Taak 3 Cognitieve benadering en veiligheidsgedrag Flashcards

1
Q

Cognitieve theorieën van angst

A
  • Albert Ellis (1972): rationeel-emotieve gedragstherapie (REBT)
    *Emotionele disfunctie als gevolg van irrationele overtuigingen
    *Symptoomstress als secundaire stress
  • Aaron T. Beck et al. (1985): generiek cognitief model van angst
    *Angst door bedreigingsbeoordelingen en disfunctionele schema’s
    *Gedrags- en cognitieve processen onderhouden bedreigingsgerelateerde overtuigingen, aannames en appraisals
  • Fundamentele cognitieve psychologie onderzoekt informatieverwerking
    *Empirische studies naar informatieverwerkingsstoornissen bij angststoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belangrijke concepten van cognitieve theorieën bij angststoornissen zijn:

A
  • Beoordeling (cognitieve beoordelingshypothese)
  • Schema’s
  • In stand houden van cognitieve schema’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cognitieve beoordelingshypothese(cognitive appraisal hypothesis)

A
  • Beoordeling van situaties: overdreven dreigingsbeoordelingen in neutrale, onschuldige of licht bedreigende situaties leiden tot overmatige angst.
  • Beoordelingen worden ervaren als negatieve automatische gedachten als reactie op situaties die relevant zijn voor het individu met een angststoornis.
    * Primaire beoordeling: onmiddellijke beoordeling van een situatie als bedreigend (in vergelijking met positief, neutraal of uitdagend). “De hond zou me kunnen aanvallen.”
    * Secundaire beoordeling: de perceptie van het individu van hoe goed hij of zij in staat zal zijn om met deze bedreiging om te gaan. “Ik ben niet sterk genoeg om de hond te stoppen als hij me aanvalt.”
    * Herbeoordeling: beoordelingen zijn niet statisch maar worden bijgewerkt naarmate de situatie zich ontvouwt. “Misschien is de hond eigenlijk vriendelijk en zal hij me niet aanvallen.”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de cognitieve kenmerken van individuen met angststoornissen?

A

Ze overschatten zowel de waarschijnlijkheid als de kosten van schade.
Ze tonen een vertekende inschatting van veiligheid en onderschatten hun eigen vermogen om met gevaar/schade om te gaan.
Ze vertonen tekorten in cognitieve emotieregulatie, met name het vermogen tot herwaardering. Deze kenmerken spelen een rol bij angststoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe worden symptomen beoordeeld(appraisal) bij angststoornissen?

A

Bedreigende beoordelingen bij angststoornissen hebben vaak betrekking op symptomen van angst, evenals andere gedachten, gevoelens en lichamelijke sensaties die de persoon ervaart.

Vooral bij paniekstoornis is er sprake van een prominente catastrofale beoordeling van lichamelijke sensaties, maar ook patiënten met gegeneraliseerde angststoornis (GAD) doen dit (ze interpreteren fysiologische opwinding op een catastrofale manier en beoordelen hun zorgen als bedreigend) en het komt ook voor bij PTSS (catastrofale interpretatie van hun eigen symptomen) en OCD (negatieve beoordeling van dwangmatige intrusieve gedachten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn cognitieve schema’s?

A

Onderliggende cognitieve structuren die zijn ontwikkeld als reactie op eerdere ervaringen en kunnen worden geactiveerd door overeenkomstige triggers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe worden cognitieve schema’s in angststoornissen gekenmerkt?

A

Meer negatief, star en minder flexibel, met specifieke inhoud die specifiek is voor de stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn enkele voorbeelden van cognitieve schema’s bij sociale fobie?

A

Negatieve kernovertuigingen(beliefs= unconditional) (bijv. “Ik ben saai”; “Ik ben incapabel”), aannames/regels(=conditioneel) (bijv. “Als ik tekenen van angst vertoon, zullen mensen denken dat ik incompetent ben”) en rigide regels voor sociaal functioneren (bijv. “Ik moet altijd interessant en amuserend zijn”)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe worden maladaptieve cognitieve schema’s in stand gehouden?

