Taak 2 Klassieke en operante conditionering en specifieke phobieën Flashcards
Specifieke fobieën
Specifieke fobieën = uitgesproken angst voor bepaalde voorwerpen, stimuli of situaties. Hoewel de volledige intensiteit van de angst meestal wordt ervaren bij de feitelijke blootstelling aan de fobische aanleiding, kunnen specifieke fobieën ook worden gekenmerkt door een even heftige reactie, zelfs in afwachting van het in contact komen met het gevreesde voorwerp of de gevreesde situatie (voorstelling).
DSM-5 specifieke fobie
DSM-5:
A. Sterke angst of bezorgdheid over een specifiek object of situatie (bijv. vliegen, hoogtes, dieren, een injectie krijgen, bloed zien).
B. Het fobische object of de situatie roept vrijwel altijd onmiddellijke angst of bezorgdheid op.
C. Het fobische object of de situatie wordt actief vermeden of doorstaan met intense angst of bezorgdheid.
D. De angst of bezorgdheid staat niet in verhouding tot het werkelijke gevaar dat wordt veroorzaakt door het specifieke object of de situatie, en tot de sociaal-culturele context.
E. De angst, bezorgdheid of vermijding is aanhoudend, meestal langer dan 6 maanden.
F. De angst, bezorgdheid of vermijding veroorzaakt klinisch significante nood of beperkingen in sociaal, beroepsmatig of andere belangrijke gebieden van functioneren.
G. De stoornis wordt niet beter verklaard door de symptomen van een andere psychische stoornis, waaronder angst, bezorgdheid en vermijding van situaties die verband houden met symptomen zoals bij paniekstoornis, situaties of objecten gerelateerd aan dwanggedachten zoals bij obsessieve-compulsieve stoornis, herinneringen aan traumatische gebeurtenissen zoals bij posttraumatische stressstoornis, scheiding van huis of hechtingsfiguren zoals bij separatieangststoornis, of sociale situaties zoals bij sociale angststoornis.
Subtypen specifieke fobieën
Subtypes gespecificeerd door de DSM:
- Dierlijk (bv. slangen, knaagdieren, insecten): gekenmerkt door een sympathetisch gedomineerd autonoom fysiologisch angstreactiepatroon dat gepaard gaat met het centraal uitflippen en de controle verliezen;
- Natuurlijke omgeving (bv. onweer, tornado’s, hoogtes, donker): gekenmerkt door symptoomrapporten van duizeligheid (in het geval van hoogtevrees) en sterke vermijdingsdrang die vaak gepaard gaat met centrale bezorgdheid over het potentiële gevaar van de situatie (de tornado zou ons huis kunnen raken; de bliksem zou ons huis in brand kunnen steken);
- Bloed-injectie-letsel (BII, bv. naalden, bloedafname, open wonden);
o angst voor bloed;
o angst voor medische zorg in het algemeen;
o angst voor injecties en transfusies;
o angst voor verwondingen;
gekenmerkt door een disphasische angstreactie (een aanvankelijk sympathetisch gemedieerde verhoging van hartslag en bloeddruk, gevolgd door vagaal gemedieerde bradycardie en hypotensie die uiteindelijk tot syncope kunnen leiden, vergezeld van de vrees om flauw te vallen of misselijk te worden;
- Situationeel (bv. autorijden, vliegen, afgesloten ruimten): gekenmerkt door sterke cognitieve symptomen en zorgen zoals controleverlies, gek worden of stikken, vergezeld van een zeer sterke drang om te ontsnappen, bijvoorbeeld uit de afgesloten ruimte.
- Andere → scala aan andere stimuli of situaties die ook het brandpunt van fobische reactiviteit kunnen worden (bv. clowns, braken en verstikking).
–> Situational is the most prevalent.
Comorbiditeit:
De kans op een specifieke fobie lijkt groter te zijn wanneer er al een andere angststoornis aanwezig is. Dit suggereert dat een fobie vaker “secundair” is aan andere stoornissen. Specifieke fobieën kunnen ook samengaan met niet-angststoornissen (manische/hypomane episoden, oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, ADHD, periodieke explosieve stoornis en alcoholafhankelijkheid). De samenhang tussen specifieke fobieën en persoonlijkheidsstoornissen is niet goed bekend.
Differentiële diagnoses met andere angststoornissen:
* Sociale fobie: Gericht op specifieke situaties, maar de inhoud van de angst is interpersoonlijk. Vermijding van verwachte negatieve gebeurtenissen in plaats van ontsnapping aan huidige gebeurtenissen, en overheersende angst voor toekomstige interpersoonlijke gebeurtenissen in plaats van fysiologische activatie.
