Termen 1-100 Flashcards
Staat
Een politieke associatie die soevereine jurisdictie heeft binnen bepaalde territoriaal grenzen.
Staats-centrisme
Een benadering van politieke analyse waarbij de staat de hoofdrolspeler is in de binnenlandse sfeer en op het wereldtoneel.
Statensysteem
Een patroon van relaties tussen en onderling staten dat een zekere mate van orde en voorspelbaarheid vaststelt
Soevereiniteit
Het principe van het hoogste en onbetwistbare gezag, weerspiegeld in de claim van de staten om de eigen auteur van wetten op zijn grondgebied te zijn. - Externe soevereiniteit (staatssoevereiniteit of nationale soevereiniteit): verwijst naar het vermogen van de staat om onafhankelijk en autonoom te handelen op het wereldtoneel. Dit betekent dat staten juridisch gelijk zijn en dat de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van een staat onschendbaar zijn. - Interne soevereiniteit verwijst naar de locatie van de opperste macht / autoriteit binnen de staat. De instelling van de soevereiniteit ontwikkelt en verandert echter zowel naarmate nieuwe concepten van soevereiniteit ontstaan (‘economische soevereiniteit’, ‘voedselsoevereiniteit’, enzovoort) als naarmate de soevereiniteit wordt aangepast aan nieuwe omstandigheden (‘gebundelde soevereiniteit’, ‘verantwoordelijke soevereiniteit’, enzovoort).
Veiligheid
Veilig zijn voor schade, afwezigheid van bedreigingen. Veiligheid kan worden opgevat in nationale, internationale, mondiale of menselijke termen
Diplomatie
Een proces van onderhandelingen en communicatie tussen staten dat tot doel heeft conflicten op te lossen zonder een beroep te doen op oorlog, een instrument voor buitenlands beleid
Grote macht
Een staat die wordt beschouwd als een van de machtigste in een hiërarchisch staatssysteem. De criteria die een grote macht definiëren zijn omstreden, maar er zijn er vaak vier. 1) Grote mogendheden behoren tot de eerste rang van de militaire macht, hebben het vermogen om hun eigen veiligheid te handhaven en mogelijk andere mogendheden te beïnvloeden. 2) Het zijn economisch machtige staten, hoewel (zoals Japan aantoont) dit een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde is voor een grote machtspositie. 3) zij hebben ook mondiale belangen, en niet alleen regionale belangen. 4) zij voeren een “vooruitstrevend” buitenlands beleid en hebben een reële, en niet alleen potentiële, impact op internationale aangelegenheden (tijdens de isolatiefase waren de VS dus geen grote mogendheid)
Globalisering
De opkomst van een complex web van onderlinge verbondenheid van betekent dat ons leven steeds meer wordt gevormd door gebeurtenissen die zich voordoen en beslissingen die op grote afstand van ons worden genomen
Transnationalisme
Politieke, sociale, economische of andere vormen die de nationale grenzen overschrijden
Interdependentie
Verwijst naar een relatie tussen 2 partijen waarbij de ene partij wordt beïnvloed door beslissingen die door de andere partij worden genomen. Interdependentie impliceert wederzijdse beïnvloeding, zelfs een ruwe gelijkheid tussen de betrokken partijen, meestal als gevolg van een gevoel van wederzijdse kwetsbaarheid. Interdependentie wordt meestal geassocieerd met een trend naar samenwerking en integratie in wereldzaken. Keohane en Nye (1977) hebben het idee van ‘complexe onderlinge afhankelijkheid’ naar voren geschoven als alternatief voor het realistische model van de internationale politiek. Dit onderstreepte de mate waarin (1) de staten zijn niet langer autonome internationale actoren meer (2) economische en andere kwesties hebben een prominentere plaats gekregen in de mondiale aangelegenheden, en (3) militair geweld is een minder betrouwbare en minder belangrijke beleidsoptie geworden
Anarchie
Letterlijk: zonder regel. De afwezigheid van een centrale overheid of hogere autoriteit, soms (maar niet noodzakelijk) geassocieerd met instabiliteit en chaos
Zelfhulp
Een beroep op interne of innerlijke middelen, vaak gezien als de belangrijkste reden waarom staten overleven en veiligheid als prioriteit zien
Machtsevenwicht
Een toestand waarin geen enkele staat de overhand heeft op andere staten, waardoor er een algemeen evenwicht wordt gecreëerd en de hegemonische ambities van alle staten worden beteugeld
Globalisering
Het ontstaan van een complex web van onderlinge verbondenheid dat betekent dat ons leven steeds meer wordt gevormd door gebeurtenissen die zich voordoen en beslissingen die op grote afstand van ons worden genomen. Het centrale kenmerk van de globalisering is dan ook dat de geografische afstand steeds minder relevant wordt en dat territoriale grenzen, zoals die tussen natiestaten, steeds minder belangrijk worden. Globalisering betekent echter geenszins dat ‘het lokale’ en ‘het nationale’ ondergeschikt zijn aan ‘het mondiale’. Het benadrukt veeleer de verdieping en verbreding van het politieke proces, in die zin dat lokale, nationale en mondiale gebeurtenissen (of misschien lokale, regionale, nationale, internationale en mondiale gebeurtenissen) voortdurend op elkaar inwerken.