A

Door vertekende informatieverwerking, aandachtsbias naar stoornisspecifieke dreigingen, interpretatiebias, vermijdings- en veiligheidszoekend gedrag, en betrokkenheid bij maladaptieve cognitieve copingstrategieën zoals gedachteonderdrukking en repetitief negatief denken.
Door een vertekend beeld van de dreiging vs veiligheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn enkele gevolgen van gedachteonderdrukking?

A

Het kan leiden tot een terugslageffect, verminderde stemming, instandhouding van negatieve beoordelingen, en het in stand houden van catastrofale beoordelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe dragen repetitief negatief denken, zoals zorgen en piekeren, bij aan het in stand houden van angst?

A

Het belemmert herstel van negatieve stemming, versterkt schema-congruente intrusieve gedachten en herinneringen, en dient als een vorm van cognitieve vermijding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke disfunctionele cognitieve en gedragsmatige copingstrategieën worden beïnvloed door maladaptieve overtuigingen?

A

Verschillende strategieën zoals vermijding, veiligheidszoekend gedrag en repetitief negatief denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Thought suppression

A

neiging om ongewenste negatieve gedachten te onderdrukken

Gedachtesuppressie heeft een aantal ongewenste bijwerkingen die kunnen bijdragen aan het in stand houden van angststoornissen:
Korte termijn effectief, maar wordt minder effectief bij langdurig gebruik
Gedachtesuppressie lijkt een direct negatief effect te hebben op de stemming
Gedachtesuppressie kan negatieve beoordelingen gerelateerd aan onderdrukte gedachten in stand houden of zelfs versterken
De onderdrukking van intrusieve negatieve gedachten kan leiden tot het in stand houden van catastrofale beoordelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rebound effect

A

succesvolle onmiddellijke onderdrukking van gedachten komt vaak met een terugslag later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Repetitive negative thinking en koppelen aan GAD en SAD

A

verhoogde niveaus van herhalend negatief denken
Voorbeeld bij gegeneraliseerde angststoornis (GAD): overmatig piekeren
Voorbeeld bij sociale angststoornis (SAD): anticiperend denken (zorgen maken) voor sociale situaties en verwerking na sociale situaties (gepieker)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zorgen maken en piekeren onderhouden angst, leg uit

A

Repetitief negatief denken tijdens een negatieve stemming belemmert herstel en onderhoudt symptomen van angst en depressie.

Herhalend negatief denken komt overeen met negatieve overtuigingen bij mensen met angststoornissen.

Zorgen maken en piekeren leiden tot meer intrusieve gedachten en herinneringen die passen bij de cognitieve schema’s.

Zorgen maken en piekeren zijn een vorm van cognitieve vermijding waarbij negatieve beelden, intense emoties en besluiteloosheid worden vermeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen learning theory en cognitive theory?

A

Learning theory richt zich op stimulus-respons en negeert de mentale processen daartussen.
Cognitive theory richt zich juist op de mentale processen, zoals schema’s, waarderingen en wat je leert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de informatie-verwerkingstheorie?

A

Een kader dat wordt gebruikt door cognitieve psychologen om mentale processen uit te leggen en te beschrijven.
Mensen verwerken de informatie die ze ontvangen, in plaats van alleen te reageren op stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de meest voorkomende cognitieve biases bij angststoornissen?

A

Aandachtsbias
Interpretatiebias
Geheugenbias
Covariatiebias
Redeneerfout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is covariatiebias? (hoeven we niet te kennen voor het tentamen)

A

Angstige individuen schatten mogelijk de samenhang tussen stimuli die relevant zijn voor hun zorgen en aversieve uitkomsten te hoog in.
Dit kan leiden tot het overschatten van dreigingsverwachtingen, brandstof geven aan vermijdingsneigingen en het in stand houden van irrationele angsten.

extra:
Het behouden van irrationele angsten:
Consequentie-CB: verwachte waarde van het optreden van een aversieve UCS (Ongeconditioneerde Stimulus) bij aanwezigheid van concern-relevante stimuli.
Ontmoeting-CB: verwachte waarde van de waarschijnlijkheid om de concern-relevante stimuli tegen te komen.

