Taak 5 en 6 OCD & thought suppression en PTSD & Imagery, treatments Flashcards

1
Q

Korte omschrijving van PTSD en DSM-5 criteria

A

Posttraumatische Stressstoornis (PTSD) is een psychische aandoening die optreedt na het ervaren of getuige zijn van een traumatische gebeurtenis. De DSM-5-criteria voor PTSD omvatten blootstelling aan een traumatische gebeurtenis, intrusieve symptomen zoals herbelevingen en nachtmerries, vermijding van triggers die verband houden met het trauma, negatieve veranderingen in gedachten en stemming, verhoogde prikkelbaarheid en reactieve symptomen, een duur van meer dan 1 maand, klinisch significante lijdensdruk of beperkingen, en uitsluiting van andere mogelijke oorzaken zoals middelengebruik of somatische aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschil met normaal trauma en man-vrouw verhouding hierin

A

PTSD wordt niet langer geschaard onder de angststoornissen. 61% van de mannen en 51% van de
vrouwen ervaart een trauma. Na het ervaren van een trauma ervaren de meeste mensen een
verhoging van psychologische stress. Meestal nemen deze symptomen snel weer af. Bij diegene bij
wie het niet afneemt kan PTSD gediagnostiseerd worden. Blijft het onbehandeld, dan kan het een
chronisch karakter krijgen.
Mannen worden vaker aan trauma’s blootgesteld dan vrouwen. Bij mannen zijn het vaker oorlog
gerelateerde trauma’s en bij vrouwen eerder misbruik, verkrachting en geweld van partners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pretraumatic factors:

A
  • Genetische kwetsbaarheid
  • Geslacht (vrouwen)
  • Leeftijd (jongeren)
  • Intelligentie (laag)
  • SES (laag)
  • Eerdere psychopathologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Peritraumatic factors:

A

Peritraumatic factors: kunnen risicofactoren zijn voor de ontwikkeling van PTSD. Het type van
trauma heeft invloed op PTSD.
* Emoties: angst, boosheid, verdriet, walging
* Cognities: datum gestuurde verwerking
* Fysieke reacties: zweten en beven
* Gedrag: passief gedrag i.p.v. actief
* Type van trauma (verkrachting & trauma in kindertijd)
* Duur van het trauma
* Ernst van het aangedane kwaad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Posttraumatisch factors:

A
  • Sociale steun (laag)
  • Negatieve interpretatie van symptomen & consequenties vh trauma
  • Nieuwe life events
  • Gevoelens van boosheid, schaamte en schuld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Subtypes PTSD

A
  • Internalizing: gekarakteriseerd door de neiging om de distress naar binnen te sturen. Dit
    resulteert in gevoel van schaamte, angst, vermijding en depressie.
    o Laten vaker MDD, paniekstoornis en schizofrene en vermijdende
    persoonlijkheidsstoornissen zien
  • Externalizing: gekarakteriseerd door de neiging om de distress naar buiten de sturen.
    Resulterend in symptomen zoals agressieve interacties met anderen en het de schuld geven
    van anderen.
    o Laten vaker middelenmisbruik en persoonlijkheidsstoornissen zien.
  • Simple: geassocieerd zonder internalizing en externalizing.
    o Dit subtype laat weinig levels van comorbide diagnoses zien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Prevalentie PTSD

A

De lifetime prevalentie is 8%. De ratio man vrouw is 1:2 (5% - 10%). De prevalentie in de westerse
landen is lager dan daarbuiten. De comorbiditeit is tussen de 50 en 80%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dissociatie

A

Dissociatie (dissocation) wordt gedefinieerd als verstoringen en fragmentaties van de normaal
geïntegreerde functies van het bewustzijn, geheugen, identiteit, lichaamsbewustzijn en perceptie van
jezelf en de omgeving. Het dissociatieve subtype van PTSD focust zich op symptomen van
depersonalisatie en derealisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

PTSD in de oorlog
De prevalentie van PTSD onder regulieren soldaten is hoger dan de prevalentie van PTSD onder de
speciale troepen (1,9% en 2,9%). Verklaringen:…

A
  • Speciale troepen zijn elite, waardoor ze zulke problemen minder snel toe willen geven,
    omdat het gezien kan worden als zwakte.
  • Speciale troepen zijn gezonder. Je hebt het ‘healty worrior’ effect: speciale troepen moeten
    langer trainen. De psychologische niet fitte soldaten vallen af tijdens de training en daardoor
    is de speciale troep die overblijft psychologisch gezien gezondere.
    De risicofactoren voor ontwikkelen van PTSD: lage functie, eerder trauma, mentale stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kun je vertellen over het geheugen bij PTSD?

