thema 2 obesogene omgeving Flashcards

1
Q

obesitas =excessieve vetophoping die gezondheid aantast=BMI boven de 30

Gezondheidsrisico’s:
non-communicable diseases (chronische aandoeningen)
caediovasculair, diabetes, musculosketable aandoeningen en kanker.

A

Steeds meer mensen kampen met (zwaar) overgewicht dat een bedreiging vormt voor hun gezondheid. Ernstig overgewicht (obesitas genoemd) komt voor bij 13,9 procent van de Nederlanders ouder dan 18 jaar. Obesitas kan ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken; het wordt in verband gebracht met onder andere diabetes mellitus type II, hart- en vaatziekten, aandoeningen van de luchtwegen en aandoeningen aan het bewegingsstelsel. Obesitas wordt vooral veroorzaakt door een disbalans tussen energie-inname (voeding) en energie-gebruik (lichamelijke activiteit). Deze energiebalans staat onder invloed van genetische, biologische, psychosociale en omgevingsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

obesogene omgeving:

tweede ring mindmap physical, political ,economic

A

In dit thema verdiept u zich in de obesogene omgeving, dat wil zeggen een omgeving met kenmerken die gerelateerd zijn aan obesitas. Zo kan het ontbreken van fietspaden in drukke steden eraan bijdragen dat mensen minder bewegen, of kan het aanbod aan gefrituurd voedsel in bedrijfskantines eraan bijdragen dat mensen te vaak voor ongezond voedsel kiezen. Maar niet bij iedereen leidt een disbalans tussen voeding en lichamelijke activiteit in hetzelfde tempo tot obesitas, en daarom wordt in dit thema ook stilgestaan bij de rol van genetische aanleg in interactie met de omgeving. Aan groene omgevingen, zoals parken of natuurgebieden, worden vaak juist positieve effecten op de gezondheid toegerekend, en ook daar duikt u in dit thema dieper in. Verder wordt een theoretisch kader geboden dat inzicht biedt in de vraag waarom we, hoewel we weten wat ongezond is, toch vaak de ongezonde keuze maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In de paper wordt vermeld dat 39 procent van de volwassenen wereldwijd in 2016 overgewicht had en 13 procent obesitas. De verschillen tussen landen zijn enorm. Op de website van de World Health Organisation is een kaart te vinden waar per land het percentage volwassenen met obesitas op is vermeld.

A

In Amerika leed in 2016 ruim 36 procent van de volwassenen aan obesitas. In veel landen in midden Afrika komt dat percentage niet hoger dan 10 procent. Veel van deze Afrikaanse landen kunnen als ontwikkelingsland worden aangemerkt, en in veel van deze landen heerst van tijd tot tijd ook hongersnood; het verschil in volwassenen met obesitas tussen Amerika en Afrika lijkt hierdoor eenvoudig verklaard te kunnen worden.
Maar er zijn ook minder makkelijk te verklaren verschillen. Zo had in Japan in 2016 slechts 4 procent van de bevolking obesitas, hoewel Japan net als Amerika een ontwikkeld land is zonder voedseltekorten. Maar in Japan, en andere Aziatische landen, wordt doorgaans veel minder verzadigd vet en suiker gegeten in vergelijking met Amerika. Maar u hebt in de paper kunnen lezen dat ook genetische aanleg invloed kan hebben op het ontstaan van obesitas, en dat dit mogelijk mede de verschillen tussen Amerika en Japan verklaart.

De ontwikkeling van obesitas over de tijd laat ook een interessant beeld zien. Zet u het jaartal in de kaart op de website rechtsonder eens op 1975: u ziet dan dat toen in Amerika nog maar 11,9 procent van de volwassenen aan obesitas leed; in Japan was dat 1 procent. De groeiende welvaart in de laatste decennia en de toegenomen beschikbaarheid van vette etenswaren kan een verklaring zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In de paper werd al verwezen naar De Gezonde Stad. Bekijk de onderstaande link. U ziet hier een aantal kenmerken van een gezonde stad, onderverdeeld naar vier clusters (sociaal, cultuur, beleid, fysieke inrichting).

RIVM: De Gezonde Stad

Vanaf deze pagina kunt u doorklikken naar de website van het RIVM met meer detailoverzicht.

Wat zijn de belangrijkste twaalf kenmerken van een gezonde stad die door professionals genoemd werden zoals weergegeven in dat detailoverzicht? En onder welke van de vier besproken omgevingen in de paper (food environment, psycho social cultural environment, physiological environment, built environment) kunt u deze kenmerken scharen?

A

Een gezonde stad is een stad

waar kinderen kunnen buitenspelen
waarin je je gemakkelijk per fiets kunt verplaatsen
met een goede luchtkwaliteit
waarin je je gemakkelijk te voet kunt verplaatsen
waar mensen zich veilig voelen
met groen om in te spelen
met veilige fietsroutes
die verleidt tot bewegen
die een veilige stad is
die gezondheid benadert vanuit verschillende sectoren, bijvoorbeeld ruimtelijk, verkeer, GGD.
met voldoende en kwalitatief goede sport- en beweegvoorzieningen
waarin mensen in een kwetsbare situatie voldoende ondersteuning krijgen.

