Termen 1-100 Flashcards

1
Q

Staat

A

Een politieke associatie die soevereine jurisdictie heeft binnen bepaalde territoriaal grenzen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Staats-centrisme

A

Een benadering van politieke analyse waarbij de staat de hoofdrolspeler is in de binnenlandse sfeer en op het wereldtoneel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Statensysteem

A

Een patroon van relaties tussen en onderling staten dat een zekere mate van orde en voorspelbaarheid vaststelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Soevereiniteit

A

Het principe van het hoogste en onbetwistbare gezag, weerspiegeld in de claim van de staten om de eigen auteur van wetten op zijn grondgebied te zijn. - Externe soevereiniteit (staatssoevereiniteit of nationale soevereiniteit): verwijst naar het vermogen van de staat om onafhankelijk en autonoom te handelen op het wereldtoneel. Dit betekent dat staten juridisch gelijk zijn en dat de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van een staat onschendbaar zijn. - Interne soevereiniteit verwijst naar de locatie van de opperste macht / autoriteit binnen de staat. De instelling van de soevereiniteit ontwikkelt en verandert echter zowel naarmate nieuwe concepten van soevereiniteit ontstaan (‘economische soevereiniteit’, ‘voedselsoevereiniteit’, enzovoort) als naarmate de soevereiniteit wordt aangepast aan nieuwe omstandigheden (‘gebundelde soevereiniteit’, ‘verantwoordelijke soevereiniteit’, enzovoort).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Veiligheid

A

Veilig zijn voor schade, afwezigheid van bedreigingen. Veiligheid kan worden opgevat in nationale, internationale, mondiale of menselijke termen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diplomatie

A

Een proces van onderhandelingen en communicatie tussen staten dat tot doel heeft conflicten op te lossen zonder een beroep te doen op oorlog, een instrument voor buitenlands beleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Grote macht

A

Een staat die wordt beschouwd als een van de machtigste in een hiërarchisch staatssysteem. De criteria die een grote macht definiëren zijn omstreden, maar er zijn er vaak vier. 1) Grote mogendheden behoren tot de eerste rang van de militaire macht, hebben het vermogen om hun eigen veiligheid te handhaven en mogelijk andere mogendheden te beïnvloeden. 2) Het zijn economisch machtige staten, hoewel (zoals Japan aantoont) dit een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaarde is voor een grote machtspositie. 3) zij hebben ook mondiale belangen, en niet alleen regionale belangen. 4) zij voeren een “vooruitstrevend” buitenlands beleid en hebben een reële, en niet alleen potentiële, impact op internationale aangelegenheden (tijdens de isolatiefase waren de VS dus geen grote mogendheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Globalisering

A

De opkomst van een complex web van onderlinge verbondenheid van betekent dat ons leven steeds meer wordt gevormd door gebeurtenissen die zich voordoen en beslissingen die op grote afstand van ons worden genomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Transnationalisme

A

Politieke, sociale, economische of andere vormen die de nationale grenzen overschrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Interdependentie

A

Verwijst naar een relatie tussen 2 partijen waarbij de ene partij wordt beïnvloed door beslissingen die door de andere partij worden genomen. Interdependentie impliceert wederzijdse beïnvloeding, zelfs een ruwe gelijkheid tussen de betrokken partijen, meestal als gevolg van een gevoel van wederzijdse kwetsbaarheid. Interdependentie wordt meestal geassocieerd met een trend naar samenwerking en integratie in wereldzaken. Keohane en Nye (1977) hebben het idee van ‘complexe onderlinge afhankelijkheid’ naar voren geschoven als alternatief voor het realistische model van de internationale politiek. Dit onderstreepte de mate waarin (1) de staten zijn niet langer autonome internationale actoren meer (2) economische en andere kwesties hebben een prominentere plaats gekregen in de mondiale aangelegenheden, en (3) militair geweld is een minder betrouwbare en minder belangrijke beleidsoptie geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anarchie

A

Letterlijk: zonder regel. De afwezigheid van een centrale overheid of hogere autoriteit, soms (maar niet noodzakelijk) geassocieerd met instabiliteit en chaos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zelfhulp

A

Een beroep op interne of innerlijke middelen, vaak gezien als de belangrijkste reden waarom staten overleven en veiligheid als prioriteit zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Machtsevenwicht

A

Een toestand waarin geen enkele staat de overhand heeft op andere staten, waardoor er een algemeen evenwicht wordt gecreëerd en de hegemonische ambities van alle staten worden beteugeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Globalisering