Onderliggende mechanismen:
De sterkte van CB varieert afhankelijk van eerdere verwachtingen en huidige situatie-informatie.
Verwachtingen van verworven UCS kunnen leiden tot het ontstaan en behoud van CB.
Het is gesuggereerd dat onzekerheid mogelijk een belangrijke rol speelt bij het voortduren van deze verwachtingen die bedreigingen bevestigen.
CB kan een strategie van “altijd voorbereid zijn op het ergste” weerspiegelen om om te gaan met situaties die een onbekend risico inhouden voor bedreigende uitkomsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is redeneerfout/reasoning bias? (hoeven we niet te kennen voor het tentamen)

A

Individuen hebben de neiging om naar informatie te zoeken die hun overtuigingen bevestigt en hun redeneerpatroon is vooringenomen in het bevestigen van eerdere overtuigingen.
Dit kan leiden tot de persistente handhaving van angstige overtuigingen, zelfs in het gezicht van tegenstrijdige informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn drie veelvoorkomende redeneerfouten? (hoeven we niet te kennen voor het tentamen)

A

Hypothese testen: redeneren wordt geleid door waargenomen nut. (bijvoorbeeld als hoofdpijn dan tumor)
Geloofsbias: mensen vertrouwen op de heuristiek “wat geloofwaardig is, is waar”.
Bevestiging van het gevolg(affirmation of the consequent): angstige individuen interpreteren hun angstreactie als bewijs van dreiging. “If a stimulus is threatening, I will become afraid/ I feel afraid / thus the stimulus must be threatening”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke rol speelt emotioneel redeneren bij angststoornissen?

A

Emotioneel redeneren kan bijdragen aan de persistentie van angst, omdat individuen dreiging afleiden uit hun angstreactie en daardoor moeite hebben om valse alarmen te identificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Transdiagnostisch Dual-systeem Multiprocess Model

A

Een model dat stelt dat alle biases (vertekeningen) onderdeel zijn van een gecombineerd dynamisch cognitief systeem, waarbij de verschillende componenten verschillende remmende en stimulerende relaties hebben die kunnen variëren afhankelijk van het verwerkingsstadium.

Kortom, het Transdiagnostisch Dual-systeem Multiprocess Model benadrukt de interactie tussen het affectieve en cognitieve systeem bij het begrijpen van psychische stoornissen. Verstoringen in deze interactie kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en instandhouding van verschillende stoornissen.

Zie afbeelding stuvia! belangrijk schema

Extra:
Bijvoorbeeld, stel je voor dat iemand met een angststoornis een hond ziet. Het affectieve systeem kan automatisch en intens reageren, waardoor de persoon angstig wordt. Dit kan gepaard gaan met lichamelijke reacties zoals snelle hartslag en zweten. Tegelijkertijd kan het cognitieve systeem negatieve interpretaties en overtuigingen genereren, zoals: “De hond gaat me aanvallen en ik zal niet in staat zijn om mezelf te beschermen.” Deze negatieve cognities kunnen de angst verder versterken en de persoon belemmeren om adequaat met de situatie om te gaan.

Het model suggereert dat deze interactie tussen het affectieve en cognitieve systeem kan leiden tot transdiagnostische mechanismen, wat betekent dat vergelijkbare denkprocessen en reactiepatronen kunnen worden waargenomen bij verschillende psychische stoornissen, zoals angststoornissen, depressie en eetstoornissen.

25
Q

Sensitiviteit voor concern-relevante stimuli

A

De gevoeligheid voor stimuli die relevant zijn voor de zorgen van een individu. Mensen met een overactief waakzaamheidssysteem zullen vooral gevoelig zijn voor concern-relevante stimuli.

