Tekst 19 Karel als intellectueel Flashcards
1
Q
eloquentia
A
, ae: welsprekendheid
2
Q
exprimere
A
o, pressi, pressum: zich uitdrukken
3
Q
patrius
A
a, um: vaderlijk, van de voorouders
4
Q
sermo
A
onis: gesprek, taal
5
Q
lingua
A
ae: taal
6
Q
discere
A
o, didici, discitum: leren
7
Q
intellegere
A
o, lexi, lectum: verstaan, begrijpen
8
Q
pronuntiare
A
o: uitspreken
9
Q
apparere
A
pareo, parui, paritum: schijnen, lijken