A

Verschrikkelijke gebeurtenissen worden zelden helemaal vergeten. Er wordt ook gezegd dat je brein
je kan beschermen, door de meest heftige gebeurtenissen uit het geheugen te ‘verbannen’. Het brein
werkt niet als een videorecorder, maar construeert een herinnering uit elementen. Het brein is
dynamisch en ook traumatische gebeurtenissen zijn aan veranderingen onderhevig. Dus, flashbacks
zijn nooit een exacte kopie van wat er gebeurd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

traumatische amnesie

A

Traumatische amnesie verwijst naar het onvermogen om belangrijke details of herinneringen aan een traumatische gebeurtenis te herinneren. Het kan optreden als een psychologisch verdedigingsmechanisme als reactie op een ernstig emotioneel of fysiek trauma. In sommige gevallen kan traumatische amnesie tijdelijk zijn, waarbij de herinneringen uiteindelijk terugkeren. In andere gevallen kan het langer aanhouden of zelfs permanent zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

OCD

A

De criteria omvatten de aanwezigheid van obsessies, compulsies of beide. Obsessies worden gekenmerkt door terugkerende en aanhoudende intrusieve gedachten, impulsen of voorstellingen die angst of lijdensdruk veroorzaken. De persoon probeert deze gedachten te negeren, onderdrukken of neutraliseren met andere gedachten of handelingen, zoals compulsies. Compulsies zijn repetitieve handelingen of psychische activiteiten die de persoon voelt dat hij moet uitvoeren als reactie op obsessies, met als doel angst te verminderen. Deze handelingen hebben echter geen reëel verband met wat ze proberen te neutraliseren of voorkomen, en kunnen excessief zijn.

De obsessies of compulsies moeten tijdrovend zijn en leiden tot klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale, beroepsmatige of andere belangrijke functioneringsgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschil obsessies en compulsies

A

Obsessies: persisterende, ongewilde en opdringerige gedachten, beelden of impulsen die stress
geven en moeilijk onder controle te houden zijn, terwijl het individu probeert om ze onder controle
te houden.
Compulsies: herhaaldelijke, stereotype, intentionele gedragingen of mentale handelingen die een
persoon ‘moet’ doen om zijn angst voor een gevreesde uitkomst te neutraliseren.

De obsessies veroorzaken vaak angst. Een gevoel van schuld is ook vaak geassocieerd met obsessies,
zeker als ze obsessies weerzinwekkend zijn. Individuen proberen hun obsessies vaak te verbloemen.
Obsessies en compulsies zijn vaak gerelateerd aan elkaar. Denk aan een obsessie voor viezigheid en
dan een schoonmaak compulsie.

Bij een compulsie doet het individu echt zijn best om weerstand te bieden aan de compulsie, maar
dit mislukt vrijwel altijd. Hierdoor neemt naarmate de tijd vordert de weerstand af en wordt het een
automatisme. De compulsies hebben meerdere functies, zoals: het afnemen van walggevoelens of
om een obsessie te corrigeren of ongedaan te maken.

  • Obsessions are unwanted, intrusive thoughts, images, or urges.
  • Compulsions are repetitive behaviors or mental acts performed in response to obsessions to reduce anxiety or prevent feared consequences.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

egosyntonic and egodystonic

A

Egodystoon: een gedachte die van buitenaf binnenkomt.
Egosyntoon: de gedachte over de gedachte die binnenkomt. Dus het zorgen maken over de
gedachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verschil: worries en rumination (koppelen aan obsessies en compulsies)

A

Verschil: worries(over alledaagse dingen, hebben nog een functie, coping) en OCD(minder realistisch, angst dat iets ergs gebeurd als geen controle is, willen de gedachten niet hebben)

Obsession: dystonic  onrealistisch, irrelevant of verbeeldend
Compulsions: syntonic (vanuit van het persoonlijk perspectief is het logisch gedrag om met de obsession om te gaan). Gaat om dat het overeenkomst met wat je wil doen en fijn voelt en obsessies willen mensen niet doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verschil Depressieve ruminatie en obsessionele ruminatie

