Taak 5 Aandachtsstoornis en agnosie Flashcards

1
Q

Welke bedradingen van visuele paden zijn er?

A
  • VI (striatumcortex) is het eerste verwerkingsniveau in de hiërarchie, het ontvangt de grootste input van de laterale geniculatenucleus van de thalamus en gaat naar alle andere occipitale regio’s.
  • V2, het tweede verwerkingsniveau, gaat ook naar alle andere occipitale regio’s.
  • Na V2 ontstaan er drie verschillende parallelle paden op weg naar de pariëtale cortex, de multimodale superieure temporal sulcus (STS) en inferieure temporale cortex voor verdere verwerking (Figuur 13.5).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke functies is het dorsale pad (pariëtale pad) gericht?

A

neemt deel aan de visuele begeleiding van bewegingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke functies is het ventrale pad gericht?

A

inclusief zowel het inferieure temporale pad als het STS-pad, is gericht op objectperceptie (inclusief kleur en gezichten) en het waarnemen van bepaalde soorten bewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gebieden VI en V2 zijn functioneel heterogeen, wat houdt dit in?

A

beide scheiden verwerking voor kleur, vorm en beweging. Deze heterogeniteit staat in contrast met de functies van de gebieden die in de hiërarchie volgen. Op een bepaalde manier lijken gebieden V1 en V2 te dienen als in-boxes waarin verschillende soorten informatie worden samengevoegd voordat deze naar gespecialiseerde visuele gebieden worden verstuurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Funties occipitaal kwab en paden

A
  • Er zijn drie parallelle paden die vanuit gebieden VI en V2 vloeien, die verschillende eigenschappen van het zicht vervoeren.
  • Gebied V4 wordt als een kleurgebied beschouwd, maar cellen in V4 zijn niet alleen gevoelig voor kleur, sommige cellen reageren zowel op vorm als op kleur.
  • Gebied V5 (ook bekend als midden temporaal of gebied MT) is gespecialiseerd in het detecteren van beweging.
  • Gebied V3 betreft dynamische vorm - de vorm van objecten in beweging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Laesies in de paden occipitaal kwab en de gevolgen ervan

A

Selectieve beschadiging in gebieden V3, V4 en V5 kan specifieke gebreken veroorzaken, zoals het verlies van de mogelijkheid om kleuren te waarnemen en het verlies van de mogelijkheid om objecten in beweging waar te nemen.
* Beschadiging in gebied V4  kunnen alleen in grijstinten zien. Kunnen kleuren niet meer voorstellen en niet meer herinneren. Verlies van gebied V4 resulteert in het verlies van kleurkennis of het vermogen om na te denken over kleur.
* Laesie in gebied V5 veroorzaakt een onvermogen om bewegende objecten waar te nemen. Objecten in rust worden waargenomen, maar wanneer de objecten beginnen te bewegen, verdwijnen ze.
* Een laesie in gebied V3 zal de vormperceptie beïnvloeden, maar omdat gebied V4 ook vorm verwerkt, zou een vrij grote laesie van zowel V3 als V4 nodig zijn om vormperceptie te elimineren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leasie in gebied V1, gevolgen

A

V1 moet functioneren om de hersenen te laten begrijpen wat de meer gespecialiseerde visuele gebieden verwerken.

Een belangrijke beperking op de functies van gebieden V3, V4 en V5 is dat al deze gebieden grote input krijgen van V1. Mensen met laesie in gebied V1 gedragen zich alsof ze blind zijn, maar visuele input kan nog steeds doordringen tot hogere niveaus → gedeeltelijk door kleine projecties van de laterale geniculaire kern naar V2 en deels door projecties van de colliculus naar de thalamus naar de cortex. Mensen met V1 laesies lijken zich niet bewust te zijn van visuele input en er kan alleen worden aangetoond dat ze bepaalde aspecten van het gezichtsvermogen behouden door speciale tests. Ze geven aan dat ze niets zien, maar ze kunnen handelen op basis van visuele informatie, wat aangeeft dat ze inderdaad ‘zien’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hypothese John Barbur

A

V3 maakt bewustzijn van visuele informatie mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Functies buiten de occipitale kwab