A

Het ontstaan van een complex web van onderlinge verbondenheid dat betekent dat ons leven steeds meer wordt gevormd door gebeurtenissen die zich voordoen en beslissingen die op grote afstand van ons worden genomen. Het centrale kenmerk van de globalisering is dan ook dat de geografische afstand steeds minder relevant wordt en dat territoriale grenzen, zoals die tussen natiestaten, steeds minder belangrijk worden. Globalisering betekent echter geenszins dat ‘het lokale’ en ‘het nationale’ ondergeschikt zijn aan ‘het mondiale’. Het benadrukt veeleer de verdieping en verbreding van het politieke proces, in die zin dat lokale, nationale en mondiale gebeurtenissen (of misschien lokale, regionale, nationale, internationale en mondiale gebeurtenissen) voortdurend op elkaar inwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Internationale samenleving

A

Suggereert dat de relaties tussen staten worden geconditioneerd door het bestaan van normen en regels die de regelmatige interactieprocessen bepalen die een ‘samenleving’ kenmerken. Een dergelijke visie wijzigt de realistische nadruk op machtspolitiek en internationale anarchie door te suggereren dat er een ‘maatschappij van staten’ bestaat in plaats van een ‘systeem van staten’. Dit impliceert zowel dat de internationale betrekkingen door regels worden beheerst, als dat deze regels bijdragen aan de handhaving van de internationale orde. De belangrijkste instellingen die culturele cohesie en sociale integratie genereren zijn het internationaal recht, de diplomatie en de activiteiten van internationale organisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Positivisme

A

De theorie dat sociale en zelfs alle vormen van onderzoek zich moeten conformeren aan de methoden van de natuurwetenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Thomas Hobbes

A

Engels politiek filosoof. Hobbes schreef in een tijd van onzekerheid en burgerlijke onrust, die werd aangewakkerd door de Engelse Revolutie, en ontwikkelde de eerste uitgebreide theorie over de natuur en het menselijk gedrag sinds Aristoteles. Zijn klassieke werk Levianthan (1651) bespreekt de gronden van politieke verplichtingen en weerspiegelt ongetwijfeld de gevolgen van de burgeroorlog. Uitgaande van de veronderstelling dat de mens ‘macht na macht’ zoekt, gaf het een realistische rechtvaardiging voor een absolutistische regering als het enige alternatief voor de anarchie van de ‘staat van de natuur’, waarin het leven ‘eenzaam, arm, vervelend, wreed en kort’ zou zijn. Hobbes’ nadruk op de staat als essentiële waarborg voor orde en veiligheid heeft sinds 9/11 geleid tot een hernieuwde belangstelling voor zijn ideeën. (realistische opvattingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Machtspolitiek

A

Een benadering van de politiek die uitgaat van de veronderstelling dat het nastreven van macht het belangrijkste menselijke doel is. De term wordt soms beschrijvend gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Immanuel Kant

A

Duitse filosoof. Zijn ‘kritische’ filosofie stelt dat kennis niet alleen een optelsom van zintuiglijke indrukken is, maar afhankelijk is van het conceptuele apparaat van het menselijk begrip. Het politieke denken van Kant werd gevormd door het centrale belang van de sterfelijkheid. Hij was van mening dat de wet van de rede categorische vereisten oplegt, waarvan de belangrijkste de verplichting was om anderen als ‘doelen’ te behandelen, en nooit alleen als ‘middelen’. Kant’s belangrijkste werken zijn onder meer Critique of Pure Reason (1781), Idea for a Universal History with a Cosmopolitan Purpose (1784) and Metaphysics of Morals (1785) (liberale opvattingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hegemon

A

Een leidende of overweldigende kracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Veiligheidsdilemma

A

Beschrijft een voorwaarde waarin acties van een actor ter verbetering van de nationale veiligheid door andere actoren als agressief worden geïnterpreteerd en zo militaire tegenmaatregelen uitlokken. Dit weerspiegelt twee componentendilemma’s (Booth en Wheeler, 2008). Ten eerste is er een interpretatiedilemma: wat zijn de motieven, intenties en capaciteiten van anderen om militaire macht op te bouwen? Aangezien wapens inherent dubbelzinnige symbolen zijn (ze kunnen zowel defensief als agressief zijn), is er onoplosbare onzekerheid over deze zaken. Ten tweede is er een dilemma van reactie: moeten ze in natura reageren, op een militaire confronterende manier, of moeten ze proberen om geruststelling te geven en te proberen de spanning te verminderen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Internationale veiligheid