A

Depressieve ruminatie en obsessionele ruminatie wordt vaak door elkaar gehaald. Depressieve
ruminatie is herhaaldelijk en passief denken over de mogelijke uitkomsten van de depressieve
symptomen. De ruminatie heeft zijn focus op het huidige ongemak of de redenen en consequenties
van stressvolle life events. Obsessionele ruminatie heeft een meer intentioneel element dat altijd
aanwezig is in een obsessie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Types van OCD

A
  • Verboden of taboegedachten (Seksuele, agressieve, religieuze of somatische obsessies en checken compulsies)
  • Ordening, symmetrie en rangschikken
  • Besmetting obsessies en schoonmaak compulsies
  • Verzamelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Types van OCD-verloop:

A
  • Chronisch (44%)
  • Episodisch
  • Intermittent (56%)
    Chronisch en intermittent komen het vaakst voor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is overt en covert?

A

Overt: zichtbaar voor anderen
Covert: onzichtbaar voor anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerk OCD-checkers

A

Vergeleken met OCD niet checkers en niet angstige controles hebben OCD-checkers een opgeblazen gevoel van verantwoordelijkheid voor schade. Deze perceptie leidt tot de noodzaak om deze huidige schadelijke situaties te corrigeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

prevalentie OCD

A

De lifetime prevalentie is tussen de 1-3% en komt het vaakst voor tussen de 20 en 44-jarigen. Na de 65 jaar komt het het minst vaak voor. De ratio van man vrouw verhouding verschilt per leeftijdsgroep. In de kindertijd is het 1:1, maar daarna is de prevalentie onder vrouwen hoger. De prevalentie van de verschillende subtypes verschilt veel per land.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Remissie OCD en verloop

A

Er is een 6% kans op gehele remissie en een late onset wordt geassocieerd met een episodisch verloop. Een hoge frequentie van obsessies en compulsies als de stoornis voor het eerst voorkomt, wordt geassocieerd met een meer stabiel verloop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Suïcide en OCD

A

11-27% vd individuen met OCD plegen zelfmoord, wat erg hoog is in vergelijking met andere stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Comorbiditeit bij OCD

A

De meerderheid met OCD hebben een comorbide stoornis. Dit is meestal een andere angststoornis.
Vaak specifieke en sociale fobie, depressie, impulscontrole stoornis en middelenmisbruik.

  • major depression
  • impulse-control disorders
  • middelengebruik

Comorbiditeitcijfers bij OCD zijn hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Thought suppresion en rebound effect bij OCD

A

Thought suppresion kan resulteren in een substantiële toename in de frequentie van de gedachte.
Als je gedachten wilt onderdrukken, zullen we later nog veel vaker naar boven komen –> rebound effect of suppression.

Het onderdrukken van gedachten is ook niet handig, aangezien iemand dan niet meer blootgesteld wordt aan de gedachte en er dus angst voor blijft houden.
Dus –> onderdrukken heeft geen zin!

26
Q

Verschil tussen obsessies en zorgen(worry)

A

Obsessies: angsten/zorgen zijn onrealistisch, irrationeel of denkbeeldig —> Egodystonic
Zorgen(worry): zorgen gericht op alledaagse negatieve uitkomsten —> egosyntonic

Uitgebreid:
Zorgen zijn aversieve cognitieve fenomenen die moeilijk onder controle te houden zijn.

Ze zijn gerelateerd aan realistische ervaringen in het dagelijks leven, in tegenstelling tot de inhoud van obsessies.

Zorgen worden vaker getriggerd en komen voornamelijk in de vorm van gedachten voor, terwijl obsessies vaak als beelden en impulsen voorkomen.

Hoewel beide als onbeheersbaar worden ervaren, worden zorgen minder sterk weerstaan dan obsessies.

GAD (gegeneraliseerde angststoornis) wordt het meest geassocieerd met zorgen, waarbij patiënten weinig controle hebben over hun zorgen, zich langer zorgen maken dan niet-angstige personen en zich zorgen maken over meerdere onderwerpen.

27
Q

Waarom valt OCD niet meer onder angststoornissen? En waarom werd het lang gezien als angststoornis?

A

Vanwege de brede variatie in de diagnose OCD.

