Taak 3 Informatieverwerking en behandeling van depressie Flashcards

1
Q

wat zijn;
selectieve aandacht
volhoudende aandacht
selectief geheugen
selectieve interpretatie

A

a. Selectieve aandacht;
Wanneer aandacht zich selectief richt op bepaalde aspecten van de aangeboden informatie ten koste van andere aspecten van die informatie.
b. Volgehouden aandacht;
Langdurig alert kunnen blijven –> concentratie. Je kunt hierbij de focus leggen op éénaspect van informatie en alle andere informatie van uit de omgeving negeren.
c. Selectief geheugen;
Zaken die te maken hebben met de persoon zelf en een negatieve, sombere emotionele lading hebben, worden gemakkelijker herinnerd dan andere zaken.
d. Selectieve interpretatie;
Informatie op een zodanige wijze interpreteren dat schema’s worden bevestigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom worden angststoornissen gekenmerkt door selectieve aandacht en depressie door selectief geheugen?

A

Selectieve aandacht –> angst –> selectieve aandacht (aandachtsbias) voor bedreigende stimuli –> alleen aandacht voor de spin waar je bang voor bent. (gericht op de toekomst, aandachtsbias)

Selectief geheugen –> depressie –> negatieve dingen wel onthouden, positieve niet. (gericht op verleden, geheugenbias)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cognitieve psychologie

A

Cognitie is de kennis die zowel door de zintuigen als door het verstand kan worden verworven. De cognitieve psychologie houdt zich bezig met de inhoud van de kennis die mensen hebben verworven door zintuigelijke ervaring en denken, met de manier waarop mensen kennis verwerven en de wijze waarop kennis in het geheugen gepresenteerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Informatieverwerking

A

processen die een rol spelen bij de verwerving, de opslag en de reproductie van kennis. In de informatieverwerking zijn globaal 3 aspecten te onderscheiden:
- Waarneming;
- Verwerking;
- Geheugen;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

schema’s

A

De kennis waarover een persoon beschikt, is volgens de cognitieve psychologie georganiseerd in schema’s. Als nu door bepaalde informatie een schema wordt geactiveerd, komt aanvullende informatie ter beschikking die in dat schema is vertegenwoordigd. Dit gebeurt onbewust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe sturen schema’s de informatieverwerking?

A

Schema’s beïnvloeden de selectie van informatie, met andere woorden: bepalen welke informatie de aandacht trekt en welke informatie wordt genegeerd. Aan de hand van schema’s kennen we ook betekenissen toe aan informatie (interpretatie) en verwerken we de informatie tot nieuwe betekenissen (transformatie), bijvoorbeeld bij probleemoplossend denken. Ten slotte beïnvloeden schema’s onze herinneringen. Het schema dat op een bepaald moment is geactiveerd, beïnvloedt wat we ons kunnen herinneren en welke betekenis we eraan geven. Doordat schema’s functioneren als een zeef en als interpretatieraamwerk, treden er vertekeningen op (bias).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zou er gebeuren wanneer we informatie niet kunnen organiseren in schema’s?

A

dan zou ons geheugen vol zitten met losse ervaringen en gedachten, zonder onderlinge verbanden, zonder organisatie. Nieuwe informatie zou dan niet op basis van relevantie kunnen worden beoordeeld en geselecteerd. Het zou niet mogelijk zijn om informatie te transformeren tot samenvattende gehelen en te interpreteren. Wanneer eventuele vergissingen of vertekeningen in de informatieverwerkingsprocessen optreden, kunnen in sommige gevallen psychische stoornissen ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

impliciete en expliciete kennis

A
  • Expliciete kennis – echt in woorden uitbrengen;
  • Impliciete kennis – kennis in geur, ervaring, intuïtie, etc.
    Schema’s bevatten beide soorten kennis.

Het onderscheid tussen impliciete en expliciete kennis is als een onderscheid tussen onbewust en bewust zoals de psychoanalyse dat noemt. In de psychoanalyse gaat het echter om (on)bewuste driften en emoties, terwijl het bij de cognitieve psychologie gaat om kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Automatische en gecontroleerde informatieverwerking

A

Automatische verwerking:
Zonder dat de persoon er door aandacht en actief denken een bewuste invloed op probeert uit te oefenen.
Allerlei processen treden dan ook parallel, naast elkaar op. Geen capaciteitsbeperking.
Alleen mogelijk bij een voorspelbare input.