A

De omstandigheden waarin het wederzijdse voortbestaan en de veiligheid van staten wordt gewaarborgd door maatregelen die worden genomen om agressie te voorkomen of te bestraffen, meestal binnen een internationaal gereguleerde orde van regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Veiligheidsregime

A

Een kader voor samenwerking tussen staten en andere actoren om te zorgen voor een vreedzame oplossing van conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kosmopolitisme

A

Betekent letterlijk een geloof in een wereldstaat. Morele kosmopolitisme is de overtuiging dat de wereld één morele gemeenschap vormt, in die zin dat mensen (potentieel) verplichtingen hebben ten opzichte van alle andere mensen in de wereld, ongeacht hun nationaliteit, religie, etniciteit enzovoort. Alle vormen van moreel kosmopolitisme zijn gebaseerd op de overtuiging dat elk individu van gelijke morele waarde is, meestal gekoppeld aan de doctrine van de mensenrechten. Politiek kosmopolitisme (‘legaal’ of ‘institutioneel’ kosmopolitisme) is de overtuiging dat er mondiale politieke instellingen en mogelijk een wereldregering moeten zijn. De meeste moderne politieke kosmopolieten zijn echter voorstander van een systeem waarin het gezag wordt verdeeld tussen het mondiale, nationale en lokale niveau (Brown and Held, 2010).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Het Westen
Heeft twee overlappende betekenissen. In algemene zin verwijst het naar de culturele en filosofische erfenis van Europa, die vaak is geëxporteerd via migratie of kolonialisme. De wortels van deze erfenis liggen in de joods-christelijke religie en het leren van het 'klassieke' Griekenland en Rome, dat in de moderne tijd is gevormd door de ideeën en waarden van het liberalisme. In engere zin, gefragmenteerd tijdens de Koude Oorlog, betekende 'het Westen' het door de VS gedomineerde kapitalistische blok, in tegenstelling tot het door de USSR gedomineerde Oosten. De relevantie van de laatste betekenis werd verzwakt door het einde van de Koude Oorlog, terwijl de waarde van de eerste betekenis in twijfel werd getrokken door politieke en andere verdeeldheid tussen de zogenaamde westerse mogendheden.
26
Modernisering
Het proces waarbij samenlevingen 'modern' of 'ontwikkeld' worden, wat meestal economische vooruitgang, technologische ontwikkeling en de rationele organisatie van het politieke en sociale leven impliceert
27
Feodalisme
Een systeem van agrarische productie dat gekenmerkt wordt door een vaste sociale hiërarchie en een rigide verplichtingenpatroon
28
Renaissance
Van de Fransen, wat letterlijk 'wedergeboorte' betekent. Een culturele beweging geïnspireerd door de heropleving van de belangstelling voor het klassieke Griekenland en Rome, die belangrijke ontwikkelingen in het leren en de kunst zag
29
De Verlichting
Een intellectuele beweging die in naam van de rede en de vooruitgang de traditionele geloofsovertuigingen in religie, politiek en leren in het algemeen op de proef stelde
30
Imperialisme
Is, in het algemeen, het beleid om de macht of de heerschappij van de staat uit te breiden buiten zijn grenzen, meestal door de oprichting van een imperium. In zijn vroegste gebruik was het imperialisme een ideologie die de militaire expansie en de keizerlijke acquisitie ondersteunde, meestal door gebruik te maken van nationalistische en raciale doctrines. In zijn traditionele vorm houdt het imperialisme de vestiging van formele politieke overheersing of kolonialisme in, en weerspiegelt het de uitbreiding van de staatsmacht door middel van een proces van verovering en (mogelijk) vestiging. Moderne en subtielere vormen van imperialisme kunnen niettemin economische overheersing met zich meebrengen zonder de vestiging van politieke controle, of wat 'neokolonialisme' wordt genoemd.
31
Empire / Keizerrijk / rijk
Een overheersingsstructuur waarin diverse culturen, etnische groepen of nationaliteiten onder één enkele bron van gezag vallen
32
Totale oorlog
Een oorlog waarbij alle aspecten van de samenleving betrokken zijn, als gevolg van de grootschalige dienstplicht, de afstemming van de economie op militaire doeleinden en de massale vernietiging van vijandelijke doelen, zowel civiele als militaire