Werd lang gezien als angststoornis omdat:
a) De meeste obsessies veroorzaken subjectieve angst of ongemak.
b) Een dwanghandeling is vergelijkbaar met een vluchtreactie.
c) Net als angsten worden obsessies opgeroepen door interne of externe prikkels.
d) Dwanghandelingen leiden meestal, maar niet altijd, tot vermindering van angst.
e) Het zoeken naar geruststelling, overschatting van dreiging en andere onderliggende overtuigingen komen vaak voor bij angst en OCD.
f) Vermijding en veiligheidsgedragingen zijn zichtbaar bij OCD en andere angststoornissen.
g) Bepaalde ontwrichtende gebeurtenissen kunnen de dwanghandeling verstoren of ongeldig maken.

28
Q

Early onset OCD (wat betekend dit voor het verloop?)

A
  • Vaker EO bij mannen
  • Ernstigere symptomen
  • Hogere comorbiditeit voor TIC en binnen het OCD spectrum
  • hogere prevalentie
  • behandeling minder effectief-
29
Q

Risicofactoren OCD

A

leeftijd van begin, aanwezigheid van comorbiditeit en ernst van symptomen;

Bijvoorbeeld, vroeg begin → minder kans op volledige remissie, laat begin → episodisch verloop.

30
Q

Gevolgen van OCD

A
  • Lagere kwaliteit van leven in alle persoonlijke domeinen vergeleken met subklinische OCD en gezonde controles.
  • Beperkingen in werk, sociaal leven en familiefuncties.
  • Hoge prevalentie van ernstige beperkingen in verschillende levensdomeinen.
  • OC-symptomen zijn gekoppeld aan slechter sociaal functioneren, persoonlijke relaties en professionele prestaties.
  • Verhoogd risico op suïcidaliteit bij bepaalde comorbide aandoeningen, vooral bij schizofrenie en comorbide OCD.
  • Meer gebruik van gezondheidszorg en mentale gezondheidsdiensten door individuen met OCD.
  • Weinig individuen zoeken hulp of ontvangen passende behandeling (slechts 30%), en zelfs degenen die hulp zoeken, krijgen vaak niet-effectieve interventies.
31
Q

Wat zijn obsessies?

A

Obsessies zijn aanhoudende, ongewenste en indringende gedachten, beelden of impulsen die moeilijk te controleren zijn en gepaard gaan met aanzienlijke angst en gevoelens van schuld. De meest voorkomende thema’s zijn vervuiling, twijfel en zorgen over handelingen, maar ook andere verontrustende gedachten. Het is belangrijk om obsessies te onderscheiden van andere vormen van onproductieve repetitieve gedachten, zoals depressieve overpeinzing en traumagerelateerde intrusies.

32
Q

wat motiveert dwanghandelingen?

A

Vermindering van angst of voorkomen van een verondersteld catastrofale uitkomst.
Streven naar een gevoel van perfectie of neutralisatie van een overdreven gevoel van verantwoordelijkheid.
→ Versterking van de drang tot dwanghandelingen.

33
Q

Verschillende motivaties die symptomen aansturen bij mensen met OCD zijn:

A

Het voorkomen van schade

INC (Incompleteness) → andere motieven (moeilijker te behandelen) → gevoelens van onvolledigheid en ‘niet helemaal goed’-ervaringen (NJREs: Not Just Right Experiences)

34
Q

White bear paradigm

A

Een experimentele taak waarbij deelnemers worden gevraagd om gedachten aan een specifiek object (bijvoorbeeld een witte beer) te onderdrukken en het aantal keren dat ze er toch aan denken te tellen.
Taak 1: Probeer 5 minuten lang NIET aan een witte beer te denken
Taak 2: Probeer 5 minuten lang NIET aan je belangrijkste zorg te denken

Conclusies: GAD-patiënten hadden meer intrusies van hun belangrijkste zorgen dan intrusies van witte beren.

Wegner’s conceptie van mentale controle omvat twee processen:
- Concentratie op gedachten die men wil denken.
- Onderdrukking van ongewenste gedachten.

35
Q

Catastrophische verkeerde interpretatie (catastrophic misinterpretation)

A

Een cognitieve vervorming waarbij individuen onrealistische en overdreven negatieve interpretaties geven aan situaties, waardoor ze een gevoel van dreiging en angst ervaren.