De ‘physiological environment’ komt heel duidelijk terug in het derde kenmerk dat hierboven is opgesomd, dus de goede luchtkwaliteit. Omdat de omgevingen met elkaar zijn verweven en interacteren is het moeilijk om alle kenmerken op een eenduidige manier te scharen onder een bepaalde omgeving. Zo kan kenmerk 1 (waar kinderen buiten kunnen spelen) zowel onder de ‘built environment’ worden geschaard (vanwege de aanwezigheid van speelveldjes bijvoorbeeld), maar misschien ook onder de ‘psycho/socio/cultural enviroment’ (vanwege de aanwezigheid van ouders die het vanzelfsprekend vinden om een oogje in het zeil te houden op elkaars spelende kinderen). Er is bij deze vraag dus niet één goed antwoord; het gaat erom de interactie tussen omgevingen en individu in een praktische context te laten zien.
Opvallend is dat er in de opsomming van kenmerken vooral is gekeken naar lichamelijke activiteit, en niet naar voeding: de ‘food environment’ komt in dit overzicht dus niet aan bod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In het artikel valt te lezen hoe in de de gemeente Wicklow in Ierland een verbod tot stand is gekomen op het vestigen van fastfoodrestaurants in een straal van 400 meter rond scholen. Ouders van schoolkinderen kwamen in actie toen de gemeente plannen had om een vergunning te geven aan McDonald’s om een vestiging dicht bij een school te openen. De ouders voerden drie jaar lang campagne om dit tegen te gaan, wat uiteindelijk gelukt is.

In welke omgeving (food, physiological, built of psycho/social/cultural) is hier met name ingegrepen?

A

Het artikel laat wellicht vooral zien hoe omgevingen en individu met elkaar interacteren. Een individu die tegenstander is van de nabijheid van fastfoodrestaurants bij scholen, maakt onderdeel uit van een cultuur of sociale omgeving waar fastfood als ongezond en onwenselijk wordt beschouwd. Werd de komst van een McDonald’s ooit gezien als pluspunt voor een stad (want modern, Amerikaans, hip), hier en nu is het gezien als een nadeel. Het verbod op zich maakt onderdeel uit van de regels die bij stedelijke planning worden gehanteerd, en kan dus als onderdeel van de built environment worden gezien. Het verbod heeft rechtstreeks effect op de food environment, doordat de beschikbaarheid van ongezonde voeding wordt tegengegaan. Er is dus niet één goed antwoord op de vraag, ieder zal de nadruk ergens anders leggen, maar duidelijk is dat de verschillende omgevingen en het individu een effect op gezondheidsgedrag kunnen hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

reden onderzoek beweeggedrag oudere volwassenen

A

De auteurs hanteren de term ‘ecologische benadering’; in deze benadering van beweeggedrag moeten individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten onderzocht worden. Ecologische modellen, zo geven de auteurs aan, focussen zich op de relatie tussen mens en de fysieke en sociaal-culturele omgeving; hiermee onderscheiden ze zich van veel andere gezondheidsgedragstheorieën die zich concentreren op individuele en/of sociale invloeden. Volgens de auteurs erkennen overheden dat een ecologische benadering van belang is om ouderen te stimuleren de beweegnormen te realiseren. Toch zijn er tot nu toe volgens de auteurs weinig studies uitgevoerd waarin een breed scala aan ecologische determinanten van beweeggedrag bij ouderen zijn meegenomen.

In deze cursus focussen we op de interactie tussen omgeving en individu, wat in de lijn ligt van de ecologische benadering in dit artikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stel dat u onderzoek wilt gaan doen naar de relatie tussen de sociale omgeving en beweeggedrag bij adolescenten.

Formuleer een hypothese met de ecologische benadering als uitgangspunt.

A

Er zijn natuurlijk vele hypothesen mogelijk, maar van belang is dat hoe specifieker het gedrag waarop een interventie zich richt is geformuleerd, hoe beter bruikbaar ecologische modellen zijn. Dat betekent dat in een hypothese het gedrag dus ook zo specifiek mogelijk omschreven moet worden, dus niet ‘bewegen’ maar bijvoorbeeld ‘intensief bewegen in de vrije tijd tijdens sporten in teamverband’. Ook de omgeving moet zo nauwkeurig mogelijk omschreven worden, dus niet de ‘sociale omgeving’, maar bijvoorbeeld ‘de vriendengroep van de adolescent’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Volgens de auteurs is er veel onderzoek gedaan naar de invloed van omgevingsdeterminanten op beweeggedrag bij ouderen, maar zijn de resultaten toe nu toe enigszins inconsistent.

Waaraan wijten de auteurs dat?

A

De auteurs wijten dat aan verschillen in manieren van meten: beweeggedrag is gemeten met objectieve of subjectieve instrumenten, maar niet met beide. Ook zijn er veel onderzoeken gedaan naar beweeggedrag in het algemeen terwijl het volgens ecologische modellen juist van belang is om (beweeg)gedrag te specificeren, omdat de unieke omgevingsfactoren elk gedrag kunnen beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke gevolgen kan de ecologische benadering hebben voor manier van dataverzameling in onderzoek?

A

De ecologische benadering stelt dat gedrag moet worden gespecificeerd. Dat kan impliceren dat maar één manier van dataverzameling, bijvoorbeeld alleen een vragenlijst, minder goed bruikbaar is. De auteurs van het artikel nemen daarom zowel objectieve als subjectieve omgevingsinvloeden mee: ze splitsen beweeggedrag op in gedrag gemeten met accelerometers (een objectief instrument), zelfgerapporteerd lopen om boodschappen te doen (een subjectief instrument), en zelfgerapporteerd lopen als vrije tijdsbesteding (ook een subjectief instrument).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De variabelen die onderzocht worden in het artikel, zijn op te splitsen in vier categorieën.