33
Chauvinisme
Een onkritische en onredelijke toewijding aan een zaak of een groep, meestal gebaseerd op een geloof in zijn superioriteit, zoals in het 'nationaal' chauvinisme'
34
E.H. Carr
Britste historicus, journalist en theoreticus over internationale relaties. 'De Twintigjarige Crisis 1919-1939' = kritiek op de hele vredesregeling van 1919 en de bredere invloed van het 'utopisme' op diplomatieke aangelegenheden, met name de afhankelijkheid van internationale organisaties zoals de Volkenbond. Hij wordt vaak gezien als een van de belangrijkste realistische theoretici, die de aandacht vestigt op de noodzaak om conflicten tussen 'have' en 'have' en 'have-not' staten te beheersen (in plaats van ze te negeren). Toch veroordeelde hij de cynische realpolitik voor het gebrek aan moreel oordeel. Carr's andere geschriften omvatten onder meer Nationalism and After (1945) en A History of Soviet Russia (1950-78)
35
Herstellingen/reparaties
Compensatie, meestal in de vorm van financiële betalingen of de fysieke opeising van goederen, die door de overwinnaars aan de overwonnen mogendheden wordt opgelegd, hetzij als straf, hetzij als beloning
36
Autarkie
Economische zelfvoorziening, vaak geassocieerd met expansionisme en verovering om de controle over economische middelen te waarborgen en de economische afhankelijkheid van andere staten te verminderen
37
Appeasement (verwelkoming)
Een strategie voor het buitenlands beleid, waarbij concessies worden gedaan aan een agressor in de hoop zijn politieke doelstellingen te wijzigen en, in het bijzonder, oorlog te vermijden
38
Sociaal Darwinisme
De overtuiging dat het sociale bestaan wordt gekenmerkt door concurrentie of strijd, 'het overleven van de sterkste', wat impliceert dat internationale conflicten en waarschijnlijk ook oorlog onvermijdelijk zijn
39
Derde Wereld
Vestigde de aandacht op de delen van de wereld die tijdens de Koude Oorlog niet in de kapitalistische (Eerste Wereld) of de communistische wereld (Tweede Wereld) vielen. De minder ontwikkelde landen van Afrika, Azië en Latijns-Amerika waren 'derde' in die zin dat zij economisch afhankelijk waren en vaak te lijden hadden onder de wijdverbreide armoede. De term impliceerde ook dat ze 'niet-gebonden' waren, waarbij de derde wereld vaak het strijdtoneel was waarop de geopolitieke strijd tussen de eerste en de tweede wereld werd gevoerd. De term Derde Wereld is sinds de jaren zeventig geleidelijk aan verlaten vanwege de pejoratieve ideologische implicaties, de afnemende betekenis van een gedeeld koloniaal verleden en de economische ontwikkeling in met name Azië.
40
Supermacht
Werd voor de eerste keer gebruikt door William Fox (1944). De term geeft een kracht aan die groter is dan een traditionele 'grote kracht'. Voor Fox, supermachten bezaten grote macht 'plus grote mobiliteit van macht'. De term werd tijdens de Koude Oorlog specifiek gebruikt om te verwijzen naar de VS en de Sovjet-Unie, en is dus van meer historische dan conceptuele betekenis. Om de VS en de Sovjet-Unie als supermachten te omschrijven, betekende dit dat zij (1) een wereldwijde reikwijdte hadden, (2) een overheersende economische en strategische rol binnen hun respectievelijke ideologische blok of invloedssfeer, en (3) een overheersende militaire capaciteit bezaten, met name op het gebied van kernwapens.
41
Bufferzone
Een gebied, staat of verzameling van staten gelegen tussen potentiële (en machtigere) tegenstanders, waardoor met name de kans op aanvallen op het land afneemt
42
Brinkmanship
Een strategie van escalerende confrontatie, zelfs tot aan het punt van riskeren van oorlog (naar de rand van de afgrond), gericht op het overtuigen van een tegenstander om zich terug te trekken
43
Wederzijdse verzekerde vernietiging (Mutual Assusred Destruction, MAD)
Een voorwaarde waarbij een nucleaire aanval door een van beide staten alleen zijn eigen vernietiging zou garanderen, aangezien beide staten over een onaantastbare capaciteit voor een tweede aanval beschikken
44
Détente
Letterlijk: loslaten. De ontspanning van de spanning tussen voorheen antagonistische toestanden, vaak gebruikt om een fase in de Koude Oorlog aan te duiden
45
Perestrojka