A

De occipitale kwab is huisvesting van het gezichtsvermogen. Maar ook buiten de occipitale kwabben vindt visuele verwerking plaats. De visuele verwerking bij mensen stopt niet in secundaire gebieden zoals V3, V4 en V5, maar gaat door binnen meerdere visuele gebieden in de pariëtale, temporale en frontale kwabben.
- In de ventrale stroom lijken bijv. verschillende regio’s selectief te zijn afgestemd om lichaamsdelen te identificeren, zoals handen (EBA en FBA), gezichten (FFA) of bewegende lichamen (STSp).
Een andere regio, PPA, heeft een totaal andere functie, namelijk het analyseren van informatie over het uiterlijk en de lay-out van scènes. Alle ventrale stroomgebieden reageren op alle categorieën stimuli (en zijn geen onafhankelijke visuele processor). De verschillen in de regio’s zijn een kwestie van mate van activiteit, niet alleen de aanwezigheid van activiteit.
- De dorsale stroomgebieden zijn gespecialiseerd in het bewegen van de ogen (LIP) of in objectgericht grijpen (AIP, PRR). Niet alle neuronen in deze regio’s sturen bewegingen rechtstreeks aan, maar lijken eerder ‘puur visueel’ te zijn. Deze neuronen worden verondersteld deel te nemen aan het omzetten van visuele informatie in de noodzakelijke coördinaten voor actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Visie bestaat uit vele vrij specifieke vormen van verwerking. Deze verschillende vormen kunnen in 5 algemene categorieën worden ingedeeld?

A
  • Visie voor actie;
  • Actie voor visie;
  • Visuele herkenning;
  • Visuele ruimte;
  • Visuele aandacht.

Leg uit en check samenvatting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Visuele paden buiten de occipitale kwab

A

Visie evolueerde eerst voor beweging, niet voor herkenning.
- Eencellig organisme, Euglena, beweegt richting licht. Euglena hoeft het licht niet ‘waar te nemen’, er is een soort verband tussen de hoeveelheid omgevingslicht en voortbeweging nodig. Voor Euglena werkt ‘visie’ om beweging te sturen – de meest primitieve vorm van visie voor actie.
- Veel van menselijke visie kan worden begrepen zonder verwijzing naar herkenning (bijv. bij honkbal slaan tegen bal, voor herkennen dat het een bal is).
Verschillende visuele systemen hebben zich wel geëvolueerd om objecten in de omgeving te herkennen. Het systeem om te weten wat een object is, omvat de stroom van visuele informatie van gebied V1 → naar de temporale kwab in de ventrale stroom.
Het systeem dat de visuele geleiding van beweging regelt, omvat de informatiestroom van gebied V1 → naar de pariëtale kwab in de dorsale stroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leasie in de ventraal LO-gebied en Dorsale stroom –> gevolg?

A

Laesie in ventraal LO-gebied → was blind, maar vormde wel haar hand op de juiste manier toen ze werd gevraag dom naar voorwerpen te reiken. Haar dorsale stroom was intact, zoals blijkt uit het feit dat ze ‘onbewuste’ locatie, grootte en vorm kon zien.
Laesie in dorsale stroom → bewust melden dat ze objecten waarnemen, maar niet nauwkeurig kunnen reiken of de hand niet op de juiste manier kunnen vormen bij het reiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het Milner-Goodale-model

A

helpt ons begrijpen hoe ons visuele brein is georganiseerd. De 2 visuele stromen zijn geëvolueerd om visuele informatie op 2 verschillende manieren te gebruiken:
- De dorsale stroom voor het begeleiden van bewegingen (visuele controle van actie);
- De ventrale stroom voor het identificeren van objecten.

Uitbreiding! samenvatting met afbeelding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

homonieme hemianopie

A

Volledige sneden van het optische kanaal, het laterale geniculaire lichaam of gebied V1 resulteren in homonieme hemianopie = blindheid van één volledig gezichtsveld. Merk op dat, omdat de storing informatie uit beide ogen beïnvloedt, het visuele defect in beide ogen aanwezig is. (Blauwe regio geeft een blinde zone aan).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Visuele agnosie

A

een stoornis in de hogere visuele processen die nodig zijn voor objectherkenning, met relatief behoud van elementaire visuele functies. Door middel van andere modaliteiten kunnen patiënten objecten wel herkennen, bijv. door geluid of aanraking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Visuele objectherkenning

A

is een proces waarbij informatie die aan het netvlies wordt gepresenteerd, wordt getransformeerd in een cascade van processen waarbij de laterale geniculaire en achtereenvolgens ‘hogere’ visuele cortices worden gebruikt om een interne representatie van het object te genereren waarmee opgeslagen kennis van een entiteit (object) bewust toegankelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lissauer stelde voor 2 soorten herkenningsstoornissen te onderscheiden