A

Deze vier categorieën zijn:

beweeggedrag-uitkomsten
individuele variabelen
psychosociale variabelen
omgevingsvariabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt verstaan onder ‘built environment’?

A

Als we ‘built environment’ letterlijk zouden vertalen zou dat ‘bebouwde omgeving’ zijn. Maar in de literatuur wordt dit veel breder gedefinieerd, namelijk het fysieke ontwerp van een gemeenschap waaronder gebouwen, landgebruik (commercieel, wonen enzovoort), transportsystemen (wegen, voetpaden), en recreatieve kenmerken (parken, speeltuinen).

De auteurs zijn bijvoorbeeld benieuwd of beweeggedrag verschilt tussen mensen die bij een park wonen en mensen zonder park in hun woonomgeving, of tussen bewoners van een wijk met alleen woonhuizen en bewoners van een wijk met een mix van wonen en commercie.

Uiteraard zijn vele hypothesen mogelijk. We zagen al eerder dat gedrag en omgeving zo specifiek mogelijk moeten worden gemaakt. Een hypothese kan zijn: ‘Gepensioneerde mannen die een park met wandelpaden binnen 200 meter van hun huis hebben, bewegen meer dan gepensioneerde mannen die dat niet hebben.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De auteurs onderzoeken zowel objectieve als subjectieve invloeden van de omgeving.

Noem enkele voorbeelden van zowel objectieve als subjectieve invloeden van de omgeving die in het artikel worden genoemd.

A

Onder de objectieve omgevingsdeterminanten verstaan de auteurs: 1) hoe bewandelbaar de omgeving is (woondichtheid, grondgebruik, aanwezigheid kruispunten, oppervlakte winkelgebieden), 2) het aantal parken binnen 1 km van de woning en 3) beweegfaciliteiten in de buurt (sportzalen, dansstudio’s). Deze determinanten zijn gebaseerd op ‘harde’ data.

Er worden ook meer subjectieve determinanten gemeten: hierbij gaat het om de perceptie die de deelnemers aan het onderzoek hebben van deze determinanten. Hierbij gaat het om 1) het uiterlijk van de buurt, 2) verkeersveiligheid, 3) wandel/fietsmogelijkheden, 4) persoonlijke veiligheid, 5) voetgangersveiligheid en 6) aanwezigheid van beweegapparatuur in huis of wooncomplex.

Dit laat zien dat een concept als ‘wandelmogelijkheden’ op heel verschillende manieren kan worden geoperationaliseerd, zoals de objectief vastgestelde bewandelbaarheid van de omgeving en de perceptie die de deelnemer zelf heeft van de wandelmogelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de belangrijkste conclusies van het onderzoek?

A

Er zijn correlaties gevonden tussen individuele, psychosociale en omgevingsdeterminanten met beweeggedrag voor ouderen. Dit benadrukt het belang dat interventies zich richten op al die determinanten.

Voor wandelend boodschappen doen lijkt de associatie met omgevingsdeterminanten het grootst. Voor wandelen in de vrije tijd werd een negatieve relatie gevonden met gemixt gebruik van grond: hoe meer gemixt het gebruik van land was (de verdeling tussen woon en commerciële gebieden), hoe minder er in de vrije tijd gewandeld wordt. De auteurs vermoeden dat dit komt omdat er in gemixte gebieden vermoedelijk meer verkeersdrukte is. Voor wandelen gemeten met de accelerometer is er alleen een relatie aangetroffen met de nabijheid van een park.
De invloed van psychosociale en omgevingsdeterminanten is verschillend voor de verschillende soorten lichamelijke activiteit. Voor alle drie de uitkomsten is de variatie die verklaard wordt door omgevingsdeterminanten groter dan de variatie die verklaard wordt door de individuele en psychosociale determinanten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zoals hiervoor aangegeven vermoeden de auteurs dat er minder in de vrije tijd wordt gewandeld omdat er in gemixte gebieden vermoedelijk meer verkeersdrukte is.

Wat zouden alternatieve verklaringen kunnen zijn?

A

Het zou ook zo kunnen zijn dat er in gemixte gebieden minder groen is dan in een woonomgeving. Het niet aanwezig zijn van groen is dan mogelijk een confounding variabele.
Ook is het mogelijk dat gemixte gebieden vaker woonwijken zijn met een lagere sociaal-economische status, en dat inwoners van dergelijke wijken minder bewegen dan inwoners uit wijken met een hogere sociale status.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In het artikel wordt de volgende paradox naar voren gebracht: ‘Lichamelijke activiteit is bewezen goed voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid, toch bewegen mensen niet meer ook al weten we dat het gezond is en dat we ons er beter door gaan voelen.’

Het artikel beschrijft ook kort de zelfdeterminatietheorie (Self Determination Theory). Leg aan de hand van de zelfdeterminatietheorie uit hoe de omgeving gebruikt kan worden om lichamelijke activiteit te stimuleren.