Letterlijk: herstructurering. In de Sovjet-Unie gebruikt om te verwijzen naar de invoering van markthervormingen in een geleide of planeconomie
46
Glasnost
Letterlijk: openheid. In de Sovjet-Unie gebruikt om te verwijzen naar de vrijheid van meningsuiting in de context van een communistische eenpartijstaat
47
Autocratie
Letterlijk, regel door 1 persoon: de concentratie van politieke macht in de handen van 1 enkele heerser, meestal een vorst
48
Klassiek realisme
Een vorm van realisme die de machtspolitiek grotendeels verklaart in termen van menselijk zelfzuchtigheid of egoïsme
49
Neorealisme
Een perspectief in de internationale politiek dat het machtspolitieke model wijzigt door de structurele beperkingen van het internationale systeem te benadrukken. Soms ook wel 'nieuw' of 'structureel' realisme genoemd
50
Republikeins liberalisme
Een vorm van liberalisme die de voordelen van een republikeinse (in plaats van monarchale) overheid benadrukt en in het bijzonder het verband tussen democratie en vrede benadrukt
51
Liberaal institutionalisme
Een studiebenadering die de rol van instellingen (zowel formeel als informeel) bij het realiseren van liberale principes en doelstellingen benadrukt
52
Egoïsme
Bezorgdheid om het eigen belang of welzijn, of zelfzuchtigheid. Het geloof dat de eigen belangen moreel superieur zijn aan die van anderen
53
Niccolo Machiavelli
Italiaans politicus en auteur. Zijn bekendste werk The Prince, geschreven in 1513 maar pas gepubliceerd in 1531 werd gezien als de klassieke realistische analyse van de machtspolitiek. Een van zijn andere werken, The Discourses, geschreven over een periode van 20 jaar, zetten hem neer als een republikein. Het adjectief 'Machiavellistisch' (eerlijk of oneerlijk) werd vervolgens 'sluw en dubbelzinnig'.
54
Staat van de natuur ('state of nature')
Een samenleving zonder politiek gezag en zonder formele (juridische) controle op het individu
55
Statecraft
De kunst van het voeren van public affairs, of de vaardigheden die daarbij horen. Staatsmanschap
56
Nationaal belang
Buitenlandse beleidsdoelstellingen of -voorkeuren die een samenleving als geheel ten goede zouden komen (het equivalent van buitenlands beleid van het 'algemeen belang')
57
Systeemtheorie
Een studiebenadering die zich richt op werken van 'systemen', waarbij hun werking en ontwikkeling wordt uitgelegd in termen van wederzijdse interacties tussen onderdelen
58
Hans Morgenthau
De in Duitsland geboren, Amerikaanse internationale relatietheoreticus. Morgenthau, een Joodse vluchteling uit nazi-Duitsland, arriveerde in 1937 in de VS en begon een academische carrière die hem de 'Paus' van de internationale betrekkingen noemde. Zijn werk, Politics Among Nations (1948), was heel belangrijk in de ontwikkeling van de theorie van internationale relaties. Hij wilde een wetenschap van 'machtspolitiek' ontwikkelen, gebaseerd op de overtuiging, die duidelijk Machiavelli en Hobbes weergaf, dat wat hij 'politieke man' noemde een van nature egoïstisch wezen is met een onverzadigbare drang om anderen te domineren. Morgenthau verwierp een 'moralistische' benadering van de internationale politiek en pleitte voor een nadruk op 'realistische' diplomatie, gebaseerd op een analyse van de machtsverhoudingen en de noodzaak om het nationale belang te bevorderen. Andere bekende werken zijn Scientific Man Versus Power Politics (1946), In Defence of the National Interest (1951) and The Purpose of American Politics (1960)
59
Kenneth Waltz
Amerikaanse internationale relatietheoreticus. Waltz's eerste bijdrage aan de internationale betrekkingen, zoals geschetst in Man, the State, and War (1959) hebben een conventionele realistische benadering gekozen en blijven het uitgangspunt voor de analyse van oorlog. Theory of International Politics (1979) = meest invloedrijke boek over de theorie van de internationale betrekkingen van zijn generatie. Waltz werd gezien als de opvolger van Morgenthau in zijn vakgebied. Waltz gebruikte de systeemtheorie om uit te leggen hoe internationale anarchie effectief de acties van staten bepaalt, geen rekening houdend met de menselijke natuur en de ethiek van de staatskunst. Verandering in het internationale systeem door veranderingen in de verdeling van capaciteiten tussen en tussen staten. De analyse van Waltz was nauw verbonden met de Koude Oorlog en de overtuiging dat bipolariteit stabieler is en een betere garantie voor vrede en veiligheid biedt dan multipolariteit.