36
Q

twee processen van thought suppression

A
  • controlled distracter search: actief wordt gezocht naar gedachten die niet de te onderdrukken gedachte zijn en dat die vervangende gedachten in het bewustzijn worden gehouden.
  • Automatic taget research: er wordt gemonitord op de aanwezigheid van de doelwitgedachte en mislukkingen in de onderdrukkingspoging aan het gecontroleerde afleidingszoeken worden opgemerkt.

De emotionele relevantie van de onderdrukte gedachte speelt een belangrijke rol in de impact van onderdrukking op latere ervaringen.

37
Q

Hoe kunnen normale- en abnormale obsessies van elkaar onderscheiden worden?

A

De normale en abnormale obsessies lijken op elkaar in vorm, in de uitgedrukte relatie tot stemming en in betekenis; en zijn vrij gelijkend qua inhoud. Ze verschillen hierin:

Abnormale/klinische obsessies duren langer, zowel in het algemeen als in het bijzonder;
Abnormale obsessies zijn ongemakkelijker;
Abnormale obsessies zijn intenser;
Abnormale obsessies komen vaker voor;
Abnormale obsessies hebben een lagere acceptabiliteit;
De drempel van acceptabiliteit is hoger voor abnormale obsessies;
Abnormale obsessies zijn meer ego-alien/ego-dystoon (?);
Abnormale obsessies roepen meer drang op tot neutralisatie;
Abnormale obsessies hebben vaker een bekend begin;
Abnormale obsessies worden vaker en sterker tegengehouden en zijn moeilijker terzijde te schuiven.

Over het algemeen lijken normale en abnormale obsessies op elkaar qua vorm en inhoud, maar verschillen ze in frequentie, intensiteit en gevolgen.

38
Q

Differentiële diagnose PTSS

A

Acute stressstoornis:
Dissociatieve symptomen vereist voor diagnose
Moet optreden binnen 1 maand na trauma
Kan niet gelijktijdig worden gediagnosticeerd met PTSS
Tijd sinds trauma is relevant

Aanpassingsstoornissen:
Symptomen als reactie op identificeerbare stressoren binnen 3 maanden
Milder dan ASD en PTSS
Kan ontstaan na een bredere reeks stressvolle gebeurtenissen
Stressor hoeft niet traumatisch te zijn
Symptomen mogen niet langer dan 6 maanden aanhouden

Major depressieve stoornis:
Gedeelde symptomen: slaapstoornissen, schuldgevoel, concentratieproblemen, verlies van interesse
Verschillen:
Slaapstoornissen bij PTSS gekenmerkt door slapeloosheid, bij MDD kan het slapeloosheid of hypersomnie zijn
Schuldgevoelens bij PTSS altijd gerelateerd aan trauma, bij MDD is dat niet nodig
MDD kan voorkomen zonder een traumatische gebeurtenis
Suïcidale gedachten bij depressie, niet bij PTSS

Bipolaire stoornis:
Manische episode: verminderde slaapbehoefte door overschot aan energie
PTSS-slaapstoornissen door hypervigilantie of vermijden van nachtmerries
Symptomen van PTSS door vermijden van trauma-gerelateerde gedachten en prikkels
Symptomen van BD door verhoogd energieniveau en racende gedachten

Dissociatieve stoornissen:
Depersonalisatie: het gevoel een buitenstaander te zijn, gevoel van onwerkelijkheid of afstandelijkheid
Derealisatie: het gevoel los te staan van de omgeving of een gevoel van onwerkelijkheid in de omgeving
Vergelijkbaar met PTSS-flashbacks
Flashbacks gerelateerd aan trauma, depersonalisatie en derealisatie kunnen dat niet zijn
Dissociatieve amnesie bij PTSS moet trauma-gerelateerd zijn, dissociatieve amnesie als stoornis heeft die eis niet.

39
Q

Wat is interpersonal trauma and impersonal trauma

A

Interpersoonlijk trauma → verkrachting, mishandeling, gevecht;
Onpersoonlijk trauma → rampen, ongelukken.
→ Interpersoonlijk trauma heeft een grotere kans om te leiden tot PTSS dan meer onpersoonlijke trauma’s (zowel distale als proximale interpersoonlijke factoren).

40
Q

Trauma kind vs volwassenen

A

Verschil in het ervaren van een trauma als kind of als volwassene:
→ Het is erger wanneer je een trauma hebt als kind.

41
Q

4 mogelijke symptoomtrajecten (Bonanno)

A

Resilience (80%): Het vermogen om evenwicht te behouden na een trauma; individuen vertonen weinig tot geen symptomen na een traumatische gebeurtenis en behouden lage symptoomniveaus in de loop van de tijd.