A

Volgens de zelfdeterminatietheorie bepalen de psychologische behoeften en de soort motivatie wat de uitkomst is voor lichamelijke activiteit. Autonomie, competentie en verbondenheid staan daarbij centraal.
Autonomie betekent het zelf kunnen kiezen aan welke lichamelijke activiteiten je deelneemt. Daarvoor moet de omgeving voldoende keuzemogelijkheden bieden om te bewegen; zodat je kunt kiezen wat je leuk vindt en niet noodgedwongen moet ‘kiezen’ voor alleen dat wat beschikbaar is.
Competentie behelst de behoefte om effectief te interacteren met de omgeving, dus je vaardig en vertrouwd voelen bij het uitvoeren van de lichamelijke activiteit.
Verbondenheid betekent je verbonden voelen met anderen of het gevoel tot een sociale omgeving te behoren, bijvoorbeeld door het lidmaatschap van een hardloopclub of de verbondenheid met de medelopers tijdens een wandelvierdaagse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Volgens wetenschappelijk onderzoek spelen er naast de zelfdeterminatietheorie andere factoren mee die lichamelijke activiteit bepalen.

Leg uit welke variabelen (correlates) dit zijn.

A

Bij deze variabelen kunt u denken aan demografische variabelen (zoals leeftijd, geslacht, sociaal-economische status), biologische kenmerken (zoals atletische aanleg en de aanwezigheid van beperkende ziekten), andere psychologische constructen (zoals intentie en eigen-effectiviteit), factoren in de fysieke omgeving (afstand tot werk/school, beschikbaarheid van sportfaciliteiten, het weer, waargenomen veiligheid).

Vele determinanten bepalen dus de lichamelijke activiteit van het individu. Deze benadering staat volgens deze auteurs voor een benadering die gebaseerd is op de bevolking, die over verschillende sectoren en disciplines gaat, en die cultureel relevante strategieën meeneemt.

17
Q

De omgevingsdeterminanten van lichamelijke activiteit verschillen deels voor kinderen en voor volwassenen, aldus de auteurs.

Beschrijf op basis van de genoemde determinanten hoe de ideale omgeving voor kinderen eruitziet.

A

De determinanten die voor kinderen een positieve relatie hebben met lichamelijke activiteit zijn 1) toegang tot faciliteiten, 2) een kleine afstand van huis naar school, 3) meer tijd die buiten wordt besteed en 4) minder misdrijven in de omgeving.

Een omgeving die optimaal geschikt is om kinderen te stimuleren tot lichamelijke activiteit is als volgt te omschrijven:
Kinderen hebben een veilige plek in de buurt waar ze actief buiten kunnen spelen, zoals een voetbalveldje of speeltuin. Ook zijn er betaalbare sportfaciliteiten in de buurt, zoals een zwembad of tennishal. De afstand van huis naar school is niet al te lang, zodat kinderen fietsend of lopend naar school kunnen. Ouders stimuleren hun kinderen om naar buiten te gaan in plaats van binnen achter de computer spelletjes te doen, of de buitenschoolse opvang stimuleert het spelen buiten. De buurt is veilig genoeg, zodat kinderen zonder zorgen buiten kunnen spelen.

18
Q

De auteurs noemen enkele theorieën die zouden kunnen verklaren waarom de natuurlijke ‘groene’ omgeving een herstellende invloed kan hebben.

Beschrijf in enkele zinnen hoe de Attention Restoration Theory en de Stress Recovery Theory deze verklaring geven.

A

Volgens de Attention Restoration Theory brengt een natuurlijke omgeving de mogelijkheid om de cognitieve functies te laten herstellen van vermoeidheid die is ontstaan door het richten van aandacht op (omgevings)stimuli. De rust die een wandeling in de natuur, het luisteren naar vogels of het kijken naar wolken brengt compenseert de vermoeidheid die ontstaan kan zijn door stresserende factoren, of gewoon door het dagelijks leven.

Volgens de Stress Recovery Theory ontstaan er gezondheidsvoordelen door contact met de natuur omdat het ervaren van natuurlijke omgevingen de lichamelijke en geestelijke reacties in gang zet die herstel van stress ondersteunen. Beide theorieën geven dus aan dat groene omgevingen een herstellende werking kunnen hebben; bij de Stress Recovery Theory ligt de nadruk wat meer op de evolutionaire achtergrond: een groene omgeving zou minder bedreigend zijn dan een stadse omgeving met al zijn impulsen.

19
Q

Een ander voorbeeld van Green Exercise kan worden gevonden in het project Green Gym: lees de brochure over dit project (= leesstof ) door en beantwoord dan de volgende vraag: Leg uit hoe het Green Gym-project het welzijn op individueel, op het gemeenschaps-/wijkniveau en zelfs voor een publiek niveau probeert te bevorderen.

NB Zowel brochure als vraag zijn alleen leesstof.

A

Green Gym zorgt ervoor dat mensen een verbinding maken met andere mensen in de omgeving, dat ze actief zijn in een activiteit die ze leuk vinden of dat ze kennismaken met nieuwe activiteiten, dat ze leren om de omgeving weer bewust op te nemen en dat ze iets goed doen voor de gemeenschap. Dit draagt bij aan het welzijn van het individu. Door de verbetering die hiermee in de lokale omgeving worden aangebracht, zoals het weer aantrekkelijk maken van een wat verwaarloosd park, profiteert ook de gemeenschap waarin men leeft.

20
Q

Een mooi voorbeeld van green exercise is Shinrin-Yoku. Zoek in de universiteitsbibliotheek zelf een artikel op over dit onderwerp met wetenschappelijke bewijsvoering van het gezondheidsnut van deze activiteit. Zou u als psycholoog op basis van wat u nu weet over Shinrin-Yoku, deze green exercise aanbevelen?