26
Q

Associatief systeem

A

Een systeem dat bestaat uit bedreigingsgerelateerde associaties, waaronder specifieke overtuigingen en impulsief gedrag. Dit systeem wordt direct geactiveerd wanneer er een concern-relevante stimulus optreedt.

27
Q

Interpretatie en validatie van de stimulus

A

Het gebruik van vertekende informatie uit het associatieve systeem tijdens het interpreteren en valideren van een stimulus. Dit gebeurt via propositionele verwerking (regelgebaseerd systeem) en kan leiden tot verdere activering van bedreigingsgerelateerde associaties of deactivering van het associatieve systeem.

28
Q

Reciproke relatie tussen aandachtsgerichtheid en activering van het associatieve systeem

A

Het betekent dat voortdurende aandachtsgerichtheid op de concern-relevante bedreigende stimulus de waarschijnlijkheid vergroot dat het invoer voor het regelgebaseerde systeem gedomineerd zal worden door bedreigende informatie. Dit kan leiden tot vertekende conclusies en vermindering van de invloed van het regelgebaseerde systeem om automatisch geïnitieerd angstig gedrag te wijzigen.

29
Q

Reflexieve en reflectieve biases

A

Het belang van zowel reflexieve (automatische) als reflectieve (bewuste) biases bij het ontstaan en voortduren van angststoornissen.

30
Q

Deactivering van het associatieve systeem

A

Samen met een herinterpretatie van een situatie door een therapeut (op een positievere manier), leidt dit tot deactivering van het associatieve systeem.

31
Q

Informatieverwerkingsmodel

A

Het kader dat door cognitieve psychologen wordt gebruikt om mentale processen uit te leggen en te beschrijven. Het gaat ervan uit dat mensen de informatie die ze ontvangen verwerken in plaats van alleen maar te reageren op prikkels.

32
Q

Cognitieve structuren

A

Maladaptieve cognitieve structuren in het geheugen die volgens cognitieve modellen een cruciale rol spelen bij emotionele stoornissen. Deze zogenaamde schema’s beïnvloeden automatisch alle fasen van de informatieverwerking van individuen.

33
Q

Aandachtsbias

A

Een voorkeur om de aandacht te richten op dreigende stimuli die relevant zijn voor de stoornis. Individuen met een angststoornis hebben de neiging om hun aandacht te richten op dreiging wanneer dreigende en neutrale stimuli samen voorkomen.

34
Q

Interpretatiebias (en metingen ervan)

A

Een neiging om informatie op een bepaalde manier te interpreteren die consistent is met bestaande overtuigingen of schema’s. Dit kan leiden tot vertekende interpretaties van neutrale stimuli als bedreigend.

Meting van Interpretatie Bias:

  • Gewijzigde lexicale beslissingstaak: proefstimuli (woord of geen woord) werden gepresenteerd binnen de context van verhalen over dubbelzinnige sociale situaties.
    • Proefwoorden losten de dubbelzinnigheid op in een bedreigende of een goedaardige (= onschadelijke) manier.
    • Voorbeeld SAD (sociale angststoornis): het ontbreken van positieve interpretaties in plaats van de aanwezigheid van negatieve interpretaties lijkt het meest kritisch te zijn bij SAD.
  • Homografen: geschreven hetzelfde, maar met een andere betekenis (neutraal of bedreigend).
    • Voorbeeld: beer (groter dier of drankje).
      *Personen met een hoge mate van angst blijven vaak vastzitten in een bedreigende interpretatie tijdens de latere verwerkingsfasen.
  • Homofonen: klinken/hetzelfde uitgesproken, maar met een andere betekenis.
    • Voorbeeld: hart en hard.
35
Q

Geheugenbias (en metingen)

A

Een vertekening in het geheugen waarbij informatie consistent met de stoornis gemakkelijker wordt opgehaald en onthouden dan neutrale of positieve informatie.