60
Zelfhulp
De afhankelijkheid van een staat van zijn eigen capaciteiten en middelen, in plaats van externe steun, om de veiligheid en het overleven te waarborgen
61
Veiligheidsdilemma
Het dilemma dat voortvloeit uit het feit dat een opbouw van militaire capaciteit om defensieve redenen door één staat altijd als agressief kan worden geïnterpreteerd door andere staten
62
Relatieve voordelen
De positie van staten ten opzichte van elkaar, weerspiegeld in de verdeling van de voordelen en mogelijkheden tussen en onder hen
63
Polariteit
Het bestaan binnen een systeem van een of meer belangrijke actoren, of polen, die het gedrag van andere actoren beïnvloeden en de contouren en de structurele dynamiek van het systeem zelf bepalen
64
Offensief realisme
Een vorm van structureel realisme die staten afbeeldt als 'machtsmaximalisatoren', omdat er geen grenzen zijn aan hun verlangen om de internationale omgeving te controleren
65
Defensief realisme
Een vorm van structureel realisme die staten ziet als 'veiligheidsmaximalisatoren', waarbij de wens om aanvallen te vermijden boven het streven naar de wereldmacht wordt geplaatst
66
Idealisme
Ook wel 'utopisme' genaamd, is een benadering van de internationale politiek die het belang van morele waarden en idealen benadrukt in plaats van macht en het nastreven van het nationale belang. Als leidraad voor de buitenlandse beleidsvorming is het idealisme in wezen een variant ven het liberale internationalisme: het weerspiegelt een sterk optimisme over de vooruitzichten op internationale vrede, dat meestal gepaard gaat met de wens om het internationale systeem te hervormen door het internationaal recht te versterken en de kosmopolitische ethiek te omarmen. Maar idealisme en liberalisme gaan niet samen: idealisme is breder en vager dan liberalisme en de moderne liberale theorievorming is vaak losgekoppeld van de idealistische impuls.
67
Neoliberaal institutionalisme
Een denkschool binnen het liberalisme die de ruimte voor coöperatief gedrag binnen het internationale systeem benadrukt en het anarchistische karakter ervan niet ontkent
68
Democratisering
De overgang van autoritaire naar liberale democratie, die tot uiting komt in de toekenning van fundamentele vrijheden en politieke rechten, de invoering van concurrerende verkiezingen en de invoering van markthervormingen
69
Commercieel liberalisme
Een vorm van liberalisme die de economische en internationale voordelen van vrijhandel benadrukte, die leidt tot wederzijds voordeel en algemene welvaart en vrede tussen staten
70
Vrijhandel
Een systeem van handel tussen staten dat niet wordt beperkt door tarieven of andere vormen van protectionisme
71
Hoge politiek
Vraagstukken die van primordiaal belang zijn en die gewoonlijk worden beschouwd als een verwijzing naar defensie en buitenlands beleid in het algemeen, en is het bijzonder naar kwesties van zelfbehoud van de staat
72
Lage politiek
Vraagstukken die niet als vitale nationale belangen van en staat worden beschouwd, zowel in het buitenland als in eigen land
73
Internationalisme
Internationalisme is de theorie of praktijk van de politiek gebaseerd op samenwerking tussen staten of naties. Het is geworteld in universalistische veronderstellingen over de menselijke natuur die het in strijd brengen met politiek nationalisme, waarbij het laatste de nadruk legt op de mate waarin politieke identiteit wordt gevormd door nationaliteit. Het internationalisme is echter verenigbaar met nationalisme, in die zin dat het samenwerking of solidariteit tussen de bestaande naties vereist, en niet zozeer het wegnemen of in de steek laten van nationale identiteiten. Internationalisme verschilt dus van kosmopolitisme. Het liberale internationalisme komt tot uiting in de steun voor vrijhandel en economische interdependentie, alsook in een engagement om internationale organisaties op te bouwen of te versterken.
74
Democratische vredesthesis