NB Deze vraag is facultatief en behoort niet tot de leerstof.

A

Shinrin-Yoku kan worden omschreven als ‘het nemen van een bad in een bosrijke omgeving, het lopen of gewoon verblijven in het bos, en het inademen van de vluchtige stoffen die de bomen afgeven’. Of deze ‘bostherapie’ inderdaad een positief effect heeft op de gezondheid, vereist nog nader onderzoek. Uit uw zoektocht in de universiteitsbibliotheek is waarschijnlijk wel gebleken dat er inmiddels al veel over gepubliceerd is: een activiteit die al eeuwen wordt uitgevoerd, wordt nu dus wetenschappelijk onderbouwd. Omdat de kans vrij klein is dat bostherapie een negatief effect heeft op de gezondheid, en omdat bostherapie vermoedelijk tot meer lichamelijke activiteit buitenshuis leidt, kunnen beleidsmakers en professionals in de gezondheidszorg overwegen om deze therapie bij het algemene publiek of hun patiënten onder de aandacht te brengen.
In het volgende artikel kunt u meer achtergrond informatie vinden: (leesstof) Bron: https://www-ncbi-nlm-nih-gov.ezproxy.elib10.ub.unimaas.nl/pmc/articles/PMC5664422/pdf/12199_2017_Article_677.pdf

21
Q

nature nurture

A

Bepalen onze genen of we bepaald gedrag vertonen, of bepalen onze opvoeding en omgeving hoe we ons gedragen? Dit is de bekende nature-nurture-discussie. Alhoewel de geschiedenis een lange discussie laat zien tussen wat is toe te schrijven aan ‘nature’ (dus de genen) of ‘nurture’ (de opvoeding/omgeving), is er tegenwoordig consensus over dat beide factoren een rol spelen in gedrag. Dit geldt ook voor aan gezondheid gerelateerde gedragingen zoals roken of gezond eten. De genetische invloed zien we terugkomen in het in de inleiding genoemde Rainbow Model of Health van Dahlgren & Whitehead, en ook in het Health Field Concept van Lalonde. In de samengestelde paper ‘De obesogene omgeving’ uit de reader is de relatie tussen genetische invloeden, omgeving en obesitas al aangestipt. De genetische en omgevingsinvloeden op ons gedrag komen ook aan de orde.

22
Q

Dual proces view

A

In opdracht 2.2.2 maakt u kennis met een zogenaamde ‘dual process view’, en hoe vanuit die benadering de invloed van de omgeving op gezondheidsgedrag bezien kan worden. Er zijn verschillende gedragsverklaringsmodellen die een zogenaamd ‘dual-process view’ hanteren. Het gedrag van mensen is er volgens deze modellen op gebaseerd dat bij informatieverwerking verschillende, simultaan lopende, processen onderscheiden kunnen worden, zoals bewuste en onbewuste processen, of snelle en langzame processen of reflectieve en impulsieve processen. Zo kunnen we beredeneren waarom we geen zak chips moeten eten als we thuiskomen na een vervelende dag, maar zijn we vaak al zonder nadenken aan die zak begonnen en beseffen we later pas dat we dat niet hadden moeten doen. In deze opdracht staat het dual-process view van Kremers et al. centraal.

23
Q

Vraag: In het artikel wordt gesproken over obesogene omgevingen; een omgeving die mensen stimuleert om te veel te eten en te weinig te bewegen. Kunt u enkele praktische voorbeelden noemen uit de voedingsomgeving en gebouwde omgeving die als obesogeen zijn te kenmerken?

A

Enkele voorbeelden zijn:

-Gebouwde omgeving
ontbreken van veilige fietspaden en trottoirs
geen mogelijkheid tot buitensport in de woonomgeving
gebrek aan bewaakte fietsenstallingen
gebrek aan zitmogelijkheden langs wandelroutes of bij speeltuinen
te weinig oversteekplaatsen
te veel verkeer
slechte luchtkwaliteit.

-Voedselomgeving
geen winkels met gezonde voeding in de woonomgeving
ongezonde maaltijden in school- en bedrijfsrestaurants
reclame voor suikerhoudende drankjes
grotere porties (grotere maten in fastfoodrestaurant, multi-verpakkingen)
lagere prijzen van voeding
toename in dichtheid van voedselverkooppunten
toename in aanbod van kant-en-klaarmaaltijden

24
Q

Het BVO-model geeft beleidsambtenaren sport, ruimtelijke ordening, gezondheid, welzijn en infrastructuur inzicht in het nut, de mogelijkheden en de (sociale) effecten van een beweegvriendelijke omgeving. Een omgeving die uitdaagt tot bewegen draagt binnen een gemeente immers bij aan een betere gezondheid van de inwoners, betere leefbaarheid en meer participatie van kwetsbare groepen. Bovendien is aandacht voor een uitnodigende, beweegvriendelijke omgeving interessant voor gemeenten die zich willen profileren (citymarketing).