Measurement of Memory Bias:
- Stroop task;
- Dot Probe task;
- Implicit Association Task (IAT): measures reaction times in categorization process;
- Press the left or right button depending on how you categorize it (pleasant/unpleasant).

Performance-based measures:
- Implicit Association Test;
- Affective Simon Task.

36
Q

Covariantie-bias

A

Angstige individuen hebben de neiging om de samenhang tussen stimuli die relevant zijn voor hun zorgen en aversieve uitkomsten te overschatten. Deze bias kan leiden tot het opblazen van gevaarverwachtingen, het versterken van vermijdingsgedrag en het in stand houden van irrationele angsten.

37
Q

Redeneerbias

A

Individuen hebben de neiging om te zoeken naar informatie die hun bestaande overtuigingen bevestigt in plaats van deze te weerleggen. Dit kan leiden tot het in stand houden van irrationele overtuigingen die gerelateerd zijn aan angst.

38
Q

Tests voor aandachtsbias

A

Dot-probe taak / visuele probe taak:
deelnemers krijgen woordparen te zien, waarvan één woord bedreigend is en de andere niet. Daarna krijgen ze een stip te zien, op de locatie van één van de woorden. Deelnemers worden gevraagd om z.s.m. de locatie van de stip aan te geven door op een toets te drukken.

Stroop task:
individuen zien een bedreigend en niet bedreigend woorden, weergegeven in verschillende kleuren. Je moet z.s.m. de kleur van de woorden opnoemen, terwijl ze de betekenis van het woord negeren

39
Q

Behandeling:

A

Modified visual probe task: kan ook worden gebruikt om een reeds bestaande AB (aandachtsbias) te verminderen bij patiënten met angststoornissen.
CGT (cognitieve gedragstherapie): de sterkte en het patroon van de aandachtsbias vóór de behandeling (vermijding vs. alertheid) beïnvloeden de effectiviteit. Een behandeling die gericht is op het veranderen van maladaptieve cognitieve patronen en gedragingen.
CBM (cognitieve bias modificatie): richt zich voornamelijk op de latere componenten van AB die te maken hebben met problemen in betrokkenheid.

40
Q

primaire en Secundaire appraisal
Appraisal of symptoms en Appraisal of situations

A

Primaire appraisal: de situatie meteen inschatten als bedreigend.
Secundaire appraisal: de perceptie van een individu over hoe goed hij/zij kan copen met de bedreiging.
Appraisal of symptoms: de symptomen worden vaak overschat
Appraisal of situations: dreiging vd situatie wordt overschat, dit zorgt voor excessieve angstreactie

41
Q

Er zijn 6 processen waardoor angststoornissen in stand blijven:

A
  • Safety seeking behaviour
    o Gedrag wat wordt uitgevoerd om een gevreesde catastrofe te verhinderen of de
    kans te verkleinen.
  • Attentional deployment
    o Selectieve aandacht voor bedreigende cues kunnen een rol spelen in het behoud van
    de stoornis.
    o Attention towards the threat cues: belangrijk bij spinnenfobie, paniekstoornis &
    hypochondriasis.
    o Attention away from the threat cues: belangrijk in sociale fobie (vermijden van het
    aankijken van mensen)
  • Sponteneous occuring images
    o In deze beelden zien patiënten vaak hun angsten en spelen hierdoor een rol bij het
    verergeren vd waarneming vd dreiging.
    o Voorbij bij sociale angst belangrijk
  • Emotional reasoning  vooral bij sociale angst
    o Angst wordt in stand gehouden doordat ze nadenken over hun angst en de gevolgen
  • Memory processes
    o Memory bias: neiging om alleen info op te roepen die de angst bevestigd.
    o Scheiding tussen impliciete en expliciete herinneringen of tussen recall en priming
  • The nature of the perceived threat
    o Het sterke gevoel/affect blijft omdat de specifieke cues buiten hun aandacht zijn, dus
    kunnen ze de ongepastheid vd reactie moeilijk waarnemen
    o Ook de interpretatie van de symptomen zijn erg belangrijk.
42
Q

tests voor interpretatiebias

A

Recognition memory task: deelnemers luisteren naar een serie van dubbelzinnige zinnen, die zowel positief als negatief geïnterpreteerd kunnen worden. Daarna kregen ze niet dubbelzinnige alternatieve versies van die zin te zien, waarin ze de zinnen moesten scoren op hoe erg ze overeenkomen met de eerste zin. Er zitten zinnen tussen die wel en niet bedreigend zijn en afleidingszinnen, die helemaal niet gerelateerd zijn aan de originele zin.