Het idee dat er een intrinsiek verband bestaat tussen vrede en democratie, met name dat democratische staten geen oorlog met elkaar voeren
75
De rechtsstaat
Het beginsel dat het recht moet "regeren", in die zin dat het een kader schept waarbinnen alle gedragingen plaatsvinden
76
Absolute winst
Voordelen die de staten uit een beleid of actie ontvangen, ongeacht het effect ervan op andere staten
77
Internationaal regime
Een regime is een geheel van principes, procedures, normen of regels die de interactie tussen staten en niet-overheidsactoren op bepaalde probleemgebieden binnen de internationale politiek regelen. Als zodanig zijn het sociale instellingen met een formeel of informeel karakter. Voorbeelden van regimes zijn onder meer verdragen, conventies, internationale overeenkomsten en internationale organisaties. Deze zijn nu actief op een breed scala van gebieden, waaronder economie, mensenrechten, milieu, vervoer, veiligheid, politie, communicatie enzovoort. Het grotere belang van de regimes weerspiegelt de toenemende onderlinge afhankelijkheid en de erkenning dat samenwerking en coördinatie voor alle partijen absolute voordelen kunnen opleveren.
78
Post-positivisme
Een benadering van kennis die het idee van een 'objectieve' realiteit in twijfel trekt en de nadruk legt op de mate waarin mensen de wereld waarin ze leven opvatten en 'construeren'
79
Karl Marx
Duitse filosoof, econoom en politiek denker, meestal geportretteerd als de vader van het twintigste-eeuwse communisme. Na een korte carrière als universitair docent raakte Marx steeds meer betrokken bij de socialistische beweging. Uiteindelijk vestigde hij zich in Londen en werkte hij de rest van zijn leven als actief revolutionair en schrijver, gesteund door zijn vriend en levenslange medewerker Friedrich Engels (1820-1895). Centraal in Marx' werk stond een kritiek op het kapitalisme die het overgangskarakter ervan benadrukt door de aandacht te vestigen op de systemische ongelijkheid en instabiliteit. Marx onderschreef een teleologische theorie van de geschiedenis die stelt dat sociale ontwikkeling onvermijdelijk zou uitmonden in de vestiging van het communisme. Zijn klassieke werk was het driedelige werk Capital. Zijn bekendste en meest toegankelijke werk, met Engels, is het Communistisch Manifest.
80
Neomarxisme
Een vernieuwende vorm van marxisme die het determinisme, het primaat van de economische en de bevoorrechte status van het proletariaat verwerpt
81
Antonio Gramsci
Italiaanse marxist en sociaal theoreticus. Leider van de Italiaanse Communistische Partij sinds 1924. Hij werd gevangengenomen door Mussolini in 1926 en bleef dat tot aan zijn dood. Tussen 1229 en 1935 hield hij een dagboek bij dat later resulteerde in zijn boek Prison Notebooks (1970). Daarin probeerde Gramsci de nadruk binnen het orthodoxe marxisme op economische of materiële factoren te herstellen. Hij verwierp elke vorm van 'wetenschappelijk' determinisme en benadrukte via de hegemonietheorie het belang van politieke en intellectuele strijd. Gramsci benadrukte dat de burgerlijke hegemonie alleen op politiek en intellectueel niveau kon worden uitgedaagd; door middel van een 'tegen-hegemonische' strijd, uitgevoerd in het belang van het proletariaat en op basis van socialistische principes, waarden en theorieën.
82
Ongelijke ontwikkeling
De tendens binnen een kapitalistische economie om industrieën, economische sectoren en landen zich in een zeer verschillend tempo te ontwikkelen als gevolg van de druk van de economische uitbuiting
83
Afhankelijkheidstheorie
Een neomarxistische theorie die de nadruk legt op structurele onevenwichtigheden binnen het internationale kapitalisme die de armere staten en regio's afhankelijk maken en hun onderontwikkeling
84
Hegemonie
Het opstijgen of domineren van één element van een systeem over andere elementen. Voor marxisten betekent hegemonie een ideologische overheersing
85
Discourse (verhandeling)
Menselijke interactie, in het bijzonder communicatie. Het discours kan machtsverhoudingen onthullen of illustreren
86
Gender
Een sociaal en cultureel onderscheid tussen mannen en vrouwen, meestal gebaseerd op stereotypen van 'mannelijkheid' en 'vrouwelijkheid'.
87
Holisme
