Termen 101-200 Flashcards
Keynesianisme
Een theorie of beleid van economisch management, geassocieerd met het reguleren van de totale vraag om volledige werkgelegenheid te bereiken
Milton Friedman
Amerikaanse academicus en econoom. Als scherp criticus van Roosevelt’s ‘New Deal’ en nauwe medewerker van Friedrich Hayek werd Friedman in 1948 hoogleraar economie aan de Universiteit van Chicago en richtte hij de zogenaamde ‘Chicago School’ op. Friedman werkte ook als Newsweek columnist en als Amerikaans presidentieel adviseur. In 1976 werd hem de Nobelprijs voor de economie toegekend. Friedman was een belangrijke exponent van het monetarisme en de vrijemarkteconomie en was een krachtige criticus van de Keynesiaanse theorie en het ‘belasting- en uitgavenbeleid’ van de overheid. Hij hielp bij het verschuiven van de economische prioriteiten in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, met name in het Verenigd Koninkrijk. Zijn grote werken, Capitalism and Freedom (1962) en Free to Choose (1980) hadden een aanzienlijke invloed op het opkomende neoliberale denken.
Economische globalisering
Verwijst naar het proces waarbij alle nationale economieën in meer of mindere mate zijn opgenomen in een in elkaar grijpende wereldeconomie. De OESO definieerde globalisering dus als ‘een verschuiving van een wereld van verschillende nationale economieën naar een wereldeconomie waarin de productie wordt geïnternationaliseerd en het financiële kapitaal vrij en onmiddellijk tussen landen stroomt’. Economische globalisering moet echter worden onderscheiden van internationalisering. De laatste leidt tot een grotere onderlinge afhankelijkheid tussen nationale economieën (‘ondiepe integratie’), terwijl de eerste een kwalitatieve verschuiving markeert in de richting van ‘diepe integratie’, die de territoriale grenzen overstijgt door de opbouw van een geconsolideerde mondiale markt voor productie, distributie en consumptie.
Mercantilisme
Een economische filosofie, het meest invloedrijk in Europa vanaf de 15e eeuw tot het einde van de 17e eeuw, die de rol van de staat in het beheer van de internationale handel en het garanderen van de welvaart benadrukt
Consumentisme
Een psychologisch en cultureel fenomeen waarbij persoonlijk geluk wordt gelijkgesteld met de consumptie van materiële bezittingen
Intra-firm trade
Handel tussen twee gelieerde ondernemingen binnen hetzelfde bedrijf, of tussen een moederbedrijf en een gelieerde onderneming
Immanuel Wallerstein
Amerikaans socioloog en pionier van de theorie van de wereldsystemen. Onder invloed van de neomarxistische afhankelijkheidstheorie en de ideeën van de Franse historicus Fernand Braudel (1902-1985) stelt Wallerstein dat het moderne wereldsysteem wordt gekenmerkt door een internationale arbeidsverdeling tussen de ‘kern’ en de ‘periferie’. De kernregio’s profiteren van de concentratie van het kapitaal in zijn meest verfijnde vormen, terwijl de perifere regio’s afhankelijk zijn van de export van grondstoffen naar de kern, hoewel fundamentele tegenstrijdigheden uiteindelijk zullen leiden tot de ondergang van het wereldsysteem. Wallerstein volgt ook de opkomst en het verval van kernhegemonieën (dominante machten) tot veranderingen in het wereldsysteem in de loop van de tijd, met het argument dat het einde van de Koude Oorlog het verval van de Amerikaanse hegemonie markeerde, niet de triomf. Belangrijke werken van Wallerstein zijn het driedelige The Modern World System (1974, 1980, 1989) en Decline of American Powers (2003).
Deflatie
Een verlaging van het algemeen prijsniveau, gekoppeld aan een vermindering van de economische activiteit in de economie
Laissez-faire
Is het principe van niet ingrijpen in economische aangelegenheden. Het is de kern van de doctrine dat de economie het beste werkt als de overheid de economie met rust laat. De uitdrukking is ontstaan bij de Fysiocraten in het achttiende-eeuwse Frankrijk, die het maximale ‘laissez faire est laisser passer’ bedachten (laat het individu met rust, en laat de goederen vrij circuleren). De centrale aanname van laissez-faire is dat een niet-gereguleerde markt van nature naar een evenwicht neigt. Dit wordt meestal verklaard door de theorie van ‘perfecte concurrentie’. Vanuit dit oogpunt wordt overheidsingrijpen als schadelijk beschouwd, tenzij het beperkt blijft tot acties die de concurrentie op de markt bevorderen, zoals het controleren van monopolies en het handhaven van stabiele prijzen.