A
  • Apperceptieve agnosie → een vorm van visuele agnosie, waarbij een persoon een beperking heeft in de integratie van visuele vorm en functie-informatie die het genereren van een interne weergave van het object onmogelijk maakte. Iemand kan niet op betrouwbare wijze visueel gepresenteerde objecten benoemen, matchen of onderscheiden, ondanks een adequate elementaire visuele functie (gezichtsvelden, scherpte en kleurenzien).
  • Associatieve agnosie → een vorm van visuele agnosie waarin de verwerking van de visuele informatie ten minste relatief intact is, maar er kan geen contact worden gemaakt met relevante opgeslagen informatie. Patiënten met apperceptieve agnosie kunnen geen afbeelding van een entiteit genereren, terwijl patiënten met associatieve agnosie wel een object kunnen kopiëren of tekenen, maar geen informatie kunnen geven over het object dat ze zojuist hebben getekend. Ze kunnen de afgeleide perceptuele representatie niet gebruiken om toegang te krijgen tot opgeslagen kennis van de functies en associaties van het object, maar kunnen de tekening wel kopiëren en matchen, ook al kan hij deze niet identificeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Categorie-specifieke visuele agnosie

A

Een aantal patiënten die nauwkeuriger waren in het benoemen van niet-levende entiteiten (objecten) dan levende entiteiten zijn gerapporteerd, zelfs wanneer de visuele stimuli werden gecontroleerd op mogelijk verstorende factoren zoals de visuele complexiteit of vertrouwdheid van de stimuli. Vervolgens zijn verschillende prestaties als functie van de semantische categorie herhaaldelijk bevestigd en zijn er nog vele andere dissociaties gerapporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Materiaal-specifieke agnosie

A
  • Prosopagnosie is een aandoening van visuele herkenning die specifiek is voor gezichten. Bij deze aandoening, die ofwel verworven of ontwikkeld kan zijn, herkennen patiënten een gezicht vaak als een gezicht en in sommige gevallen verkrijgen ze substantiële informatie over de stimulus zoals leeftijd, geslacht en emotionele expressie, maar kunnen ze het individu niet identificeren.
  • Pure alexia, soms aangeduid als agnosic alexia, is een aandoening die traditioneel wordt beschouwd in de context van taalstoornissen. Aangezien patiënten met de stoornis meestal geen woorden kunnen herkennen, maar geen stoornis vertonen met visuele stimuli of gehoortaal, vertegenwoordigt de stoornis een soort modaliteit-specifieke agnosie.
  • Optische afasie is een visuele modaliteit-specifieke beperking bij de herkenning van objecten en woorden; patiënten met optische afasie ‘herkennen’ vaak objecten en woorden in die zin dat ze het gebruik van een object kunnen aantonen maar het object niet kunnen benoemen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Modaliteit-specifieke agnosie

A

Modaliteit-specifieke agnosieën zijn herkenningsstoornissen die één type sensorische input betrekken, zoals zicht, geluid of aanraking.
- Gegeneraliseerde auditieve agnosie wordt gekenmerkt door het onvermogen om alle soorten geluiden te herkennen in afwezigheid van doofheid.
- Pure word deafness is een aandoening waarbij patiënten omgevingsgeluiden kunnen herkennen, maar spraak niet kunnen verstaan, ondanks een grotendeels normaal vermogen om te lezen, schrijven en spreken. De aandoening is geassocieerd met laesies waarbij de primaire auditieve cortex bilateraal betrokken is of een linker superieure temporale gyruslaesie.
- Auditieve geluidsagnosie is een zeer zeldzaam, maar misschien ondergerapporteerd syndroom waarbij spraakherkenning grotendeels intact is maar de herkenning van omgevingsgeluiden slecht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Agnosie in neurodegeneratieve stoornissen

A

De meest voorkomende setting waarin agnosieën in de klinische praktijk worden waargenomen, is in de setting van neurodegeneratieve ziekten. Visuele object-agnosie wordt vaak gezien bij de ziekte van Alzheimer, maar kan worden verdoezeld door gelijktijdig voorkomende semantische, taal- of amnestische aandoeningen.
Bij het syndroom van posterieure corticale atrofie is echter een visuele verwerkingsstoornis het meest opvallende kenmerk en andere stoornissen zijn, althans in het begin van de cursus, relatief gering. Patiënten met deze aandoening kunnen problemen hebben met het herkennen van gezichten, woorden en objecten en zijn bijzonder slecht in het herkennen van complexe scènes, die vaak elementen van het Balint-syndroom vertonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Balint-syndroom