Recovery (~5%): Matige verstoringen in normaal functioneren na een traumatische gebeurtenis, die gestaag afnemen in de loop van de tijd.

Chronic (~5%): Ernstige verstoringen in functioneren direct na een traumatische gebeurtenis en handhaven van hoge symptoomniveaus in de loop van de tijd.

Delayed (~5%): Aanvankelijk matige verstoringen in functioneren, waarvan de symptomen gestaag toenemen tot ernstige niveaus in de loop van de tijd.

Bijvoorbeeld: combat veterans → eerst positieve stemmingen door thuiskomst.

42
Q

wat kan vertraging van symptomen van PTSD veroorzaken?

A

Patiënten herstelden van hun initiële symptomen en werden vervolgens gereactiveerd door een andere traumatische gebeurtenis.

Het is ook mogelijk dat patiënten coping-strategieën ontwikkelen die symptomen op korte termijn verminderen (bijv. alcohol- en drugsgebruik), waardoor deze individuen subdrempelig lijken. Wanneer deze methoden echter niet meer werken, komen de symptomen opnieuw naar voren, waardoor de persoon voldoet aan de criteria voor volledige PTSS.

43
Q

Comorbiditeit PTSD

A

PTSS had het hoogste percentage comorbide stoornissen. Meer dan 90% van de personen met PTSS voldeed ook aan de criteria voor een andere psychiatrische diagnose.

Axis-I stoornissen:
Stemmingstoornissen (voornamelijk major depressive disorder, oftewel ernstige depressieve stoornis)
Angststoornissen
Alcohol-/drugsgebruik of -afhankelijkheid
Gedragsstoornissen
Axis-II stoornissen:

Persoonlijkheidsstoornissen:
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
Narcistische persoonlijkheidsstoornis

Vooraf bestaande stoornissen kunnen het risico op PTSS vergroten. Het is ook mogelijk dat comorbide stoornissen zich ontwikkelen als gevolg van pogingen om met PTSS om te gaan. Personen met PTSS kunnen bijvoorbeeld zelfmedicatie toepassen met drugs en alcohol, wat kan leiden tot de ontwikkeling van een middelenmisbruikstoornis.

44
Q

Beperkingen op verschillende domeinen PTSD

A

Werk en studie:
- Werkloosheid, verlies van werk, toegenomen aantal ziektedagen, beperkingen in het soort werk, meer moeite met functioneren op het werk, studiebelemmeringen.

Huwelijk en gezin:
Grotere ontevredenheid in het huwelijk, echtelijke scheiding en echtscheiding, slechte conflictoplossingsvaardigheden leidend tot slechte communicatie en relationele problemen.

Ouderschap:
Problemen met internalisatie bij kinderen, fysieke agressie van ouders naar kinderen, gestoorde hechting aan kinderen, gedragsproblemen bij kinderen, verminderde tevredenheid met het ouderschap.

Vriendschappen en sociaal contact:
Meer verstoorde subjectieve sociale steun, grotere afname in de waargenomen steun van niet-veteranen vrienden, algehele kwaliteit van leven, dakloosheid, financieel verlies, subjectief welzijn.

Algehele kwaliteit van leven:
Dakloosheid;
Financieel verlies;
Subjectief welzijn.

45
Q

Risicofactoren voor PTSS:

A

Meerdere traumatische gebeurtenissen vergroten de kans op het ontwikkelen van PTSS.

Vrouwen hebben een grotere kans op het ontwikkelen van PTSS dan mannen.

Sociale steun is de sterkste en meest consistente risicofactor.

46
Q

Rampen en PTSS

A

Gevolgen van grote rampen:
Na grootschalige rampen kunnen grote aantallen mensen behoefte hebben aan geestelijke gezondheidszorg.
De aanslagen van 9/11 hadden een diepgaand effect op de mentale gezondheid van mensen in New York City en de Verenigde Staten als geheel.

Belang van kwalificerende blootstelling:
- Voor de diagnose PTSS is niet alleen een traumatische gebeurtenis nodig, maar ook een kwalificerende blootstelling aan deze gebeurtenis.
- Fysieke bedreiging of direct getuige zijn van letsel/dood vereist nauwe geografische nabijheid tot het incident.
- Blootstelling aan gevaar voor naaste contacten kan ook kwalificerende blootstelling zijn voor PTSS.

