Taak 2 Flashcards

1
Q

Wat is het Mozart effect?

A

theorie dat het luisteren naar muziek van Mozart tijdelijk de scores op een IQ-test kan verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bestaat het Mozart effect daadwerkelijk?

A

Oorspronkelijke studie 1993: verbetering op korte termijn (15 minuten) op het uitvoeren van bepaalde mentale taken (ruimtelijk redeneren: papier vouwen / doolhoven oplossen), maar geen effect op de algemene intelligentie.

Meta-analyse van studies (replicerende originele studie) → weinig bewijs dat luisteren naar Mozart een effect heeft op ruimtelijk redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Langdurige oefening van een bepaalde activiteit leidt tot duidelijke hersenveranderingen die het vermogen om de taak uit te voeren vergroten. Leg uit met een voorbeeld.

A

Kortom, blinde mensen gebruiken, in tegenstelling tot ziende mensen, de occipitale cortex om te helpen identificeren wat ze voelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is focal hand dystonia (musician’s cramp)

A

een aandoening waarbij de spieren in de handen onbedoeld en onwillekeurig samentrekken en vervormen tijdens het uitvoeren van specifieke bewegingen, zoals spelen op een muziekinstrument.
Als men het verschil tussen de ene en de andere vinger niet duidelijk kan voelen, is het moeilijk om ze onafhankelijk te bewegen
- Proprioceptieve training geeft uitbarstingen van trillingen aan de aangedane spieren of traint de muzikant om doelen te bereiken. Deze procedure verbetert het gevoel en de spiercontrole bij mensen met muzikantenkrampen en gerelateerde handicaps.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Breinplasticiteit (neuroplasticiteit)

A

het vermogen van de hersenen om te veranderen en aan te passen als gevolg van ervaring (kneedbaarheid).
–> Reorganiseren, nieuwe verbindingen te creëren en nieuwe neuronen te creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg het verschil uit tussen vroege theorieën en moderne theorieën over plasticiteit

A

Vroeg: Hersenen staan vast.
- verandering structuur alleen in kindertijd
- fysieke structuur is permanent
- hersenen is een machine, niet in staat tot groei of verandering
- geen mogelijkheid tot microscopische activiteiten te zien
- Mensen met ernstige hersenschade herstelden vaak niet

Modern: Hersenen zijn flexibel.
- bewijs van hervorming na beschadiging
- modern onderzoek: blijven nieuwe zenuwbanen creëren en bestaande veranderen om zich aan te passen aan nieuwe ervaringen, nieuwe informatie te leren en nieuwe herinneringen te creëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Twee typen neuroplasticiteit

A
  • Functionele plasticiteit: dit betekent dat de hersenen in staat zijn om functies te verplaatsen naar een gezond gebied als er beschadiging is aan een bepaald gebied.
  • Structurele plasticiteit: dit betekent dat de hersenen fysiek veranderen als gevolg van leren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Mechanismen van breinplasticiteit (verschil kind/volwassenen)

A

Eerste levensjaren: snelle hersenengroei, bijv. toename synapsen

Volwassenen: aantal synapsen gehalveerd
- Synaptic pruning –> ongebruikte synapsen worden geëlimineerd, waardoor efficiënte netwerken van neurale verbindingen ontstaan
- Vaak gebruikte neuronen: ontwikkelen sterke verbindingen. Niet/zelden gebruikt: sterven af.
- Ontwikkeling van nieuwe connecties + snoeien (pruning) van zwakke connecties → aanpassen aan veranderde omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Types van corticale neuroplasticiteit

A
  • Ontwikkelingsplasticiteit; groei synapsen en synaptic pruning
  • Aanpassing van homologe gebieden
    Beschadiging in hersengebied → normale functies verplaatsen naar niet-beschadigde gebieden (vaak in overeenkomend, homoloog, gebied van de tegenoverliggende hersenhelft);
  • Compenserende maskerade
    Alternatieve strategie bedenken voor het uitvoeren van een taak
  • Cross-modale reorganisatie
    Introductie van nieuwe input in een hersengebied zonder de belangrijkste input
  • Kaartextensie (map extension)
    Kaart = rangschikking van lokale regio’s in de hersenschors
    Groei en krimp van corticale kaarten door herhaald gedrag of stimulus;
     Groeien met impliciet leren (=passieve verwerving van kennis door blootstelling aan informatie, vertrouwdheid met de vaardigheid);
     Krimp naar baseline met expliciet leren (= actieve verwerving van opgedane kennis door bewust op zoek te gaan naar informatie);
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ervaring (gedrag in de vorm van training, verwerving van vaardigheden of leren) verandert voortdurend zowel de structuur als de functie van ons gehele zenuwstelsel (perifeer en centraal);

A
  • Perifeer = ruggenmerg en zenuwen;
  • Centraal = brein.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Menselijk gedrag wordt gestuurd door 2 aspecten, welke

A

zenuwstelsel (motorisch) + ervaringen (sensorisch):

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe worden mechanisme voor groei en ontwikkelingsverandering gevormd? (drie factoren)

A

Neuroplasticiteit is de normale, voortdurende toestand van ons zenuwstelsel (geen reactie op letsel). Mechanisme voor groei en ontwikkelingsveranderingen = ontwerp van de hersenen wordt gevormd door:
- Veranderingen in de omgeving en druk;
- Fysiologische veranderingen en druk;
- Ervaringen;
➔ Systeemreorganisatie (op gedrag, anatomie, fysiologie, cellulair en moleculair niveau).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Synaptische plasticiteit

A

synaptische modificatie (versterking of verzwakking) van bestaande synapsen in reactie op het activiteitsniveau van de synaps.
- Neurons that wire together, fire together = synaptische plasticiteit hangt af van correlaties tussen pre- en postsynaptische vuren (signalen);
- Synapsen versterken als gevolg van LTP (= langdurige versterking van de respons van een postsynaptisch neuron op stimulatie over de synaps, treedt op bij herhaalde stimulatie) → aansterken synapsen;
- Neuronen die niet synchroon vuren, verliezen hun link = verminderde activiteit van neuron naar neuronoverdracht → afname in werkzaamheid van synapsen;
o Nauw verwant aan LTD (= langdurige depressie) → verzwakken / sterven synapsen.