A
  1. Verlamming van oogfixatie met onvermogen om vrijwillig in het perifere gezichtsveld te kijken;
  2. Optische ataxie;
  3. Verstoring van visuele aandacht zodat het perifere veld wordt verwaarloosd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dorsale simultanagnosie

A

een onvermogen om meer dan één object tegelijk te detecteren, met moeite om de aandacht van het ene object naar het andere te verplaatsen.
–> Geassocieerd met bilaterale laesies aan de posterieur pariëtale cortex en occipitale regio’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ventrale simultanagnosie

A

een vermindering van het vermogen om snel meerdere visuele stimuli te herkennen, waardoor de herkenning een deel voor deel verloopt.
- Moeite met lezen, letter voor letter
–> Geassocieerd met linker posterieur temporale & temporaal-occipitale corticale laesies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Integratieve agnosie

A

een vorm van visuele agnosie waarbij men het vermogen behoudt om elementen van objecten te herkennen, maar niet in staat is deze elementen samen te integreren tot begrijpelijke waarneming.
- Kan een fiets herkennen als een fiets wanneer hij/zij alleen de wielen ziet, maar niet als hij/zij het frame, zadel en stuur ziet. Vaak moeite met gezichten herkennen wegens herkenning neus, ogen of mond, maar niet als geheel.
–> Geassocieerd met bilaterale occipito-temporale kwab;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Optische afasie

A

een aandoening waarbij een persoon een visueel gepresenteerd object niet kan benoemen, ondanks het feit dat hij de identiteit van het object door middel van gebaren kan aangeven en de visuele stimuli in categorieën kan sorteren.
- Onvermogen om objecten een naam te geven wanneer ze visueel worden gepresenteerd → benoemen vaak incorrect item uit vergelijkbare categorie (hoed / laars)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Prosopagnosie

A

een vorm van visuele agnosie waarbij een persoon bekende gezichten niet kan herkennen, ondanks een adequate elementaire visuele functie (gezichtsvelden, scherpte en kleurenzien).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Apperceptieve agnosie

A

In extreme gevallen, visuele vormagnosie genoemd, kunnen zelfs eenvoudige vormonderscheidingen niet worden gemaakt, omdat deze patiënten niet in staat zijn lokale visuele elementen in contouren, oppervlakten en objecten te groeperen. Dit type agnosie wordt geassocieerd met diffuse bilaterale schade aan de laterale occipitale kwabben. Mensen met zulke schade behouden elementaire visuele functies (zichtscherpte, onderscheid in helderheid, kleurwaarneming en fixatie op objecten behouden). Hun vermogen om naar objecten in de omgeving te wijzen en eenvoudige complexe geometrische vormen te matchen, kopiëren of onderscheiden is echter vaak aangetast. Patiënten kunnen met andere modaliteiten nog wel objecten herkennen.
Ze hebben vooral problemen met statische objecten (schade aan ventrale stroom). Ze hebben een behouden vermogen om beweging waar te nemen. Dit is het resultaat van intacte pariëtale en pariëtofrontale visuele netwerken (visuo-motorische controle is intact → door een intacte dorsale stroom).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Perceptuele categorisatiestoornissen

A

Deze patiënten kunnen doorgaans de meeste objecten herkennen. Hun perceptuele gebreken worden duidelijk wanneer ze proberen objecten te herkennen of te matchen die worden gezien vanuit ongebruikelijke oriëntaties of onder slechte lichtomstandigheden.

30
Q

Simultanagnosie

A

een onvermogen om de algehele betekenis van een complex beeld of stimulus te waarderen, met een behouden perceptie van geïsoleerde elementen of details binnen de stimulus.
In tegenstelling tot apperceptieve agnosie kunnen patiënten echter vorminformatie gebruiken om te helpen bij identificatie.