PTSS bij overlevenden van terroristische aanslagen:
- Onder zwaar getroffen overlevenden van ernstige terroristische incidenten kan ongeveer 1/3 PTSS ontwikkelen.
- PTSS die ontstaat door kwalificerende blootstelling is relatief persistent.

Belang van precieze blootstellingsbeoordeling:
Het is belangrijk om trauma-exposure nauwkeurig te onderzoeken, vooral bij andere vormen van trauma zoals militaire veteranen die combat hebben meegemaakt.

47
Q

Geheugen PTSD.
Kenmerken van gefragmenteerde herinneringen:

A

Patiënten hebben vaak moeite om bewust een volledige herinnering aan de traumatische gebeurtenis op te roepen.
Hun bewuste herinnering is gefragmenteerd en slecht georganiseerd, details kunnen ontbreken en ze hebben moeite om de exacte chronologische volgorde van gebeurtenissen te herinneren.

48
Q

Geheugen PTSD.
Involuntary reexperiencing (onvrijwillige herbeleving):

A

Involuntary reexperiencing (onvrijwillige herbeleving):

Herbeleving bestaat voornamelijk uit zintuiglijke indrukken, eerder dan gedachten.

De zintuiglijke indrukken worden ervaren alsof ze op dit moment plaatsvinden en de emoties die ermee gepaard gaan, zijn hetzelfde als die op het moment van de gebeurtenis.

De originele emoties en zintuiglijke indrukken worden opnieuw beleefd, zelfs als de persoon later nieuwe informatie heeft gekregen die de oorspronkelijke indruk tegenspreekt.

Personen met PTSS kunnen fysiologische sensaties of emoties opnieuw ervaren die verband houden met de traumatische gebeurtenis, zonder dat ze zich de gebeurtenis herinneren.

De onvrijwillige herbeleving van het trauma wordt getriggerd door een breed scala aan stimuli en situaties.

49
Q

Geheugen PTSD.
Encoding en retrieval van traumatische herinneringen:

A

De manier waarop het trauma wordt gecodeerd en in het geheugen wordt opgeslagen, kan de kenmerken van herbeleving en ophalen van herinneringen bij PTSS verklaren.
Autobiografische informatie kan worden opgeroepen via betekenisgebaseerde strategieën of directe triggers door stimuli die geassocieerd zijn met de gebeurtenis.
Bij PTSS is de traumatische herinnering vaak slecht geïntegreerd in de context van tijd, plaats en andere autobiografische herinneringen.

50
Q

Geheugen PTSD.
Sterke S-S en S-R associaties:

A

Bij PTSS zijn associaties tussen stimuli en traumatisch materiaal vaak sterk, waardoor herinneringen en emotionele reacties worden getriggerd door geassocieerde stimuli.
Deze associatieve leerprocessen kunnen bijdragen aan de persistentie van PTSS en het moeilijk maken om de triggers en de oorsprong van de herbelevingssymptomen te herkennen.

“S-S” staat voor stimulus-stimulus associaties, wat verwijst naar de associaties tussen verschillende stimuli die tijdens de traumatische gebeurtenis aanwezig waren. Deze associaties kunnen leiden tot het triggeren van herinneringen en emotionele reacties door geassocieerde stimuli.

“S-R” staat voor stimulus-response associaties, wat verwijst naar de associaties tussen stimuli en de reacties (response) die hieraan gekoppeld zijn. Bij PTSS kunnen specifieke stimuli die tijdens de traumatische gebeurtenis aanwezig waren, een sterke associatie vormen met de emotionele reactie die op dat moment ervaren werd. Deze associaties kunnen leiden tot het onbedoeld en automatisch oproepen van herbelevingssymptomen wanneer de persoon in aanraking komt met gelijkaardige stimuli.

51
Q

Geheugen PTSD.
Sterke perceptuele priming:

A

Stimuli die tijdens de traumatische gebeurtenis aanwezig waren, kunnen een sterke perceptuele priming veroorzaken, waardoor ze meer opvallen en herbelevingssymptomen kunnen triggeren, zelfs in verschillende contexten.

Perceptuele priming:
verhoogde gevoeligheid of responsiviteit voor stimuli die vergelijkbaar zijn met de stimuli die tijdens de traumatische gebeurtenis aanwezig waren

52
Q

Waarom verschilt het / is het hetzelfde als angststoornissen (verschillen en overeenkomsten)?