Homophone spelling task: auditief gepresenteerde series van bedreiging gerelateerd homophone (woorden die hetzelfde klinken maar verschillend geschreven worden).

Priming tasks: Een homograph is een woord dat je hetzelfde schrijft, maar een andere betekenis hebben. Tijdens deze test wordt zo’n homograph gepresenteerd. Daarna worden gehusselde letters getoond, dit kan het bedreigende of niet bedreigende woord zijn, maar ook letters die geen woord vormen. Deelnemers lezen eerst de homograph en moeten daarna zo snel mogelijk reageren of de letter hussel een woord is ja of nee. Hoog angstige mensen zijn sneller met het reageren als het om een bedreigend woord gaat.

43
Q

Er zijn drie componenten in de aandachtsbias:

A
  • Alerting: betrokken bij het handhaven van een goed gevoeligheidsniveau om relevante stimuli waar te nemen en te verwerken.
  • Orienting: betrokken bij de selectie van toepasselijke informatie en kan daarom voornamelijk relevant zijn voor de betrokkenheid van bedreigende stimuli in angststoornissen.
  • Executive control: er wordt gebruik gemaakt van de cognitieve controle, hoe je met de situatie gaat copen of jezelf bijvoorbeeld gaat afleiden.
44
Q

Autobiografisch geheugen:

A

refereert naar het terughalen van een specifiek incident uit iemand zijn verleden. Denk aan iemand vragen om een persoonlijke herinnering te produceren gerelateerd aan een bepaald woord/zin.

45
Q

impliciet en expliciet geheugen? Koppel aan angst

A

Explicit memory: geheugen waar je bewust over nadenkt.
Implicit memory: geheugen waar je onbewust aan denkt, dus wat zomaar op komt poppen. Je impliciete geheugen zorgt ervoor dat oude ervaringen een effect hebben.

Angstige cliënten laten een verhoogt impliciet geheugen zien voor bedreigende informatie.
Alhoewel, er is weinig bewijs dat deze relatie bestaat.

46
Q

Bottom up en top down processing

A

Aandacht naar bedreigende cues hangen af van de interactie tussen twee systemen, namelijk:
* Bottom up activation: hierin heb je nog geen verwachtingen, je reageert in een reflex/inpulsief. Bijv.: je raakt iets heets aan  je voelt dat het pijn doen, verwerkt de informatie en trekt je hand terug –> reflexief proces.
* Top down activation: je hebt hierin al wel verwachtingen. Dus je denkt eerst na en reageert daarna pas –> reflectief proces.

47
Q

Welke cognitieve behandelingen worden gebruikt voor angststoornissen?

A

Cognitieve Gedragstherapie (CGT) - Een vorm van psychotherapie die zich richt op het identificeren en veranderen van negatieve denkpatronen en gedragingen die bijdragen aan angststoornissen.

Exposuretherapie - Een vorm van cognitieve gedragstherapie waarbij patiënten geleidelijk aan blootgesteld worden aan de situaties of stimuli die hun angst triggeren, om zo de angstrespons te verminderen.

Mindfulness-based stressreductie (MBSR) - Een behandeling die mindfulness-meditatie en yogatechnieken combineert om angst te verminderen en stress te beheersen.

Acceptance and Commitment Therapy (ACT) - Een vorm van cognitieve gedragstherapie die zich richt op het vergroten van psychologische flexibiliteit door acceptatie van negatieve gedachten en gevoelens en het nemen van waardevolle acties.