31
Q

Dorsale en ventrale simultanagnosie

A
  • Dorsale simultanagnosie → patiënten kunnen niet meer dan één object tegelijk detecteren en hebben moeite om aandacht van object naar object te verplaatsen. Aandachtsstoornissen, die het gevolg zijn van verminderde ruimtelijke aandachtssystemen, bleken de onderliggende oorzaak voor dorsale simultanagnosie te zijn. Deze patiënten kunnen slechts één stimulus tegelijk behandelen (onvermogen om aandacht los te maken van specifiek object of gebied in de ruimte). Als individuele objecten dicht genoeg bij elkaar worden geplaatst, kan een patiënt de objecten combineren om de grotere ‘globale’ structuur te herkennen en, in zeldzame gevallen, meerdere objecten waar te nemen. Komt vaak voor in de context van het syndroom van Balient.
  • Ventrale simultanagnosie → gekenmerkt door het verminderde vermogen om meerdere visuele stimuli snel te herkennen. Deze patiënten kunnen meerdere objecten tegelijk zien, ze kunnen echter maar één object tegelijk herkennen en doen dit vaak op partiële basis (een-voor-een). Patiënten hebben moeite met het herkennen van meer dan één stimulus, ook al worden andere objecten gezien. Patiënten zijn het meest merkbaar gestoord tijdens lezen, aangezien ze elk woord letter voor letter moeten identificeren.
32
Q

Associatieve agnosie

A

Mensen met associatieve agnosie kunnen vormaanwijzingen gebruiken om een object te identificeren → hierdoor verwarren met objecten met de zelfde vorm. Ze worden net zoals bij apperceptieve agnosie beïnvloedt door de kwaliteit van de stimulus die ze proberen te identificeren, waarbij de prestaties op 3-dimensionale objecten superieur zijn aan 2-dimensionale foto’s, en lijntekeningen de slechte prestaties zijn.
De waarneming blijft intact → deze wordt ontoegankelijk.

33
Q

Integratieve agnosie

A
34
Q

Optische afasie

A

Het onvermogen om een visueel gepresenteerd object te benoemen, ondanks het feit dat het object kan worden geïdentificeerd d.m.v. alternatieve middelen, zoals gebaren voor het juiste gebruik.

35
Q

agnosie ventraal vs dorsaal

A

Agosieën vooral ventrale (wat-route) stroom → objectherkenning.
Wanneer agnosie in dorsaal → akinesie (afname of afwezigheid van motorische activiteit of beweging)

36
Q

optische vs associatieve agnosie

A
  • De aard van de aandoening wordt verder opgehelderd wanneer men de soorten fouten onderzoekt die worden waargenomen bij optische afasie in vergelijking met associatieve agnosie.
    o Associatieve agnosie → fouten met betrekking tot visuele afmetingen van het doelobject;
    o Optische afasie → fouten met een semantische onderbouwing (van correcte gebaren).
37
Q

Balint-syndroom

A

bilaterale pariëtale laesie

38
Q

Inferotemporale cortex

A

inferieur oppervlak van de temporale kwab dat vooral belangrijk is voor objectherkenning.

39
Q

betrokkenheid dorsale stroom bij agnosie

A

de stroom van corticale visuele projecties van de primaire visuele cortex (V1) naar de posterieure pariëtale cortex, voornamelijk gericht op de visuele controle van actie. De dorsale stroom behandelt moment-tot-moment informatie over de locatie van objecten en is primair betrokken bij de visuele controle van vaardige bewegingen gericht op de objecten.

40
Q

betrokkenheid ventrale stroom bij agnosie

A

de stroom van corticale visuele projecties van de primaire visuele cortex (V1) naar de inferotemporale cortex (de temporale kwab), voornamelijk bezig met het weergeven van de identiteit van stimuli door kenmerken zoals vorm en kleur. De ventrale stroom verschaft ons onze visuele waarnemingen van objecten en gebeurtenissen in de wereld en codeert deze informatie voor opslag en voor gebruik in cognitieve processen zoals verbeelding, planning en herkenning.

41
Q

laterale occipital complex (LOC)

A

wordt meer geactiveerd bij het bekijken van objecten in vergelijking met het bekijken van texturen of gecodeerde objecten.

42
Q

Ventrale simultanagnosie

A

laesie in linker posterieure temporale of tempo-occipitale corticale laesie.

43
Q

Dorsale simultanagnosie

A

laesie aan de posterieure pariëtale cortex en occipitale gebieden en komt vaak voor in de context van het syndroom van Balient.

44
Q

Neglect

A

moeilijkheid om de aandacht naar de linkerkant te richten.
Hoewel sommige patiënten met neglect sensorische verliezen hebben, is het grootste probleem in veel gevallen het verlies van aandacht in plaats van een verminderd gevoel. Patiënten zien bijv. het hele bos wel, maar slechts de helft van de bomen (bij wegkruisen alleen de rechterhelft).