Internationale samenleving
Suggereert dat de relaties tussen staten worden geconditioneerd door het bestaan van normen en regels die de regelmatige interactieprocessen bepalen die een ‘samenleving’ kenmerken. Een dergelijke visie wijzigt de realistische nadruk op machtspolitiek en internationale anarchie door te suggereren dat er een ‘maatschappij van staten’ bestaat in plaats van een ‘systeem van staten’. Dit impliceert zowel dat de internationale betrekkingen door regels worden beheerst, als dat deze regels bijdragen aan de handhaving van de internationale orde. De belangrijkste instellingen die culturele cohesie en sociale integratie genereren zijn het internationaal recht, de diplomatie en de activiteiten van internationale organisaties.
Positivisme
De theorie dat sociale en zelfs alle vormen van onderzoek zich moeten conformeren aan de methoden van de natuurwetenschappen
Thomas Hobbes
Engels politiek filosoof. Hobbes schreef in een tijd van onzekerheid en burgerlijke onrust, die werd aangewakkerd door de Engelse Revolutie, en ontwikkelde de eerste uitgebreide theorie over de natuur en het menselijk gedrag sinds Aristoteles. Zijn klassieke werk Levianthan (1651) bespreekt de gronden van politieke verplichtingen en weerspiegelt ongetwijfeld de gevolgen van de burgeroorlog. Uitgaande van de veronderstelling dat de mens ‘macht na macht’ zoekt, gaf het een realistische rechtvaardiging voor een absolutistische regering als het enige alternatief voor de anarchie van de ‘staat van de natuur’, waarin het leven ‘eenzaam, arm, vervelend, wreed en kort’ zou zijn. Hobbes’ nadruk op de staat als essentiële waarborg voor orde en veiligheid heeft sinds 9/11 geleid tot een hernieuwde belangstelling voor zijn ideeën. (realistische opvattingen)
Machtspolitiek
Een benadering van de politiek die uitgaat van de veronderstelling dat het nastreven van macht het belangrijkste menselijke doel is. De term wordt soms beschrijvend gebruikt
Immanuel Kant
Duitse filosoof. Zijn ‘kritische’ filosofie stelt dat kennis niet alleen een optelsom van zintuiglijke indrukken is, maar afhankelijk is van het conceptuele apparaat van het menselijk begrip. Het politieke denken van Kant werd gevormd door het centrale belang van de sterfelijkheid. Hij was van mening dat de wet van de rede categorische vereisten oplegt, waarvan de belangrijkste de verplichting was om anderen als ‘doelen’ te behandelen, en nooit alleen als ‘middelen’. Kant’s belangrijkste werken zijn onder meer Critique of Pure Reason (1781), Idea for a Universal History with a Cosmopolitan Purpose (1784) and Metaphysics of Morals (1785) (liberale opvattingen)
Hegemon
Een leidende of overweldigende kracht
Veiligheidsdilemma
Beschrijft een voorwaarde waarin acties van een actor ter verbetering van de nationale veiligheid door andere actoren als agressief worden geïnterpreteerd en zo militaire tegenmaatregelen uitlokken. Dit weerspiegelt twee componentendilemma’s (Booth en Wheeler, 2008). Ten eerste is er een interpretatiedilemma: wat zijn de motieven, intenties en capaciteiten van anderen om militaire macht op te bouwen? Aangezien wapens inherent dubbelzinnige symbolen zijn (ze kunnen zowel defensief als agressief zijn), is er onoplosbare onzekerheid over deze zaken. Ten tweede is er een dilemma van reactie: moeten ze in natura reageren, op een militaire confronterende manier, of moeten ze proberen om geruststelling te geven en te proberen de spanning te verminderen?
Internationale veiligheid
De omstandigheden waarin het wederzijdse voortbestaan en de veiligheid van staten wordt gewaarborgd door maatregelen die worden genomen om agressie te voorkomen of te bestraffen, meestal binnen een internationaal gereguleerde orde van regels.
Veiligheidsregime
Een kader voor samenwerking tussen staten en andere actoren om te zorgen voor een vreedzame oplossing van conflicten
Kosmopolitisme
Betekent letterlijk een geloof in een wereldstaat. Morele kosmopolitisme is de overtuiging dat de wereld één morele gemeenschap vormt, in die zin dat mensen (potentieel) verplichtingen hebben ten opzichte van alle andere mensen in de wereld, ongeacht hun nationaliteit, religie, etniciteit enzovoort. Alle vormen van moreel kosmopolitisme zijn gebaseerd op de overtuiging dat elk individu van gelijke morele waarde is, meestal gekoppeld aan de doctrine van de mensenrechten. Politiek kosmopolitisme (‘legaal’ of ‘institutioneel’ kosmopolitisme) is de overtuiging dat er mondiale politieke instellingen en mogelijk een wereldregering moeten zijn. De meeste moderne politieke kosmopolieten zijn echter voorstander van een systeem waarin het gezag wordt verdeeld tussen het mondiale, nationale en lokale niveau (Brown and Held, 2010).