* Paniekstoornis (met agorafobie): Het is de paniekreactie zelf, niet de triggers ervan, die paniekstoornis onderscheidt van specifieke fobieën.
* PTSS: Vereist een directe ervaring van objectieve schade of het veroorzaken van doodsangst bij indirecte ervaring. Directe ervaring is geen kenmerk van specifieke fobieën.
* GAD: Weinig autonome opwinding in het sympathische zenuwstelsel en overheersende, vage zorgen over toekomstig gevaar die niet afhankelijk zijn van de context, en afwezigheid van veiligheid.
* OCD: Verschillende angstige thema’s (controleren op gevaar, aversie tegen besmetting), maar in vergelijking met specifieke fobische reacties is er minder fysiologische opwinding of opwindingvermindering in verband met herhalend of ritueel gedrag. Obsessies zijn veel chronischer en repetitiever en soms veel vreemder van thema dan de meer basale dreigingsgedachten bij specifieke fobieën.
Persoonlijkheidsstoornis: Vaak gaat de angststoornis hieraan vooraf. Bij volwassenen wordt de diagnose van een angststoornis vaak secundair gesteld.
prevalentie
- Specifieke angsten komen vaak voor bij 41-50% van de bevolking, maar meestal niet op het niveau van een specifieke fobie.
- Specifieke fobie is een van de meest voorkomende psychische stoornissen, met een prevalentie van ongeveer 12% gedurende het leven en 9% in een periode van 12 maanden.
- Van degenen met specifieke fobie heeft 48% milde symptomen, 30% matige symptomen en 22% ernstige symptomen.
- Situatiefobieën zijn het meest voorkomend, gevolgd door fobieën voor de natuur, dieren en bloed-injectieletsel (BII).
- Hoogtevrees is de meest gerapporteerde specifieke fobie.
- Prevalentie van specifieke fobieën varieert naar leeftijd en geslacht, met meer voorkomen bij adolescenten en vrouwen.
- Fobieën voor dieren en BII ontwikkelen zich op jongere leeftijd dan fobieën voor natuurlijke omgeving en situaties.
- Specifieke fobieën duren meestal lang en verdwijnen zelden zonder behandeling (16%).
- De ernst van specifieke fobieën is meestal mild tot matig, waardoor veel mensen geen behandeling zoeken.
- De meeste volwassenen met minstens één specifieke fobie hadden ook een angststoornis tijdens hun kindertijd of adolescentie.
- Bovendien is er een significante relatie tussen een volwassen diagnose van specifieke fobie en een eerdere diagnose tijdens de kindertijd en/of adolescentie
Hoe kunnen specifieke fobieën worden behandeld?
Exposure-gebaseerde therapieën, zoals systematische desensitisatie, in vivo exposure en virtual reality exposure therapy (VRET), zijn effectieve behandelingen voor specifieke fobieën.
Wat is systematische desensitisatie?
Systematische desensitisatie is een therapie waarbij spierontspanning wordt gebruikt om een aantrekkelijke respons op te wekken die angst tegengaat. Patiënten worden geleidelijk blootgesteld aan steeds intensere angstopwekkende situaties.
Wat is in vivo exposure?
In vivo exposure is een vorm van exposuretherapie waarbij patiënten rechtstreeks worden geconfronteerd met hun gevreesde objecten of situaties in de werkelijkheid. i.t.t. exposuperee based therapie: hierin niet meteen blootgesteld, maar wordt dit opgebouwd.
Wat is virtual reality exposure therapy (VRET)?
VRET maakt gebruik van computergegenereerde virtuele werelden waar patiënten gedurende langere tijd en meerdere sessies worden blootgesteld aan hun specifieke fobieën. Het is een alternatieve behandelingsoptie, met name voor vlieg- en hoogtevrees.
Wat zijn de drie fasen van in vivo exposuretherapie?
Instructiefase: Patiënten krijgen uitleg over hun fobie en de mechanismen van verandering.
Directe in vivo exposure: Patiënten worden geleidelijk blootgesteld aan hun gevreesde objecten of situaties in de werkelijkheid.
Behoud van behandelingsresultaten: Patiënten worden aangemoedigd om thuis te blijven oefenen met zelfexposuretechnieken en krijgen instructies voor het omgaan met terugval.
Zijn exposure-gebaseerde therapieën effectief voor specifieke fobieën?