A

Een leefomgeving die mensen faciliteert, stimuleert en uitdaagt om te bewegen, spelen en te
sporten wordt door Kenniscentrum Sport & Bewegen gedefinieerd als een beweegvriendelijke
omgeving (BVO). Deze definitie van een beweegvriendelijke omgeving is nadrukkelijk breder
dan alleen de fysieke omgeving en voorzieningen (hardware). Het gaat ook om de activiteiten
(software) en de organisatie (orgware). Een goed geasfalteerd fietspad door een bos is niet
beweegvriendelijk als een gebruiker het fietspad niet gebruikt omdat men het niet veilig vindt.
Het BVO-model uit 2012 (gebaseerd op Dobrov; 1979) is vernieuwd. Dit BVO-model laat zien
dat een beweegvriendelijke omgeving bestaat uit een combinatie van de elementen hardware,
software en orgware. Als gelegenheid, georganiseerd aanbod en het proces achter het
zichtbare aanbod op elkaar zijn afgestemd, kan beweeggedrag gemaximaliseerd worden

25
Q

aanleiding voor onderzoek obesogene omgevingen

A

De auteurs geven aan dat van BMI bekend is dat deze een genetische oorzaak kan hebben. Ook is bekend dat de sociale omgeving van invloed is. Toch is er volgens de auteurs weinig onderzoek gedaan naar de interactie van genetische invloed en sociale omgeving. Eerder onderzoek heeft zich toegespitst op de relatie tussen genen en gedrag, maar veel minder op de relatie tussen genen en een breed begrip van de obesogene omgeving. Begrip van de relatie tussen genen en sociale omgeving is van belang voor de publieke gezondheid: het zou zo kunnen zijn dat in een omgeving die als zeer obesogeen is aan te merken, de omgeving een eventuele genetische aanleg te niet doet, zodat meer aandacht aan de omgeving geschonken moet worden. Het zou echter ook zo kunnen zijn dat de omgeving een modererende rol heeft op de relatie tussen genetische aanleg en obesitas waarbij zowel omgeving als genetische aanleg beïnvloed moeten worden.

26
Q

De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de genetische invloed op obesitas afhankelijk is van de sociale omgeving: In achterstandswijken kan een hoger aandeel van de variatie in BMI kan worden toegerekend aan de genen.

Welke verklaring geven de auteurs hiervoor?

A

Volgens de auteurs duidt dit erop dat er bepaalde sociale triggers zijn of sociale controlemechanismen die ervoor zorgen dat de genetische aanleg zich sterker uit. Individuen kunnen zo een genetische aanleg hebben voor gewichtstoename maar dat manifesteert zich alleen als men verkeert in een obesogene omgeving die een ongezond voedingspatroon en lichamelijke inactiviteit stimuleert.

27
Q

Welke implicaties voor het uitzetten van interventies om obesitas terug te dringen hebben deze bevindingen mogelijk volgens de auteurs?

A

Als de genetische invloed afhankelijk is van de omgeving, en als de effecten van de omgeving afhankelijk is van de genen dan zullen de effecten van interventies gericht op het verbeteren van de publieke gezondheid ook gemodereerd worden door iemands genen. Volgens het onderzoek is de genetische invloed groter in achterstandswijken: interventies die zich richten op het verlagen van zowel de genetische als de sociale kwetsbaarheid in zulke wijken zijn dan van belang.

28
Q

Hoe kan een verandering van fysieke omgeving samen met genetische aanleg bepalend zijn voor de toename van diabetes?

A

Volgens de ‘thrifty gene’-theorie hebben de Pima-indianen een genetisch gestel dat hen in tijden van overvloed in staat stelde vet beter op te slaan in het lichaam. Deze DNA-structuur was gunstig om te overleven in tijden van schaarste. Maar toen de omgevingsveranderingen ervoor zorgden dat calorierijke voeding overvloedig werd en de lichamelijke arbeid terugliep, heeft dit gen ervoor gezorgd dat de Pima-indianen extra kwetsbaar zijn voor diabetes als gevolg van obesitas.

Door de bouw van dammen in het begin van de vorige eeuw werd de waterhuishouding en daarmee de landbouw van de Pima-indianen verwoest wat tot hongersnood leidde: de regering verstrekte calorierijke voedselhulp, waardoor de prevalentie van obesitas en diabetes type-2 sterk werd verhoogd (voor de bouw van de dammen kwam diabetes nauwelijks voor).

29
Q

In het artikel van Kremers et al. (2006) wordt gesproken over een ‘dual-process’, een begrip wat we in studietaak 1 ook al zijn tegengekomen. Leg in eigen woorden uit wat daarmee wordt bedoeld.

Wat is de meerwaarde van een ‘dual-process view’ bijvoorbeeld bij interventieontwikkeling?

A

Met dual-process wordt bedoeld dat informatieverwerking verloopt volgens een continuüm, met aan de ene kant de automatische processen en aan de andere kant de bewuste informatieverwerking, waarbij door bewuste cognitieve processen een weloverwogen beslissing wordt genomen. Deze processen verlopen parallel aan elkaar. Bij het bespreken van dual-processen wordt vaak het werk van Kahneman aangehaald, die een snel, intuïtief proces onderscheidt van een langzaam, beredeneerd model. Ook Strack en Deutsch hebben een dual-process-theorie ontwikkeld die zich concentreert op reflectieve en impulsieve systemen.

Doordat we met de dual-process view meer inzicht krijgen in de omstandigheden waaronder bewust of automatisch gedrag vertoond wordt, kunnen we hier bij de interventieontwikkeling op inspelen. Het is inefficiënt om bepaalde cognitieve factoren bij bepaald gedrag te veranderen als dit gedrag niet bepaald wordt door cognities, maar door automatisme/gewoonten.

