dat 39 procent van de volwassenen wereldwijd in 2016 overgewicht had en 13 procent obesitas. De verschillen tussen landen zijn enorm. Op de website van de World Health Organisation is een kaart te vinden waar per land het percentage volwassenen met obesitas op is vermeld.
In Amerika leed in 2016 ruim 36 procent van de volwassenen aan obesitas. In veel landen in midden Afrika komt dat percentage niet hoger dan 10 procent. Veel van deze Afrikaanse landen kunnen als ontwikkelingsland worden aangemerkt, en in veel van deze landen heerst van tijd tot tijd ook hongersnood; het verschil in volwassenen met obesitas tussen Amerika en Afrika lijkt hierdoor eenvoudig verklaard te kunnen worden.
Maar er zijn ook minder makkelijk te verklaren verschillen. Zo had in Japan in 2016 slechts 4 procent van de bevolking obesitas, hoewel Japan net als Amerika een ontwikkeld land is zonder voedseltekorten. Maar in Japan, en andere Aziatische landen, wordt doorgaans veel minder verzadigd vet en suiker gegeten in vergelijking met Amerika. Maar u hebt in de paper kunnen lezen dat ook genetische aanleg invloed kan hebben op het ontstaan van obesitas, en dat dit mogelijk mede de verschillen tussen Amerika en Japan verklaart.
De ontwikkeling van obesitas over de tijd laat ook een interessant beeld zien. Zet u het jaartal in de kaart op de website rechtsonder eens op 1975: u ziet dan dat toen in Amerika nog maar 11,9 procent van de volwassenen aan obesitas leed; in Japan was dat 1 procent. De groeiende welvaart in de laatste decennia en de toegenomen beschikbaarheid van vette etenswaren kan een verklaring zijn.
In de paper werd al verwezen naar De Gezonde Stad. Bekijk de onderstaande link. U ziet hier een aantal kenmerken van een gezonde stad, onderverdeeld naar vier clusters (sociaal, cultuur, beleid, fysieke inrichting).
RIVM: De Gezonde Stad
Vanaf deze pagina kunt u doorklikken naar de website van het RIVM met meer detailoverzicht.
Wat zijn de belangrijkste twaalf kenmerken van een gezonde stad die door professionals genoemd werden zoals weergegeven in dat detailoverzicht? En onder welke van de vier besproken omgevingen in de paper (food environment, psycho social cultural environment, physiological environment, built environment) kunt u deze kenmerken scharen?
Een gezonde stad is een stad
waar kinderen kunnen buitenspelen
waarin je je gemakkelijk per fiets kunt verplaatsen
met een goede luchtkwaliteit
waarin je je gemakkelijk te voet kunt verplaatsen
waar mensen zich veilig voelen
met groen om in te spelen
met veilige fietsroutes
die verleidt tot bewegen
die een veilige stad is
die gezondheid benadert vanuit verschillende sectoren, bijvoorbeeld ruimtelijk, verkeer, GGD.
met voldoende en kwalitatief goede sport- en beweegvoorzieningen
waarin mensen in een kwetsbare situatie voldoende ondersteuning krijgen.
De ‘physiological environment’ komt heel duidelijk terug in het derde kenmerk dat hierboven is opgesomd, dus de goede luchtkwaliteit. Omdat de omgevingen met elkaar zijn verweven en interacteren is het moeilijk om alle kenmerken op een eenduidige manier te scharen onder een bepaalde omgeving. Zo kan kenmerk 1 (waar kinderen buiten kunnen spelen) zowel onder de ‘built environment’ worden geschaard (vanwege de aanwezigheid van speelveldjes bijvoorbeeld), maar misschien ook onder de ‘psycho/socio/cultural enviroment’ (vanwege de aanwezigheid van ouders die het vanzelfsprekend vinden om een oogje in het zeil te houden op elkaars spelende kinderen). Er is bij deze vraag dus niet één goed antwoord; het gaat erom de interactie tussen omgevingen en individu in een praktische context te laten zien.
Opvallend is dat er in de opsomming van kenmerken vooral is gekeken naar lichamelijke activiteit, en niet naar voeding: de ‘food environment’ komt in dit overzicht dus niet aan bod.
In het artikel valt te lezen hoe in de de gemeente Wicklow in Ierland een verbod tot stand is gekomen op het vestigen van fastfoodrestaurants in een straal van 400 meter rond scholen. Ouders van schoolkinderen kwamen in actie toen de gemeente plannen had om een vergunning te geven aan McDonald’s om een vestiging dicht bij een school te openen. De ouders voerden drie jaar lang campagne om dit tegen te gaan, wat uiteindelijk gelukt is.
In welke omgeving (food, physiological, built of psycho/social/cultural) is hier met name ingegrepen?