In eerste paar levensjaren worden er ongeveer 15 000 synapsen gevormd → daarna synaptic pruning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neurogenese

A

stamcellen differentiëren tot neuronen en of gliacellen.
Neurogenese is het proces waarbij nieuwe neuroncellen worden gevormd in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hebbiaanse theorie

A

sterker worden van synapsen die rijk gebruikt worden (repeated stimulation).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fetal alcohol syndrome

A

De hersenen van een foetus is zeer kwetsbaar voor schade door alcohol.
Dit is een aandoening die wordt gekenmerkt door hyperactiviteit, impulsiviteit, moeite om de aandacht vast te houden, wisselende mate van mentale retardatie, motorische problemen, hartafwijkingen en gezichtsafwijkingen. Drinken tijdens de zwangerschap leidt tot uitdunning van de hersenschors (cerebrale cortex) die aanhoudt tot op volwassen leeftijd. Meer drinken zorgt voor grotere tekorten, maar zelfs matig drinken heeft een meetbaar effect.

17
Q

Blootstelling aan alcohol beschadigd de hersenen

A
  • Alcohol verstoort de proliferatie van neuronen;
  • Alcohol schaadt de synaptische overdracht;
  • Alcohol dood neuronen door:
    o Apoptose (geprogrammeerde celdood);
     Om apoptose te voorkomen, moet een hersenneuron input ontvangen van inkomende axonen;
     Alcohol remt receptoren voor glutamaat, de belangrijkste prikkelende zender van de hersenen, en versterkt receptoren voor GABA, de belangrijkste remmende zender → afname van de netto excitatie ondergaan veel neuronen apoptose;
    o Verhoogde celdood in verschillende hersengebieden
     Alcohol remt glutaminereceptoren → neuronen compenseren door het bouwen van meer receptoren → wanneer de alcohol weggaat, overprikkeld/overbelast glutamine zijn receptoren, brengt overtollig natrium en calcium in de cel en vergiftigd de mitochondriën → resultaat is verhoogde celdood in verschillende hersengebieden.
18
Q

Dendritische vertakking

A
  • De centrale structuur van dendrieten worden stabiel tijdens de adolescentie, maar perifere vertakkingen van de dendrieten blijven gedurende het hele leven flexibel (uitstrekken/terugtrekken).
  • Ervaringen sturen de neuronale veranderingen.
  • Sommige neuronale veranderingen hangen af van interessante ervaringen en sociale interacties. Veel neuronale verbeteringen zijn echter te danken aan fysieke activiteit. Fysieke activiteit bevordert de groei van axonen en dendrieten, evenals het leren.
19
Q

Het verhogen van intelligentie:
- Far transfer (verre overdracht)
- Near transfer (nabije overdracht)

A
  • Far transfer (verre overdracht) = trainen met iets uitdagends om de intelligentie over het algemeen te verbeteren;
    o Zwak effect: weinig tot geen verbetering in prestaties;
  • Near transfer (nabije overdracht) = trainen voor één taak levert verbetering op voor een vergelijkbare taak
    o Sterk effect: duidelijke voordelen in vaardigheden die werden beoefend.
20
Q

Hersenontwikkeling en gedrag adolescentie

A
  • Adolescenten: risicogedrag;
    o Impulsiviteit;
     Zwakke respons in gebieden van de prefrontale cortex die verantwoordelijk zijn voor het remmen van gedrag → meestal hoe meer volwassen de prefrontale cortex, hoe beter men werd in het onderdrukken van impulsen.
    o Onmiddellijke beloning;
     Een meer waarschijnlijke verklaring voor risicovol gedrag van adolescent is dat de reactie van de hersenen op beloningen, vooral in het anticiperen op beloningen sterk toeneemt tijdens tienerjaren (opwinding zoeken, indruk maken op anderen).
21
Q

hersenontwikkeling en gedrag ouderen

A
  • Oudere leeftijd;
    o Vervaagd geheugen en redenering;
     Neuronen verliezen synapsen;
     Synapsen veranderen langzamer als reactie op ervaringen;
     Dikte van temporale cortex krimpt door de jaren;
     Frontale cortex wordt dunner;
     Afname van het volume van de hippocampus;
    o Interventies tegen cognitieve achteruitgang;
     Dagelijkse beweging;
     Chemische interventies (bv. Bloedtransfusie).
    o Ouderen hebben de neiging om snel achteruit te gaan na een blessure of ziekte als gevolg van hersenontsteking.
     Ouderen die dagelijks bewogen → verbeteringen in de corticale activiteit, aandacht en soms geheugen.

Fysieke activiteit bij ouderen werkt positief voor cognitieve prestaties; Compenseren voor langzamere synapsen door gebruik van meer verspreid hersengebied.