terminologie Flashcards
prokaryoten
eencellig organisme zonder cel compartimenten, alles ligt los in de cel, haploid, geen organellen alleen ribosomen en DNA
eukaryoten
een organisme waarvan de cellen een kern bevatten en vaak nog andere organismes
haploïd
- chromosoom per cel
besmettingsroute
door de barrières, of plek waar die zich bevindt (bv. Darmbacterie in darm = geen probleem, maar darmbacterie in wond = probleem)
virulentie
vermogen van een micro-organisme om schade/ziekte te veroorzaken (kwalitatief)
pathogenicitieit
vermogen om een ziekte te veroorzaken
parenchym
weerkzame weefsel van een orgaan
cytotoxische t cel
CD8+ HLA-1
t helper cel
CD4+ HLA 2
plaques van peyer
secundai lymfoide orgaan in de darmen (lymfe weefsel)
migratie
afvoer van infecte via lymfevaten
- Hier zorgt het voor activatie van de immuunrespons
- Gaat weer het bloed in en migreert naar infectie punt
homing
immuun cellen gaan naar de juiste plek
lymfocyten recirculatie
B cellen zijn niet statisch en migreren rond tot dat ze juiste antigen tegen komen en dan gaan ze vermeerderen
virus
obligaat intracellulaire moleculaire parasieten, bestaan uit DNA of RNA. Deze bevat de genetische informatie voor productie van nieuwe viruspartikels, waardoor infectie naar andere cellen verspreid.
eclips periode (virus)
waarin virus aan het profileren is binnen een cel en dus nog niet in grote aantallen in het lichaam aanwezig is
latente fase (virus)
virus is in een cel aanwezig maar heeft geen effect en er vind geen vermeerdering plaats
resistent (cel)
bevat geen receptor voor een virus om aan te binden waardoor deze ook niet de cel binnen kan dringen
susceptibel (cel)
als de cel een receptor heeft voor virus
tropisme
het vermogen van een virus om een specifieke cel te infecteren (gebaseerd op susceptibiliteit)
pleiotropie
cytokine die meerde soorten cellen kan beïnvloeden en andere effecten hebben
redundantie
dan cytokines overlappende functies hebben
assemblage (virus)
- Automatisch proces van weer bij elkaar brengen van de virale eiwitten, die samen komen en daarna weer de cel uit komen (kan het niet de cel uitkomen dan is het geen virus)
southern blotting
elektroforese DNA
northern blotting
elektroforese RNA
western blotting
elektroforese eiwit
symbiose
met elkaar leven van organisme van verschillende soorten
commensalisme (symbiose)
commensaal heeft voordeel, gastheer geen voor of na deel
parasitisme (symbiose)
leven ten kosten van de gastheer
mutualisme (symbiose)
samenleven tot wederzijds voordeel
ectoparasieten
komen voor aan de buitenkant. van de gastheer
parasitaire protozoa
eencellige parasieten
vector
altijd een e-vertebraat (ongewervelde) die verantwoordelijk is voor overdracht parasiet
amastigoten
intracellulaire vorm van trypanosomen (leishmania)