Het artikel laat wellicht vooral zien hoe omgevingen en individu met elkaar interacteren. Een individu die tegenstander is van de nabijheid van fastfoodrestaurants bij scholen, maakt onderdeel uit van een cultuur of sociale omgeving waar fastfood als ongezond en onwenselijk wordt beschouwd. Werd de komst van een McDonald’s ooit gezien als pluspunt voor een stad (want modern, Amerikaans, hip), hier en nu is het gezien als een nadeel. Het verbod op zich maakt onderdeel uit van de regels die bij stedelijke planning worden gehanteerd, en kan dus als onderdeel van de built environment worden gezien. Het verbod heeft rechtstreeks effect op de food environment, doordat de beschikbaarheid van ongezonde voeding wordt tegengegaan. Er is dus niet één goed antwoord op de vraag, ieder zal de nadruk ergens anders leggen, maar duidelijk is dat de verschillende omgevingen en het individu een effect op gezondheidsgedrag kunnen hebben.
reden onderzoek beweeggedrag oudere volwassenen
De auteurs hanteren de term ‘ecologische benadering’; in deze benadering van beweeggedrag moeten individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten onderzocht worden. Ecologische modellen, zo geven de auteurs aan, focussen zich op de relatie tussen mens en de fysieke en sociaal-culturele omgeving; hiermee onderscheiden ze zich van veel andere gezondheidsgedragstheorieën die zich concentreren op individuele en/of sociale invloeden. Volgens de auteurs erkennen overheden dat een ecologische benadering van belang is om ouderen te stimuleren de beweegnormen te realiseren. Toch zijn er tot nu toe volgens de auteurs weinig studies uitgevoerd waarin een breed scala aan ecologische determinanten van beweeggedrag bij ouderen zijn meegenomen.
In deze cursus focussen we op de interactie tussen omgeving en individu, wat in de lijn ligt van de ecologische benadering in dit artikel.
Stel dat u onderzoek wilt gaan doen naar de relatie tussen de sociale omgeving en beweeggedrag bij adolescenten.
Formuleer een hypothese met de ecologische benadering als uitgangspunt.
Er zijn natuurlijk vele hypothesen mogelijk, maar van belang is dat hoe specifieker het gedrag waarop een interventie zich richt is geformuleerd, hoe beter bruikbaar ecologische modellen zijn. Dat betekent dat in een hypothese het gedrag dus ook zo specifiek mogelijk omschreven moet worden, dus niet ‘bewegen’ maar bijvoorbeeld ‘intensief bewegen in de vrije tijd tijdens sporten in teamverband’. Ook de omgeving moet zo nauwkeurig mogelijk omschreven worden, dus niet de ‘sociale omgeving’, maar bijvoorbeeld ‘de vriendengroep van de adolescent’.
Volgens de auteurs is er veel onderzoek gedaan naar de invloed van omgevingsdeterminanten op beweeggedrag bij ouderen, maar zijn de resultaten toe nu toe enigszins inconsistent.
Waaraan wijten de auteurs dat?
De auteurs wijten dat aan verschillen in manieren van meten: beweeggedrag is gemeten met objectieve of subjectieve instrumenten, maar niet met beide. Ook zijn er veel onderzoeken gedaan naar beweeggedrag in het algemeen terwijl het volgens ecologische modellen juist van belang is om (beweeg)gedrag te specificeren, omdat de unieke omgevingsfactoren elk gedrag kunnen beïnvloeden.
Welke gevolgen kan de ecologische benadering hebben voor manier van dataverzameling in onderzoek?
De ecologische benadering stelt dat gedrag moet worden gespecificeerd. Dat kan impliceren dat maar één manier van dataverzameling, bijvoorbeeld alleen een vragenlijst, minder goed bruikbaar is. De auteurs van het artikel nemen daarom zowel objectieve als subjectieve omgevingsinvloeden mee: ze splitsen beweeggedrag op in gedrag gemeten met accelerometers (een objectief instrument), zelfgerapporteerd lopen om boodschappen te doen (een subjectief instrument), en zelfgerapporteerd lopen als vrije tijdsbesteding (ook een subjectief instrument).
De variabelen die onderzocht worden in het artikel, zijn op te splitsen in vier categorieën.
Deze vier categorieën zijn:
beweeggedrag-uitkomsten
individuele variabelen
psychosociale variabelen
omgevingsvariabelen.
Wat wordt verstaan onder ‘built environment’?
Als we ‘built environment’ letterlijk zouden vertalen zou dat ‘bebouwde omgeving’ zijn. Maar in de literatuur wordt dit veel breder gedefinieerd, namelijk het fysieke ontwerp van een gemeenschap waaronder gebouwen, landgebruik (commercieel, wonen enzovoort), transportsystemen (wegen, voetpaden), en recreatieve kenmerken (parken, speeltuinen).
De auteurs zijn bijvoorbeeld benieuwd of beweeggedrag verschilt tussen mensen die bij een park wonen en mensen zonder park in hun woonomgeving, of tussen bewoners van een wijk met alleen woonhuizen en bewoners van een wijk met een mix van wonen en commercie.
