th7.1. kwantitatief onderzoek Flashcards

1
Q

kwantitatief onderzoek

A
  • objectieve metingen > gestandaardiseerde vragenlijst of test (adhv cijfers)
  • grote steekproeven > vertrekt uit een populatie (vb. de Vlamingen algemeen)
  • statistische analyses > verschillende meetniveaus (tabellen en grafieken in rapporten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

populatie en steekproef

A
  1. steekproef is een stukje vd populatie
    - steekproef = hoe beter en hoe representatiever = hoe beter onderzoek !!
  2. doel
    - verschillen in de populatie aantonen (vb. vrouwen even sterk vertegenwoordigen als in de populatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

steekproef op 2 manieren samenstellen

A
  1. selecte steekproef / non-probability sampling
    - onderzoeker gaat zelf deelnemers kiezen
    - niet iedereen gelijke kans deelname
    - meest nabij
  2. aselecte steekproef / probability sampling
    - OF willekeurige steekproef EN random sampling
    - deelnemers bestaan per toeval
    - iedereen gelijke kans deelname
    - willekeurige selectieproces (vb. loting)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

aselecte steekproef kan getrokken worden op basis van

A
  1. eenvoudige aselecte steekproef
    - gebruik ‘random number generator’, muntstuk of dobbelsteen
  2. gestratificeerde steekproef
    - geselecteerd op basis v bepaalde strata/lagen
    - relevant kenmerk (vb. gender, afkomst, religie)
  3. systematische steekproef
    - regelmatige intervallen = persoon nummer geven en vb. de 3de, 6de en 9de persoon gebruiken
  4. geclusterde steekproef
    - doelpopulatie in clusters (= groepen) verdelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de responsrate

A
  1. responsrate
    - geeft aan hoeveel % vd uitgenodigden effectief deelnemen aan het onderzoek
  2. self-selection bias
    - wanneer men vrijwillig beslist om deel te nemen
    - leiden tot vertekening => mensen die ervoor kiezen anders dan mensen die weigeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

juiste steekproefgrootte EN betrouwbaarheid

A
  1. drie vragen om juiste steekproefgrootte te bepalen
    - hoe groot is de populatie?
    - hoe groot mag de foutenmarge zijn? meestal 5%
    - welk betrouwbaarheidsniveau wil je bereiken? meestal 95%
  2. foutmarge = % dat aangeeft in hoeverre enquêteresultaten overeenkomen met mening v hele populatie
  3. betrouwbaarheidsniveau = % hoe zeker u kunt zijn dat de populatie een antwoord binnen een bepaald bereik zou kiezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vier meetniveaus

A
  1. nominaal = ALLEEN gecategoriseerde, zonder duidelijke rangorde
    - vb. DSM
  2. ordinaal = gecategoriseerd EN duidelijke rangorde
    - vb. ernst v depressieve symptomen
  3. interval = kunnen gecategoriseerd worden, sprake v rangorde EN intervallen tss categorieën zijn gelijk
    - gelijke intervallen = afstand tss opeenvolgende punten op schaal gelijk
    - vb. angstschaal
  4. ratio = kunnen gecategoriseerd worden, sprake v rangorde, categorieën gelijk
    - EN betekenisvol nulpunt (= waarde v 0 op dit meetinstrument ook echt nul in context vd gemeten eigenschap)
    - vb. reactietijden in milliseconden, hoogte v gebouwen in meters meten
    - !! onderscheid tss interval- en rationiveau in sociale wetenschappen irrelevant !!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kwantitatieve vragenlijst

A
  1. directe vragen over hun gedrag of mening
    - men gaat ervan uit dat mensen zelf het best iets kunnen vertellen over hun hun gedrag EN dwingen dit in cijfer uit te drukken
  2. mag je de onderzoeksvragen nooit uit het oog verliezen (“kan ik uit de antwoorden op deze vragen ook een antwoord op mijn onderzoeksvraag vinden?”)
  3. moet je gebruik maken vd ervaringen v andere onderzoekers (“hoe hebben andere onderzoekers hun vragen geformuleerd?”)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

(meer) voorwaarden v kwantitatieve vragenlijst

A
  1. vragen moeten eenvoudig, begrijpelijk en duidelijk zijn
  2. vragen moeten in goed Nederlands gesteld zijn
  3. vragen moeten kort zijn (maar er zijn uitzonderingen)
  4. rekening houden met volgorde vd vragen
  5. algemene inleiding en korte introducties bij de verschillende onderdelen voorzien
  6. vragen moeten eenduidig en eendimensionaal zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een likertschaal