45
Q

Spatial neglect

A

Veel mensen met schade aan de rechterhersenhelft vertonen ruimtelijke verwaarlozing (spatial neglect). Spatial neglect is een neiging om de linkerkant van het lichaam, de linkerkant van objecten, veel van wat ze in het linkeroor horen en veel van wat ze in de linkerhand voelen, te negeren, vooral in aanwezigheid van een concurrerende sensatie van de rechterkant.
Sommige mensen dragen kleding alleen aan de rechterkant van het lichaam. Deze effecten zijn het meest uitgesproken vroeg na een beroerte of andere schade, en de meeste mensen vertonen in ieder geval gedeeltelijk herstel gedurende 10-20 weken.

46
Q

Verschillende procedures kunnen de aandacht voor de verwaarloosde kant vergroten.

A
  • De linkerkant benoemen (vragen om op de linkerkant te letten);
  • Patiënt naar links laten kijken en tegelijk een object met de linkerhand laten voelen en een geluid aan de linkerkant laten horen;
  • Wanneer je de handen van een patiënt kruist → geeft de patiënt vaker aan iets te voelen in de linkerhand (die nu aan de rechterkant van het lichaam zit).
47
Q

ontstaan neglect

A

Neglect is een verworven asymmetrie in de verwerking van informatie van één kant van het lichaam of de ruimte. Het tekort manifesteert zich aan de contra-lesionale zijde van het lichaam of de ruimte en is meestal ernstiger en persistenter na rechter cerebrale laesies. Het is een multicomponent-aandoening, waarbij sprake is van een verminderde aandacht en opwinding.
De aandoening kan zich manifesteren op zowel sensorisch vlak, als in actie; motorische neglect is een aandoening waarbij patiënten de contralesionale ledematen niet gebruiken ondanks dat ze daartoe de macht hebben.

48
Q

Spatial neglect:
Een onderscheidt tussen links en rechts kan gebaseerd zijn op 3 verschillende referentiekaders (hemispaces):

A
  • Gecentreerd op de middellijn van het lichaam (body);
  • De middellijn van het hoofd (head);
  • Het gezichtsveld (visual field).
    Qua anatomie zitten deze op dezelfde lijn → tijdens activiteiten zijn ze echter gedissocieerd (hoofd draaien). Alle drie deze referentiekaders kunnen neglect beïnvloeden. Line bisection wordt beïnvloedt door de locatie van de stimulus → rechts betere prestaties dan links van het lichaam.
    Tactiele extinctie kan worden beïnvloed door de locatie van de handen → minder neglect wanneer beide handen zich rechts bevinden.
49
Q

Linker hemianopia

A

hoofd en ogen naar voren gericht, maar vertoont een veel betere visuele detectie wanneer de ogen naar rechts waren gedraaid en een groot deel van het linker gezichtsveld zich in de rechter hoofdhelft (head) en de rechterlichaamshelft (body) bevond.

50
Q

Hemispatiale effecten

A

kunnen ook worden waargenomen bij patiënten zonder openlijke neglect. De auteur heeft hemispatiale effecten op motorische en taalverwerking gerapporteerd bij patiënten met rechter en linker pariëtale laesies, soms in afwezigheid van andere manifestaties van verwaarlozing. Hoewel de effecten van de positie van het hoofd, het lichaam of het oog op verwaarlozing niet bij iedereen worden waargenomen, komen ze vaak voor en komen ze voor bij ongeveer 25% van de patiënten in de ervaring van de auteur.

51
Q

Extinctie

A

de neiging om slechts één van de 2 stimuli die tegelijkertijd worden gepresenteerd te rapporteren. Hoewel extinctie het vaakst wordt gezien in de setting van neglect en zullen patiënten met neglect extinctie vertonen naarmate ze verbeteren, wordt extinctie door velen beschouwd als onafhankelijk van neglect.

52
Q

somatoparafrenie

A

Stoornissen zoals somatoparafrenie worden het vaaks gezien bij patiënten met laesies in de rechter hersenhelft, waarvan ook veel patiënten neglect hebben. Mensen ontkennen dan een bepaald lichaamsdeel te hebben (meestal linkerarm). Het is belangrijk om aan patiënten met neglect te vragen of ze voelen dat hun lichaam goed gevormd is → sommige patiënten zijn terughoudend om te vermelden dat hun lichaam vervormd aanvoelt uit angst om gek te lijken.