Uiteraard zijn vele hypothesen mogelijk. We zagen al eerder dat gedrag en omgeving zo specifiek mogelijk moeten worden gemaakt. Een hypothese kan zijn: ‘Gepensioneerde mannen die een park met wandelpaden binnen 200 meter van hun huis hebben, bewegen meer dan gepensioneerde mannen die dat niet hebben.’
De auteurs onderzoeken zowel objectieve als subjectieve invloeden van de omgeving.
Noem enkele voorbeelden van zowel objectieve als subjectieve invloeden van de omgeving die in het artikel worden genoemd.
Onder de objectieve omgevingsdeterminanten verstaan de auteurs: 1) hoe bewandelbaar de omgeving is (woondichtheid, grondgebruik, aanwezigheid kruispunten, oppervlakte winkelgebieden), 2) het aantal parken binnen 1 km van de woning en 3) beweegfaciliteiten in de buurt (sportzalen, dansstudio’s). Deze determinanten zijn gebaseerd op ‘harde’ data.
Er worden ook meer subjectieve determinanten gemeten: hierbij gaat het om de perceptie die de deelnemers aan het onderzoek hebben van deze determinanten. Hierbij gaat het om 1) het uiterlijk van de buurt, 2) verkeersveiligheid, 3) wandel/fietsmogelijkheden, 4) persoonlijke veiligheid, 5) voetgangersveiligheid en 6) aanwezigheid van beweegapparatuur in huis of wooncomplex.
Dit laat zien dat een concept als ‘wandelmogelijkheden’ op heel verschillende manieren kan worden geoperationaliseerd, zoals de objectief vastgestelde bewandelbaarheid van de omgeving en de perceptie die de deelnemer zelf heeft van de wandelmogelijkheden.
Wat zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek?
Er zijn correlaties gevonden tussen individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten met beweeggedrag voor ouderen. Dit benadrukt het belang dat interventies zich richten op al die determinanten.
Voor wandelend boodschappen doen lijkt de associatie met omgevingsdeterminanten het grootst. Voor wandelen in de vrije tijd werd een negatieve relatie gevonden met gemixt gebruik van grond: hoe meer gemixt het gebruik van land was (de verdeling tussen woon en commerciële gebieden), hoe minder er in de vrije tijd gewandeld wordt. De auteurs vermoeden dat dit komt omdat er in gemixte gebieden vermoedelijk meer verkeersdrukte is. Voor wandelen gemeten met de accelerometer is er alleen een relatie aangetroffen met de nabijheid van een park.
De invloed van psychosociale en omgevingsdeterminanten is verschillend voor de verschillende soorten lichamelijke activiteit. Voor alle drie de uitkomsten is de variatie die verklaard wordt door omgevingsdeterminanten groter dan de variatie die verklaard wordt door de individuele en psychosociale determinanten.
Zoals hiervoor aangegeven vermoeden de auteurs dat er minder in de vrije tijd wordt gewandeld omdat er in gemixte gebieden vermoedelijk meer verkeersdrukte is.
Wat zouden alternatieve verklaringen kunnen zijn?
Het zou ook zo kunnen zijn dat er in gemixte gebieden minder groen is dan in een woonomgeving. Het niet aanwezig zijn van groen is dan mogelijk een confounding variabele.
Ook is het mogelijk dat gemixte gebieden vaker woonwijken zijn met een lagere sociaal-economische status, en dat inwoners van dergelijke wijken minder bewegen dan inwoners uit wijken met een hogere sociale status.
In het artikel wordt de volgende paradox naar voren gebracht: ‘Lichamelijke activiteit is bewezen goed voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid, toch bewegen mensen niet meer ook al weten we dat het gezond is en dat we ons er beter door gaan voelen.’
Het artikel beschrijft ook kort de zelfdeterminatietheorie (Self Determination Theory). Leg aan de hand van de zelfdeterminatietheorie uit hoe de omgeving gebruikt kan worden om lichamelijke activiteit te stimuleren.
Volgens de zelfdeterminatietheorie bepalen de psychologische behoeften en de soort motivatie wat de uitkomst is voor lichamelijke activiteit. Autonomie, competentie en verbondenheid staan daarbij centraal.
Autonomie betekent het zelf kunnen kiezen aan welke lichamelijke activiteiten je deelneemt. Daarvoor moet de omgeving voldoende keuzemogelijkheden bieden om te bewegen; zodat je kunt kiezen wat je leuk vindt en niet noodgedwongen moet ‘kiezen’ voor alleen dat wat beschikbaar is.
Competentie behelst de behoefte om effectief te interacteren met de omgeving, dus je vaardig en vertrouwd voelen bij het uitvoeren van de lichamelijke activiteit.
Verbondenheid betekent je verbonden voelen met anderen of het gevoel tot een sociale omgeving te behoren, bijvoorbeeld door het lidmaatschap van een hardloopclub of de verbondenheid met de medelopers tijdens een wandelvierdaagse.