Ja, exposure-gebaseerde therapieën worden beschouwd als de behandeling van keuze voor specifieke fobieën en hebben aangetoond significante verbeteringen te veroorzaken in zowel zelfgerapporteerde angst als vermijdingsgedrag.
Wat is de rol van Virtual Reality Exposure Therapy (VRET) bij de behandeling van specifieke fobieën?
VRET is een effectieve behandelingsoptie, met name voor vlieg- en hoogtevrees. Het maakt gebruik van virtuele realiteit om patiënten bloot te stellen aan hun gevreesde situaties en helpt hen angst te verminderen.
Welke andere behandelingen kunnen worden gebruikt voor specifieke fobieën?
Naast exposure-gebaseerde therapieën kunnen cognitieve therapie en farmacotherapie (bijvoorbeeld SSRI’s of benzodiazepines) ook worden overwogen als behandelingsopties, afhankelijk van de individuele behoeften en respons op de therapie.
Waarom vallen bepaalde mensen flauw en wat veroorzaakt het? (Bloed-injectie-letsel vs andere fobieën)
Bloed-injectie-letsel fobie (BII) is een unieke en veelvoorkomende fobie die een aanzienlijk deel van de bevolking treft. Het is geassocieerd met flauwvallen als reactie op fobische prikkels, wat leidt tot vermijding van situaties gerelateerd aan bloed, letsel en injecties.
Mensen met Blood-injury-injection fobie vallen flauw als reactie op fobische prikkels vanwege een twee-fasen reactie die gepaard gaat met veranderingen in hartslag en bloeddruk, resulterend in verminderde bloedtoevoer naar de hersenen. Applied Tension is een effectieve behandeling voor deze fobie, waarbij spierspanningstechnieken worden gebruikt om de bloeddruk te verhogen en flauwvallen te voorkomen.
Wat is de tweefasige reactie van emotioneel flauwvallen?
BII-fobie wordt gekenmerkt door een vasovagale syncope-reactie, resulterend in een tweefasige reactie op fobische prikkels. De eerste fase omvat een toename van de hartslag en bloeddruk, typisch voor de vecht-vluchtreactie bij angst. De tweede fase wordt gekenmerkt door bradycardie, een scherpe daling van de hartslag en hypotensie, wat uiteindelijk leidt tot flauwvallen.
Wat is het effect op het welzijn van de patiënt bij BII-fobie?
Flauwvallen als reactie op BII-prikkels vormt een aanzienlijke bron van zorg voor patiënten met BII-fobie en kan vermijding veroorzaken. Vermijding van situaties gerelateerd aan bloed, letsel en injecties vormt een ernstige bedreiging voor het welzijn van een individu, omdat dit kan leiden tot verwaarlozing van medische zorg en levensreddende behandelingen.
Wat is de effectieve behandeling voor BII-fobie?
Toegepaste spanning (Applied Tension, AT) is de erkende effectieve behandeling voor BII-fobie. Het combineert een techniek van spierspanning met in vivo exposure. Door de spierspanningstechniek wordt herhaaldelijk spanning opgebouwd en losgelaten in de skeletspieren om de cardiovasculaire en autonome veranderingen die verband houden met flauwvallen tegen te gaan.
Wat zijn de kenmerken van BII-fobie en hoe wordt het behandeld?
BII-fobie is een unieke fobie waarbij flauwvallen optreedt als reactie op fobische prikkels. De effectieve behandeling is Applied Tension, die spierspanningstechnieken combineert met in vivo exposure om het flauwvallen te voorkomen en vermijding van situaties gerelateerd aan bloed, letsel en injecties tegen te gaan.
Hoe kun je onderscheid maken tussen specifieke fobieën en andere angststoornissen?
Specifieke fobieën worden gekenmerkt door aanhoudende en excessieve angsten voor specifieke objecten of situaties, die vaak worden vermeden of ondergaan met intense angst of stress. Daarentegen wordt separatie angststoornis gekenmerkt door significante angst met betrekking tot scheiding van huis of hechtingsfiguren, terwijl sociale angststoornis wordt gekenmerkt door overmatige angst en vermijding van sociale situaties.
Wat zijn verschillende oorzaken van een specifieke fobie?
Specifieke fobieën worden veroorzaakt door een combinatie van biologische, ontwikkelings-, psychologische en sociale factoren. Genetisch onderzoek toont aan dat ongeveer een derde tot de helft van de gevallen van angststoornissen kunnen worden toegeschreven aan een biologische component. Temperament, hechtingspatronen en cognitieve vertekeningen zijn ook belangrijke risicofactoren bij de ontwikkeling van specifieke fobieën.