A

PTSD → de enige angststoornis waarbij patiënten daadwerkelijk een traumatische gebeurtenis moeten ervaren of blootgesteld moeten worden aan een traumatische gebeurtenis (criterium A).

Bij angststoornissen → is er geen noodzaak voor blootstelling.

Er werd geconcludeerd dat PTSS niet gerelateerd is aan de angststoornissen, maar in plaats daarvan het beste past bij een internaliserende stoornis die door de auteurs “angstige ellende” werd genoemd, samen met stemmingsstoornissen.

53
Q

Behandelingen voor PTSD

A

Trauma-focused cognitive-behavioural therapies (traumagerichte cognitieve gedragstherapieën)
Prolonged exposure (PE)
Imagery Rescripting (ImRs)
Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR)

54
Q

Wat is mental imagery treatment?

A

Een behandelmethode die imaginaire blootstelling, beeldherstructurering en EMDR omvat.

55
Q

Wat is imaginal exposure?

A

Het terughalen van traumatische herinneringen door middel van verbeelding.

56
Q

Wat is imagery rescripting? Voor welke stoornissen is het bedoeld? en wat is het doel?

A

Het veranderen van de oorspronkelijke loop van gebeurtenissen in een traumatische herinnering door middel van verbeelding.

Sociale fobie, specifieke fobie, depressie en andere stoornissen met opdringerige beelden en herinneringen.

Doel:
Het veranderen van de betekenis van de oorspronkelijke traumatische herinnering en het ontwikkelen van nieuwe, effectievere reacties op situaties.

57
Q

Wat is EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing)?
&
Wat is de werking van EMDR volgens de werkgeheugentheorie?
& op welke manieren kan EMDR worden uitgevoerd?

A

Een behandelmethode waarbij de patiënt zich richt op een traumatische herinnering terwijl hij/zij tegelijkertijd de oogbewegingen van de therapeut volgt.

EMDR maakt gebruik van een dual-task benadering waarbij de aandacht wordt verdeeld tussen de traumatische herinnering en een externe stimulus, zoals oogbewegingen, om de emotionele lading van de herinnering te verminderen.

Oogbewegingen, geluiden of andere eenvoudige taken die de patiënt kan volgen tijdens het terughalen van de traumatische herinnering.

58
Q

Wat is het verschil tussen imaginal exposure en imagery rescripting? EN Wat zijn de voordelen van het combineren van imaginal exposure en imagery rescripting?

A

Imaginal exposure richt zich op het terughalen van traumatische herinneringen, terwijl imagery rescripting gericht is op het veranderen van de betekenis en reacties op deze herinneringen.

Voordelen van behandelingen combineren:
Het kan effectiever zijn voor het verminderen van symptomen van woede, schuld en schaamte, en kan de behandeling acceptabeler maken voor zowel patiënten als therapeuten.

59
Q

Flashforwards

A

Opdringerige levendige beelden van toekomstige rampspoed.

Belang bij: Sociale angsten, zoals prestatieangst.

Onderzoek: Oogbewegingen verminderen levendigheid en emotionele intensiteit van negatieve mentale beelden.

Behandeling: Oogbewegingen kunnen nuttig zijn bij de behandeling van prestatieangst.

60
Q

Effecten van oogbewegingen, Verklaard door: Werkgeheugentheorie.

A

Verstoring: Oogbewegingen en visuele verbeelding verstoren functie van visueel-ruimtelijk schetsblok en centrale uitvoerende functie van werkgeheugen.

Gevolgen: Verstoring van verbeelding, vermindering van levendigheid en emotionele intensiteit van beelden.

Werkgeheugentheorie biedt een verklaring voor de effecten van oogbewegingen op informatieverwerking. Door oogbewegingen kunnen we de aandacht richten, relevante visuele informatie integreren en het werkgeheugen efficiënter gebruiken, wat leidt tot beter begrip en geheugenprestaties.

61
Q

Encapsulated beliefs

A

Beperkende overtuigingen gerelateerd aan angststoornissen.

Kenmerken: Diep geworteld, moeilijk te veranderen.

Effect: Leiden tot irrationele angsten, vermijdingsgedrag en negatief zelfbeeld.

Behandeling: Uitdagen en vervangen door gezondere gedachten.