De overtuiging dat het geheel meer is dan een verzameling van onderdelen. Holisme impliceert dat begrip wordt verkregen door de relaties tussen de onderdelen te erkennen
88
Eurocentrisme
De toepassing van waarden en theorieën uit de Europese cultuur op andere groepen en volkeren, wat een bevooroordeelde of verdraaide visie impliceert
89
Chaostheorie
Ontstond in de jaren 70 als een tak van de wiskunde die een alternatief zocht voor lineaire differentiaalvergelijkingen. Lineariteit impliceert een sterk element van voorspelbaarheid (bijvoorbeeld, hoe een biljartbal zal reageren op een andere biljartbal). De chaostheorie onderzoekt daarentegen het gedrag van niet-lineaire systemen (zoals weersystemen), waarin er zo'n breed scala aan variabele factoren is dat het effect van een verandering in een van deze factoren een onevenredig, en schijnbaar willekeurig, effect kan hebben op anderen. Het klassieke voorbeeld hiervan is het zogenaamde 'vlindereffect': het idee dat alleen al de flap van de vleugel van een vlinder een orkaan aan de andere kant van de wereld kan veroorzaken.
90
Cultureel relativisme
De opvatting dat zaken van goed of fout volledig cultureel bepaald zijn, wat meestal impliceert dat het onmogelijk is om te zeggen dat de ene cultuur beter of slechter is dan de andere
91
Kapitalisme
Een systeem van gegeneraliseerde productie van grondstoffen, waarbij de rijkdom in particulier bezit is het economische leven volgens de marktprincipes is georganiseerd
92
Markt
Een systeem van commerciële uitwisseling, gevorm door de krachten van vraag en aanbod en gereguleerd door het prijsmechanisme
93
Arbeidsverdeling
Het proces waarbij productieve taken gescheiden en meer gespecialiseerd worden om de economische efficiëntie te bevorderen
94
Kapitaal
In de algemene zin: elk 'actief', financieel of iets anders. Marxisten gebruikten de term om te verwijzen naar de geaccumuleerde rijkdom die in de 'productiemiddelen' is belichaamd
95
Sociale democratie
Een gematigd of hervormingsgezind socialisme dat een evenwicht tussen de markt en de staat bevordert in plaats van de afschaffing van het kapitalisme
96
Vermarkting
De uitbreiding van de marktverhoudingen, gebaseerd op commerciële uitwisseling en materieel eigenbelang, in de hele economie en eventueel de samenleving
97
Adam Smith
Schotse econoom en filosoof, meestal gezien als de grondlegger van de 'sombere wetenschap' (economie). Nadat hij de leerstoel logica en vervolgens morele filosofie aan de Universiteit van Glasgow bekleedde, werd Smith docent aan de hertog van Buccleuch, waardoor hij Frankrijk en Genève kon bezoeken en zijn economische theorieën kon ontwikkelen. De Theory of Moral Sentiment (1759) ontwikkelde een motivatietheorie die het eigenbelang van de mens probeerde te verzoenen met de ongereguleerde sociale orde. Smith's beroemdste werk, The Wealth of Nations (1776), was de eerste systematische poging om de werking van de economie in markttermen uit te leggen, waarbij het belang van de arbeidsverdeling werd benadrukt. Hoewel hij vaak wordt gezien als een vrijemarkttheoreticus, was Smith zich toch bewust van zijn beperkingen van de markt.
98
Sociale markt
Een economie die gestructureerd is door marktprincipes en grotendeels vrij is van overheidsinmenging, die opereert in een samenleving waarin de cohesie in stand wordt gehouden door middel van een alomvattend welvaartssysteem en effectieve welzijnsdiensten
99
Neoliberalisme
Een geactualiseerde versie van het klassiek liberalisme. Het centrale thema is het idee dat de economie het beste werkt als de overheid de economie met rust laat, wat een weerspiegeling is van het geloof in de vrijemarkteconomie en het atomistische individualisme. De neoliberale theorie is 'markt: goed, staat: slecht'. De belangrijkste neoliberale beleidsmaatregelen zijn onder meer privatisering, lage overheidsuitgaven, deregulering, belastingverlagingen en verminderde sociale voorzieningen. De term neoliberaal wordt ook gebruikt om moderne ontwikkelingen in de liberale internationale betrekkingen te beschrijven.
100
Marktfundamentalisme
Een absoluut vertrouwen in de markt, weerspiegeld in de overtuiging dat het marktmechanisme oplossingen biedt voor alle economische en sociale problemen