48
Q

Hoe werkt de ‘self-focused attention and safety behaviours experiment’? EN Wat is het effect van self-focused attention en veiligheidsgedrag bij sociale fobie?

A

Patiënten voeren twee ensceneringen uit van een moeilijke sociale taak, waarbij ze in de ene enscenering hun aandacht evaluatief op zichzelf richten en hun veiligheidsgedrag gebruiken, en in de andere enscenering worden ze aangemoedigd om extern en niet-evaluatief te focussen terwijl ze hun veiligheidsgedrag laten varen. Ze beoordelen vervolgens zelf hun angst en prestatie om conclusies te trekken over de effecten van zelfgerichte aandacht en veiligheidsgedrag in sociale situaties.

Wat is het effect van self-focused attention en veiligheidsgedrag bij sociale fobie?
Self-focused attention en veiligheidsgedrag leiden bij mensen met sociale fobie tot het idee dat hun angsten waarschijnlijker zijn opgetreden, tot meer angstgevoelens, het idee dat ze er angstiger uitzien, een lagere beoordeling van hun algehele prestatie, en een grotere kans op negatieve zelfbeelden. Deze resultaten ondersteunen het cognitieve model, waaruit blijkt dat self-focused attention en veiligheidsgedrag niet alleen geassocieerd zijn met sociale angst, maar ook een causale rol spelen bij het in stand houden van de stoornis omdat sociale angst kan worden verhoogd of verlaagd door deze twee variabelen te manipuleren.

49
Q

Hoe werkt de ‘video feedback experiment’? EN Hoe helpt video feedback patiënten bij het ontwikkelen van een positiever zelfbeeld?

A

Patiënten bekijken een videoregistratie van de twee ensceneringen die ze tijdens de vorige sessie hebben uitgevoerd en maken beoordelingen van hoe ze verwachten eruit te zien op de video en vergelijken deze beoordelingen met hoe ze daadwerkelijk verschenen. Deze beoordelingen worden besproken door de patiënt en therapeut om conclusies te trekken over de nauwkeurigheid van hun zelfbeeld en om dit onderdeel van het cognitieve model van sociale fobie te demonstreren.

Hoe helpt video feedback patiënten bij het ontwikkelen van een positiever zelfbeeld?
Video feedback stelt patiënten in staat om een meer realistische beoordeling van zichzelf te ontwikkelen. Door het bekijken van videobeelden van hun gedrag in sociale situaties, kunnen ze hun zelfbeeld vergelijken met hun verwachtingen en ontdekken dat ze er minder angstig of ongemakkelijk uitzien dan ze hadden gedacht. Dit helpt hen om hun negatieve zelfbeeld te herzien en positievere gedachten over zichzelf te ontwikkelen.

50
Q

Vraag 4??????? Nakijken
Voorbeeld van een bias: Excessieve zelfgerichte aandacht
Uitleg: Een bias is een systematische afwijking of vertekening in het denken of waarnemen van een persoon. Excessieve zelfgerichte aandacht verwijst naar een cognitieve bias waarbij een individu zich te veel richt op interne informatie, zoals gedachten, beelden en fysiologische reacties. Dit kan leiden tot negatieve effecten, zoals het versterken van emotionele toestanden, verminderde coping-mogelijkheden en verslechterde taakprestaties.

Flashcard 2:
Metriek voor het meten van biases: Proefdetectietaak
Uitleg: De proefdetectietaak is een methode die wordt gebruikt om biases te meten. In deze taak wordt de deelnemer gevraagd om aandacht te besteden aan interne en externe prikkels en te reageren wanneer ze deze detecteren. Door de reactietijden en nauwkeurigheid te meten, kan worden bepaald of er sprake is van een bias in aandachtsprocessen, zoals een voorkeur voor interne of externe informatie.