Recessie
Een periode van algemene economische achteruitgang die deel uitmaakt van de gebruikelijke conjunctuurcyclus
Devaluatie
Een vermindering van de waarde van een valuta ten opzichte van een andere valuta
Casinokapitalisme
Een vorm van kapitalisme dat zeer volatiel en onvoorspelbaar is, omdat het gevoelig is voor speculatief georiënteerde stijgingen in het financieel kapitaal
Contagion (besmetting)
De neiging van investeerders, gealarmeerd door een crisis in een deel van de wereld, om geld uit andere delen van de wereld te halen en zo paniek te zaaien die veel verder reikt dan het oorspronkelijke probleem
John Maynard Keynes
Britse econoom. Keynes’ reputatie werd gevestigd door zijn kritiek op het Verdrag van Versailles, die in De economische gevolgen van de vrede (1919) wordt geschetst. Zijn belangrijkste werk, The General Theory of Employment, Interest and Money, wijkt sterk af van de neoklassieke economische theorieën en heeft de discipline die nu bekend staat als de macro-economie, een heel eind op weg geholpen. Door de principes van de laissez-faire aan de kaak te stellen, legde hij de theoretische basis voor het beleid van vraagbeheersing, dat in het begin van de periode na de Tweede Wereldoorlog door westerse regeringen op grote schaal werd overgenomen. De laatste jaren van zijn leven wijdde hij veel van zijn inspanningen om de aard van de naoorlogse internationale monetaire orde vorm te geven door de oprichting van het Bretton Woods-systeem, waaronder het IMF en de Wereldbank.
Kredietcrisis
Een vermindering van de algemene beschikbaarheid van leningen (of kredieten), meestal als gevolg van de onwil van banken om elkaar leningen te verstrekken
George Soros
Soros is een in Hongarije geboren beursbelegger, zakenman en filantroop en heeft kritiek geuit op het fundamentalistische geloof in het natuurlijke evenwicht op de markt. Hij benadrukt in het bijzonder de rol van reflexiviteit (de neiging om oorzaak en gevolg met elkaar te verbinden, omdat acties zichzelf ‘terugbuigen’) om te laten zien waarom rationeel-actor economische modellen niet werken. Soros’ belangrijkste werken zijn onder meer Open Society (2000) en The New Paradigm for Financial Markets (2008)
Paul Krugman
Een Amerikaanse econoom en politiek commentator. Krugmans academische werk is vooral gericht op internationale economie. Als neo-Keynesiaan heeft hij het expansieve fiscale beleid en de oplossing voor de recessie bekeken. Krugman bekritiseerde de belastingverlagingen en het verwijdende tekort van het beleid van Bush als onhoudbaar op de lange termijn. Zijn bekendste werken omvatten The Conscience of a Liberal (2007) en The Return of Depression Economics and the Crisis of 2008 (2008).
Ben Bernanke
Amerikaanse econoom en voorzitter van de US Federal Reserve sinds 2006. Hij was heel belangrijk in de Amerikaanse reactie op de financiële crisis in 2007-2009. Zijn papers focussen vooral op de economische en politieke oorzaken van de Grote Depressie, onder meer de rol van de Federal Reserve en de tendens bij banken en financiële instellingen om aanzienlijk te bezuinigen op de kredietverlening te benadrukken. Bernanke’s belangrijkste werk is Essays on the Great Depression (2004)
Soevereine schuldencrisis
Een structurele onevenwichtigheid in de overheidsfinanciën die het onmogelijk maakt de staatsschuld te betalen of te herfinancieren zonder hulp van een derde partij
Eurozone
Het gebied van de EU waar de gemeenschappelijke munt wordt gebruikt
Soevereiniteit
Het principe van absolute en onbeperkte macht. Het ontbreken van een hogere autoriteit op het gebied van binnenlandse of buitenlandse zaken
Interne soevereiniteit
De notie van een opperste mogendheid/autoriteit binnen de staat, gevestigd in een orgaan dat beslissingen neemt die bindend zijn voor alle burgers, groepen en instellingen binnen de grenzen van de staat
Externe soevereiniteit
De absolute en onbeperkte autoriteit van de staat als speler op het wereldtoneel, wat de afwezigheid van een hogere autoriteit op het gebied van buitenlandse zaken impliceert
De staat
De staat is een politieke vereniging die soevereine jurisdictie vestigt binnen bepaalde territoriale grenzen. In de politieke theorie wordt de staat meestal gedefinieerd in tegenstelling tot het maatschappelijk middenveld: het omvat instellingen die herkenbaar ‘publiek’ zijn in die zin dat ze verantwoordelijk zijn voor de collectieve organisatie van het gemeenschapsleven en gefinancierd worden via belastingen. In de internationale politiek wordt de staat echter meestal gedefinieerd vanuit een extern perspectief en omarmt het maatschappelijk middenveld. In deze visie wordt een staat gekenmerkt door 4 kenmerken: 1) Een afgebakend grondgebied 2) Een permanente bevolking 3) Een effectieve regering 4) Soevereiniteit Dit betekent in feite dat een staat gelijk staat aan een land