30
Q

Het EnRG-model integreert verschillende theoretische modellen, waaronder het ANGELO-raamwerk en de theorie van gepland gedrag (Theory of Planned Behavior). In deze opdracht brengt u de verschillende factoren en hun onderlinge relatie in kaart, door zelf het EnRG-model in te vullen.
Geef voor elk van onderstaande factoren aan welke rol deze factor speelt in de relatie tussen omgeving en het eten van voldoende groente en fruit. U kunt bij elk van de factoren kiezen uit (1) cognitieve mediatoren, (2) persoonlijke moderatoren en (3) gedragsmoderatoren.

A

attitude: (1) cognitieve mediatoren
demographic: (2) persoonlijke moderatoren
habit strength: (3) gedragsmoderatoren
perceived behavioral control: (1) cognitieve mediatoren
intention: (1) cognitieve mediatoren
awareness: (2) persoonlijke moderatoren
clustering: (3) gedragsmoderatoren
involvement: (2) persoonlijke moderatoren
subjective norm: (1) cognitieve mediatoren
personality: (2) persoonlijke moderatoren

31
Q

Een van de manieren waarop omgevingsdeterminanten een invloed kunnen hebben op gezondheidsgedrag is via beïnvloeding van de cognitieve factoren uit de theorie van gepland gedrag (attitude, sociale normen en eigen-effectiviteitsverwachtingen/perceived behavioral control). Dit wordt mediatie genoemd: een derde variabele verklaart de relatie tussen twee andere variabelen. Een voorbeeld is de relatie tussen werkdruk en hoofdpijn. Werkdruk leidt tot fysiologische reacties in het lichaam die de kans op hoofdpijn vergroten. De fysiologische reacties in het lichaam zijn dan de mediator, dus de verklarende variabele tussen werkdruk en hoofdpijn.

Sommige omgevingsdeterminanten zullen een invloed op voedings- en beweeggedrag hebben door hun invloed op de attitude, andere omgevingsdeterminanten zullen het voedings- en beweeggedrag beïnvloeden via de sociale normen en weer anderen beïnvloeden gedrag via de eigen-effectiviteitsverwachtingen.

Beschrijf drie voorbeelden van gemedieerde omgevingsinvloeden op eet- of beweeggedrag zoals beschreven in het artikel van Kremers.

A

Drie voorbeelden van gemedieerde omgevingsinvloeden op eetgedrag, genoemd in het artikel van Kremers et al. (2006) zijn:

Slechte toegang tot gezonde voeding kan leiden tot een daling in eigen-effectiviteitsverwachtingen over gezond eten: men denkt in dat geval dat het toch niet zal lukken om aan voldoende gezonde voeding te komen.
Hoge prijzen van gezonde voeding kunnen een negatieve impact hebben op de attitude tegenover gezond eten.
Slechte beschikbaarheid van sportmogelijkheden kan leiden tot een negatief ervaren norm over lichaamsbeweging.

32
Q

Beïnvloeding van gezondheidsgedrag via cognitieve factoren blijkt niet voldoende te zijn om de relatie tussen omgevingsdeterminanten en gezondheidsgedrag helemaal te verklaren. Het EnRG-model veronderstelt daarom dat er een tweede manier is waarop omgevingsdeterminanten een invloed kunnen hebben op gezondheidsgedrag: de ongemedieerde manier. Hierbij hebben omgevingsdeterminanten vooral invloed op de onbewuste, automatische processen.

a. Noem drie van deze automatische processen, die beschreven en toegelicht worden onder het kopje ‘Unmediated environmental influences’ in het artikel van Kremers et al. (2006).

b. Een bekend voorbeeld van een automatisch proces is het feit dat mensen hun eetgedrag aanpassen in gezelschap van anderen. Bij ouderen is bijvoorbeeld bekend dat zij over het algemeen meer gaan eten als zij in gezelschap zijn van anderen. Van welk automatisch proces is dit een voorbeeld?

A

a. De automatische processen, beschreven in het artikel van Kremers et al. (2006) zijn:

attitudeactivatie (attitude activation)
automatische evaluatie en emotie (automatic evaluation and emotion)
onbewust nabootsingsgedrag (unconscious behavioral mimicry)
automatische trek en stereotype activatie (automatic trait and stereotype activation)
onbewust najagen van doelen (unconscious goal pursuit).
b. Het beschreven voorbeeld is een voorbeeld van onbewust nabootsingsgedrag (unconscious behavioral mimicry).

33
Q

In de discussie van het artikel van Kremers et al. (2006) wordt een groot aantal onderzoeksvragen genoemd dat met behulp van het EnRG-model kan worden beantwoord. Bekijk deze onderzoeksvragen als voorbeelden van toepassingen van het EnRG-model. Kies één van de onderzoeksvragen uit en probeer de onderlinge relaties in deze vraag te plaatsen in het EnRG-model.
Geef aan tot welke categorie elk van de variabelen in deze vraag behoort.

A

Er zijn verschillende onderzoeksvragen mogelijk. De discussie in het artikel van Kremers et al. (2006) geeft uitleg bij een aantal van deze vragen.

Een voorbeeld:
De beschikbaarheid van fruit thuis zal een directe relatie vertonen met fruitconsumptie als fruitconsumptie een gewoonte is; als fruitconsumptie geen gewoonte is, zal de beschikbaarheid van fruit thuis een indirecte relatie vertonen met fruitconsumptie, via cognitieve factoren als attitude, sociale norm en eigen-effectiviteitsverwachtingen.