53
Q

Anosognosie

A

Anosognosie komt vaak voor bij neglect → ontkennen van eigen ziekte (of gedrag laat hun inzicht niet blijken).

54
Q

Inattentional blindness (of change blindness)

A

wanneer iets in een complexe setting langzaam verandert, of iets verandert wanneer je met je ogen knippert, zal het je niet opvallen tenzij je aandacht richt op het specifieke onderwerp dat verandert.

55
Q

Aandacht wordt verdeeld in bottom-up en top-down, leg uit

A
  • Bottom-up → een bottom-up proces hangt af van de stimulus → (plotse) stimulus trekt de aandacht;
  • Top-down → een top-down proces is intentioneel → je zoekt bewust naar een bepaalde stimulus.

Soms heeft een top-down proces voorrang op bottom-up processen → bv. Je zoekt een vriend in een menigte, maar het is een kermispubliek. Je moet dan de aandacht en activiteit onderdrukken die de ongebruikelijke items van de kermismensen normaal zouden aantrekken. De top-down richting van aandacht hangt af van delen van de prefrontale cortex en de pariëtale cortex. Ze richten de aandacht door het reactievermogen in delen van de thalamus te vergemakkelijken, wat op zijn beurt de activering van geschikte gebieden van de sensorische cortex verhoogt.

56
Q

Stroop effect

A

de moeilijkheid in het negeren van woorden zelf en het benoemen van de kleur van de woorden (moeilijk gewoontes te onderdrukken) → meer activiteit in kleurgebieden en minder activiteit in gebieden voor lezen.

57
Q

In welke hersengebieden laesies bij neglect?

A

Neglect wordt traditioneel in verband gebracht met rechter posterieure pariëtale laesies. Neglect kan worden waargenomen bij laesies waarbij verschillende componenten van het aandachtsnetwerk betrokken zijn bv: dorsale frontale cortex, thalamus, posterieure pariëtale cortex, posterieure superieure temporale gyrus, inclusief witte-stofkanalen die ze met elkaar verbinden. Hier horen ook de subcorticale structuren bij; basale ganglia

58
Q

Ruimtegebaseerde neglect en Objectgebaseerde neglect

A
  • Ruimtegebaseerde neglect → geassocieerd met laesies van de temporopariëtale junctie (grens tussen temporale en pariëtale kwab);
  • Objectgebaseerde neglect → laesies van de posterieure superieure intrapariëtale sulcus (groeve in de pariëtale kwab).
59
Q

welke hersenhelft neglect en waarom?

A

Het feit dat neglect vaker wordt waargenomen na laesies in de rechterhersenhelft wordt toegeschreven aan het feit dat de rechter hersenhelft de aandacht medieert naar zowel de rechter- als de linkerhelft, terwijl de linker hersenhelft de aandacht alleen naar de rechter hersenhelft brengt.

60
Q

Theorieën Neglect:

A

Kinsbourne stelde voor dat elke hemisfeer een vector van aandacht naar de contralaterale zijde vertoont; de linker hersenhelft is sterk gelateraliseerd naar rechts, terwijl de aandachtsvector van de rechter hersenhelft slechts zwak gelateraliseerd is naar links.

Bisiach en Luzzati suggereerden een ‘representatief tekort’ bij neglect (gebouwen milaan, oriëntatiepunten aan de rechterkant → toen ze zich moesten omdraaien, alweer alleen oriëntatiepunten aan de rechterkant, waarbij ze de eerder genoemde oriëntatiepunten waren vergeten).

Coslett is van mening dat neglect moet worden opgevat als een multicomponentaandoening met een verminderde opwinding (en aandacht) of verminderd vermogen tot inspanning als een opvallende kenmerken.
Laesies in de rechter hemisfeer → verminderen niet-ruimtelijke (tonische) opwinding.

Voordeel wordt verleend door de opwinding te vergroten (stimulus), i.p.v. de verwerking in het verwaarloosde halfrond te verbeteren.

Linkszijdige neglect komt vaker voor dan rechtszijdige neglect. Dit komt waarschijnlijk doordat de rechterhersenhelft gespecialiseerd is in ruimtelijke waarneming: het weten waar dingen zich bevinden in de omgeving. Schade in de rechterhersenhelft zal dus eerder tot problemen leiden.

61
Q

diagnosticeren van neglect

A

door te observeren hoe de patiënten zich oriënteren op de onderzoeker en de kwaliteiten van de spontane bewegingen van de patiënt.