Flashcard 3:
Relatie met angststoornissen: Versterking van emotionele toestanden
Uitleg: Biases, zoals excessieve zelfgerichte aandacht, kunnen bijdragen aan de ontwikkeling en instandhouding van angststoornissen. Ze kunnen emotionele toestanden versterken, waardoor de angstgevoelens intenser worden. Dit kan leiden tot verminderde coping-mechanismen en negatieve effecten op de algehele taakprestatie.

Flashcard 4:
Rol van biases bij sociale angst: Genereren van misleidende informatie
Uitleg: Bij sociale angststoornis kunnen biases, zoals excessieve zelfgerichte aandacht, leiden tot de generatie van misleidende informatie. Dit betekent dat de persoon interne cues gebruikt om te bepalen hoe hij/zij overkomt op anderen, maar deze interpretaties zijn vaak niet accuraat en kunnen leiden tot negatieve overtuigingen en gedragingen die opgemerkt worden door anderen.

Flashcard 5:
Verband tussen angst en aandachtsbias: Reflexieve aandachtsbias naar bedreigende stimuli
Uitleg: Volgens cognitieve modellen van angst hebben individuen met angststoornissen de neiging om hun aandacht automatisch en reflexief te richten op bedreigende stimuli. Dit wordt een aandachtsbias genoemd. Deze reflexieve aandachtsbias kan leiden tot een verhoogde detectie van dreiging en mogelijk angstversterkend werken.

A
51
Q

Safety behaviour

A

Veiligheidsgedrag is gedrag om te zorgen dat een bepaalde catastrofe niet voorkomt of geminimaliseerd wordt. Het kan voorkomen als externe (situaties, personen, activiteit) en interne (gedachten, emoties, herinneringen) cues. Veiligheidsgedrag is erg belangrijk in angststoornissen.

52
Q

Er zijn drie types van veiligheidsgedrag:

A
  • Directe vermijding van situaties
  • Escape uit situaties
  • Subtiele vermijding in de angstige situatie
53
Q

Veiligheidsgedrag kan preventief en versterkend (restorative) zijn

A

Preventief:
* Wordt uitgevoerd om toekomstige stresserende emotionele reacties of de toename in angst te voorkomen.
* Bevat situationele vermijding, vertrouwen op veiligheidssignalen of subtiele vermijding.
* Emotionele vermijding

Versterkend (restorative):
* Wordt uitgevoerd om de emotionele ervaring in een gevreesde situatie te verminderen.
* Wordt vaak geacht om of de lichaamssensaties of de kans dat de gevreesde consequenties te verminderen.
* Bevat het ontsnappen van situaties of activiteiten, pogingen om emotionele reacties te controleren of te onderdrukken, geruststelling zoeken in neutraliserend gedrag.

54
Q

Adaptieve coping strategieën:

A

iets wat een individu doet om angst te verminderen en wat niet zorgt voor een ernstigere angstreactie in de toekomst of het voortduren van de angst.

55
Q

Key dimensies om veiligheidsgedrag te onderscheiden van behulpzame coping strategieën:

A
  • Topology of the behaviour: hoe ziet het gedrag eruit? Is er iets inherents aan het gedrag waardoor ze als veiligheidsgedrag functioneren i.p.v. als nuttige coping strategie? Is dit afhankelijke vd context?
  • De intentie achter het gedrag. Wordt het gedrag veiligheidsgedrag door het doel achter de handeling?
  • De consequentie van het gedrag. Laten de consequenties zien welk soort gedrag het is?
56
Q

Dichotoom gedrag:

A

gedrag dat veiligheidsgedrag en een nuttige coping strategie kan zijn. De bovenstaande key dimensies bepalen welke van de twee het voor de desbetreffende persoon is.

57
Q

Effecten van veiligheidsgedrag:

A
  • Kunnen de angst direct versterken
  • Kunnen de angst in een bepaalde ervaring verminderen, maar faciliteren de terugkeer van de angst en het voortduren over de tijd
  • Kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van klinische angst
58
Q

Look at case conceptualization and self-assignment????

A