De beschikbaarheid van fruit thuis is de fysieke omgevingsfactor op microniveau (categorie: ‘Environment’), fruitconsumptie al dan niet als gewoonte is een moderator (categorie ‘Moderators’).
Bij fruitconsumptie als gewoonte zal de onderste pijl van het EnRG-model gevolgd worden: een directe relatie met ‘energy balance-related behavior’. Als fruitconsumptie geen gewoonte is, dan zal de relatie via de linkerpijl naar de cognitieve mediatoren (categorie: ‘Cognitive Mediators’) lopen, en van daaruit naar ‘energy balance-related behavior’ (indirecte relatie).

34
Q

Welke ontwikkelingen worden door prof. dr. Emely de Vet geschetst over de obesogene omgeving?

A

Prof. dr. Emely de Vet geeft aan dat er nog steeds sprake is van een obesogene omgeving, kijkend naar het voedselaanbod in Nederland, en naar het gemak waarmee we de ongezonde keuze kunnen maken. Ze schetst echter ook een ommekeer, waarbij niet alleen in het lokale overheidsbeleid, waarbij gemeenten meer aandacht hebben voor het faciliteren van een gezonde leefstijl, maar ook het landelijke overheidsbeleid verandert. Als voorbeeld noemt zij het Preventieakkoord, waarbij leefstijl en het faciliteren van de gezonde keuze nadrukkelijk de aandacht krijgt.

35
Q

uitvoering van de implementatie-intentie

A

Als uw implementatie-intentie is goedgekeurd, probeert u de volgende onderdelen van Batesons pyramide te beantwoorden. Daarbij gaat het om de uitvoering van de implementatie-intentie en/of het bereiken van uw SMART geformuleerde doel.

Omgeving

Kernvraag

Hoe ziet uw gewenste omgeving eruit om uw implementatie-intentie uit te voeren?

Vragen:

  • Waar ben ik / waar leef ik in mijn gewenste omgeving?
  • Met wie trek ik op in mijn gewenste omgeving?
  • Hoe is de context van mijn gewenste omgeving?

Gedrag

Kernvraag

Wat doe ik om mijn implementatie-intentie te bereiken?

Vragen:

  • Wat doe ik precies?
  • Hoe handel ik?
  • Welke acties onderneem Ik?

Vaardigheden

Kernvraag

Wat kan ik om mijn implemenatie-intentie uit te voeren?

Vragen:

  • Welke vaardigheden heb ik?
  • Wat kan ik?
  • Hoe pak ik zaken aan?
  • Welke methoden hanteer ik hierbij?

Overtuigingen

Kernvraag

Wat zijn uw gedachten en overtuigingen als u uw SMART geformuleerde doel bereikt? En waarom?

Vragen:

  • Waarom doe ik wat ik doe?
  • Wat vind ik belangrijk?
  • Wat zijn mijn overtuigingen?
36
Q

Probeer de verschillende (stimulerende en belemmerende) omgevingsinvloeden onder te verdelen volgens de indeling van de omgeving van de mindmap. Zet alles overzichtelijk in een tabel

A

Omgevingsinvloeden

Economisch

Fysiek

Politiek

Sociaal

Belemmeringen vanuit de omgeving

stimulans vanuit de omgeving

37
Q

Smart doelen

A

Voorbeelden van SMART geformuleerde doelen zijn:
specifiek
meetbaar
acceptabel
realistisch
tijdgebonden

De komende veertien dagen wil ik

twee keer per week geen vlees eten
minimaal twee dagen per week geen producten gebruiken met toegevoegde suiker
twee keer per week hardlopen
twee stuks fruit per dag eten
elke dag een half uur ontspanningsoefeningen doen
geen alcohol drinken op doordeweekse dagen
de vrije dag gebruiken om met een vriendin af te spreken
elke week een kast opruimen en schoonmaken
elke dag een positief moment beschrijven in mijn notitieboekje
elke week een kaartje sturen aan een persoon met wie ik me verbonden voel.

38
Q

gedrags en omgevingsdeterminanten obesitas

A

determinanten eet en beweeggedrag:
-erfelijke aanleg
-medicatiegebruik
afname in beweeggedrag gerelateerd aan werk, toename sedentaire leefstijl, reistijd met auto en passieve transport (auto, trein)
-toegenomen urbanisatie = veel verkeer, criminaliteit , slechte wandelpaden en luchtomstandigheden –> minder fysieke activiteiten.
Demografische variabelen (leeftijd, geslacht sociaal economische status)
Biologische kenmerken (atletische aanleg en de aanwezigheid van beperkende ziekten)
Psychologische constructen zoals intentie en eigen effectiviteit
sociaal, invloed van ouders en sociale steun van omgeving.
Fysieke omgeving (afstand tot werk/school, beschikbaarheid van sportfaciliteiten, het weer, waargenomen veiligheid).
vele determinanten bepalen dus de lichamelijke activiteit van het individu. Deze benadering staat volgens deze auteurs voor een benadering die gebaseerd is op de bevolking, die over verschillende sectoren en disciplines gaat en die cultureel relevante strategieën meeneemt.

Specifiek voeding:
-onvoldoende kennis
-lage socio-economische status
psychologisch zoals gewoonte, zelfregulatie en intentie tot gezond gedrag
-leeftijd, geslacht, voorkeuren, inname van de ouders en toegankelijkheid van gezonde voeding thuis
-kosten van gezonde voeding.