Het is belangrijk voor de onderzoeker om zowel vanaf de ipsilesionale als de cotralesionale kant toe te spreken om te zoeken naar verschillen in oriëntatie. Veel patiënten met neglect hebben een bijbehorende hemiparese (halfzijdige verlamming), waardoor motorische neglect moeilijk waarneembaar is. Bij patiënten met milde of geen zwakte komen akinetische bewegingen of hypermetrische bewegingen (of beide), vaak voor → bewegen op zeer ongeordende wijze → bijv. rechterhand linkeroor krabben.

Neglect → mensen laten bewegen om te kijken of het verlamming is of aandachtsprobleem.

62
Q

Vaststellen van peripersonele neglect (nabije omgeving):

A

Line bisection → midden van een lijn aangeven.
- Mensen met peripersoneel neglect tekenen midden te ver naar rechts.
Cancellation tasks → patiënten moeten doelen identificeren, bijv. objecten wegkruisen.
- Vooral objecten aan rechterkant worden weggekruisd.

63
Q

Vaststellen van persoonlijke neglect (lichaam):

A

Wordt duidelijk bij lichaamsverzorging en andere dagelijkse bezigheden.
- Één kant van lichaam niet aankleden, scheren of opmaken;
- In extreme gevallen wordt een deel van hun lichaam niet herkend als hun eigen lichaam.
Als de patiënt wordt gevraagd de verwaarloosde kant van het lichaam aan te raken, doet hij dat misschien niet; allesthesie → verstoring van stimuluslokalisatie → aanraken van gestimuleerde locatie aan de ipsilesionale kant van het lichaam.

64
Q

De fluff-test

A

klittenband of wattenbolletjes worden met tape aan verschillende delen van de rechter- en linkerkant van het lichaam bevestigd en wordt de patiënt gevraagd de objecten met gesloten ogen te verwijderen. Patiënten met persoonlijke neglect verwijderen mogelijk niet alle objecten van de zijkant van hun lichaam.

65
Q

Tekentaken

A

patiënten een object laten tekenen. Patiënten met neglect hebben de neiging om kenmerken van de contralesionale kant van het object weg te laten of te vervormen.

66
Q

De Catherine Bergego Scale

A

goed meetinstrument voor persoonlijke neglect. Taken met 10 items → een waarnemer beoordeelt de mate waarin de patiënt de linkerzijde van het lichaam verzorgt bij naturalistische taken.

67
Q

Batterijtest:

A

Behavioral Inattention test → omvat cancellation, bisection en meer natuurlijke functies (lezen van menukaart).

68
Q

Extinctie kan plaatsvinden in 3 sensorische modaliteiten

A

visie, aanraking en auditie. Voor alle 3 de typen stimuli wordt ene bovendrempelstimulus aan de rechter-, linker of beide zijden gepresenteerd en patiënten wordt gevraagd naar de zijde te wijzen of een naam te geven waaraan de stimulus werd aangeboden. Extinctie is waarschijnlijker zichtbaar bij stimuli die dicht bij de detectiedrempel liggen.

69
Q

Natuurlijke geschiedenis en behandeling:

A

Neglect is een invaliderende aandoening met een slechte lange termijnprognose. De vaak diepgaande ruimtelijke asymmetrieën lossen meestal gedurende weken tot maanden op. Alle huidige therapieën blijven over het algemeen onbevredigend. Prisma-therapie en niet-invasieve hersenstimulatie met transcraniële magnetische stimulatie en transcraniële gelijkstroomstimulatie zijn veelbelovend gebleken.
Spatiële neglect → kan nog verbeteren na een tijd.

70
Q

Diagnose agnosie

A

Personen met apperceptieve agnosie konden de afbeelding niet kopiëren of identificeren, terwijl personen met associatieve agnosie een kopie van het gepresenteerde object konden maken, maar het niet konden herkennen of benoemen. Beperkingen komen vooral door visueel decoderen.

71
Q

het verschil is tussen apperceptieve agnosie en associatieve agnosie

A

Apperceptieve agnosie is een falen in herkenning door gebreken in de vroege stadia van perceptuele verwerking. Associatieve agnosie is een falen in herkenning ondanks geen gebrek aan perceptie. Patiënten met associatieve agnosie kunnen vaak tekenen, matchen of objecten kopiëren, terwijl patiënten met apperceptieve agnosie dat niet kunnen.