A
  1. waarderingsschaal of gedwongen-keuzeschaal
    - meningen, houdingen of gedrag te onderzoeken
    - (vergelijkend) antwoorden om verbanden te leggen
    - vragen of stellingen en meestal een 5- of 7-puntsschaal beoordelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verschillende mogelijkheden bij kwantitatieve vragen

A
  1. schriftelijk (vorm v vragenlijst)
  2. mondeling (speciale getrainde interviewer > vragen zo neutraal mogelijk)
  3. open vragen (= vrij in te vullen)
  4. gesloten vragen
    - ja/nee vragen
    - juist/onjuiste vragen
    - meerkeuzevragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

psychologische testen

A
  1. reacties v mensen op uniforme (probleem)situaties of op bepaalde uitspraken te kwantificeren EN in cijfers uit drukken
    - statistische verwerkingen mogelijk (vb. gemiddelden, correlaties, significanties berekenen)
  2. kwaliteitsgarantie
    - psychometrische betrouwbaarheid
    - psychometrische validiteit
  3. onderscheid tss:
    - intelligentietesten
    - persoonlijkheidstesten
    - vaardigheidstesten
    - interessetesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

misverstanden rond psychologische testen

A
  1. psychologische testen komen alles te weten
    - twijfels weg nemen of eerdere bevindingen te bevestigen of te ontkrachten
  2. ze testen vooral je persoonlijkheid
    - erg divers => persoonlijkheid, attitude, sociale vaardigheden, maar OOK capaciteiten om te plannen en te organiseren
  3. je kunt psychologische testen omzeilen
    - werken met leugenschalen of andere technieken !!
  4. ze zijn bedoeld voor de werkgever
  5. psychologische testen op het internet zijn niet bruikbaar
    - afgenomen door mensen die professionele vorming hebben genoten > beoogd totaalbeeld
    - testen op internet kan je gebruiken, MAAR mits de nodige korrels zout
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

correlationeel onderzoek

A
  1. in cijfer uit te drukken in hoeverre de uitslagen op gedragskenmerk (variabele A) v een groep proefpersonen samengaan met de uitslagen v diezelfde groep op ander gedragskenmerk (variabele B)
  2. samenhang tss verschillende gedragskenmerken via statistische formule EN drukt die uit in correlatiecoëfficiënt
    - cijfer tss -1 en +1
    - men meet de sterkte en aard vd samenhang
  3. assenstelsel
    - ene variabele op de x-as
    - andere variabele op de y-as
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kenmerken v correlationeel onderzoek

A
  1. de correlatie kan puur toevallig zijn
  2. (soms) moeilijk richting v een verband te achterhalen
  3. kan ook derde verstorende variabele zijn die het verband verklaart
  4. een correlationeel verband bewijst geen oorzakelijk verband !!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

experimenteel onderzoek

A
  1. oorzakelijke verbanden tss één bepaalde interne of externe factor EN bepaalde gedragingen die mensen stellen of gevoelens en gedachten die mensen hebben, voor zover die uitgedrukt kunnen worden in een cijfer
  2. verloop
    - manipuleert doelbewust één variabele
    - houdt alle andere variabelen constant > zo veel mogelijk onder controle door vb. in een laboratorium
    - meet effect v die ene gemanipuleerde of onafhankelijke variabele op een andere variabele, de afhankelijke variabele
17
Q

een hypothese

A
  1. betekenis
    - voorspelling over uitkomst vh experiment
    - voorspelling v wat het effect is vd onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele
18
Q

representatieve steekproef

A
  1. betekenis
    - geselecteerde groep die op dezelfde manier is samengesteld als de populatie die men wil onderzoeken
    - geselecteerde groep waarin eenzelfde verhouding is v mannen en vrouwen, dezelfde leeftijdscategorieën, sociale afkomst … => zoals in de populatie !!
19
Q

controlevariabelen

A
  1. betekenis
    - variabelen die ervoor zorgen dat die twee groepen zo veel mogelijk aan elkaar gelijk zijn
    - variabelen waardoor geen systematische verschillen zijn tussen die twee groepen
    - variabelen die men onder controle wil houden
20
Q

de experimentele en controle groep

A
  1. experimentele groep
    - groep men doelbewust één bepaald aspect vd situatie verandert OF mensen met bepaalde kenmerken samenbrengen
  2. controle groep
    - groep men doelbewust niets aan de situatie veranderen OF mensen samen zetten die dat kenmerk niet hebben