Gecontroleerde informatieverwerking:
onverwachte, onbekende input.
Bewust zijn aandacht richten op wat er zich voordoet en zich actief bezighouden met de betekenis ervan.
capaciteitsbeperking: we kunnen ons op één moment bewust zijn van slechts 5 tot 7 kenniselementen (zogenoemde bits: eenheden van informatie waarvan iemand zich bewust kan zijn).
Serieel karakter: transformaties worden na elkaar uitgevoerd, niet tegelijkertijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schema bij depressie

A

bij depressie heb je een bepaald negatief schema, waardoor je alle negatieve aspecten onbewust ook negatief verwerkt (schema wordt steeds bevestigd, je ziet de wereld negatief).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

schema activering

A

binnenkomende informatie waarop het schema betrekking heeft

Actuele omstandigheden of de stemming van een persoon kunnen beïnvloeden welke schema’s worden geactiveerd: in een sombere stemming worden schema’s met een somber makende inhoud eerder geactiveerd dan in een vrolijke stemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ontstaan van schema’s

A

ervaring, cognitieve vermogens van het kind.
egocentrisch perspectief van kind; neiging gebeurtenissen op zichzelf te betrekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

instandhouding schema’s

A

Een schema kan worden gezien als een vooroordeel. Net als een schema is een vooroordeel gebaseerd op de menselijke geneigdheid om te categoriseren en verbanden te leggen, en is tamelijk resistent tegen verandering door tegenbewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Er zijn vier cognitieve mechanismen waarneembaar in het geval informatie het vooroordeel tegenspreekt;

A
  • Selectiebias in de waarneming: informatie die niet klopt met het vooroordeel wordt niet waargenomen, informatie die ermee overeenstemt juist wel
  • Bias in de interpretatie van de informatie die het vooroordeel tegenspreekt: deze informatie wordt meestal zo geïnterpreteerd dat zij het vooroordeel bevestigt, of wordt opzij geschoven of weggeredeneerd;
  • Vooroordelen roepen verwachtingen op waarnaar de persoon zich gaat gedragen: ervaringen die het vooroordeel tegenspreken, kunnen zo niet ontstaan.
    o Iemand met een uitgesproken wantrouwen tegenover bepaalde mensen zal hun gezelschap niet snel opzoeken, waardoor hij niet kan ontdekken dat de meeste mensen vriendelijk zijn. Wanneer hij toch met hen wordt geconfronteerd, zal hij zich gereserveerd of zelfs agressief opstellen.
  • Vooroordeel lijkt herinneringen te versterken: men herinnert zich informatie die in lijn is met het vooroordeel gemakkelijker dan informatie die er niet mee overeenkomt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verandering van schema’s

A

 Beschikbaarheid van een ander schema –> het kan hier een schema betreffen dat al aanwezig is bij de persoon zelf, een door de persoon zelf gecreëerd nieuw schema, of een van buitenaf aangereikt schema, dat zowel de oude kennis als de nieuwe inzichten kan omvatten.

 Kenmerken van de disconfirmerende ervaring –> persoonlijke en emotionele ervaringen hebben in vergelijking met onpersoonlijke ervaringen een grotere invloed op het verlaten van een schema én op het ontstaan van een nieuw schema. Mensen laten zich vaak gemakkelijker door een persoonlijke ervaring overtuigen dan door onpersoonlijke informatie, zoals statistische gegevens.

Assimilatie = nieuwe ervaringen proberen te interpreteren met al bestaande schema’s.
Accommodatie = aanpassen van bestaande schema’s om nieuwe ervaringen te kunnen plaatsen.

–> Het is onduidelijk of het oude schema geheel wordt vervagen of dat het blijft bestaan naast het nieuwe schema. Sommige cognitieve psychologen stellen dat het oorspronkelijke schema aanwezig blijft, omdat dat het eerst is verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Grondleggers cognitieve psychotherapie: Albert Ellis en Aaron Beck

A

Als belangrijkste grondleggers van de cognitieve benadering worden Aaron Beck en Albert Ellis beschouwd (Beck, 1976; Ellis, 1962).

De kern van Becks theorie: psychisch lijden ontstaat niet zozeer door de dingen die iemand meemaakt, maar door de manier waarop iemand over deze dingen denkt.

Deze auteurs stelden dat neurotische problemen, zoals depressie of angststoornissen, worden veroorzaakt door onlogische, irrationele ideeën die mensen aanhangen. Ellis (1962) legde daarbij de nadruk op enkele universele irrationele opvattingen die verantwoordelijk zouden zijn voor alle soorten van neurotische psychopathologie. Beck daarentegen formuleerde een theorie die specifieke cognitieve karakteristieken van verschillende vormen van psychopathologie veronderstelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cognitieve psychologie

A

bestudeert ook emoties, motieven en gedrag en besteedt aandacht aan fysiologische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De inhoud van schema’s bij verschillende vormen van psychopathologie

A

Op basis van klinische observaties en analyse van de inhoud van dromen veronderstelde Beck dat er een samenhang bestaat tussen verschillende vormen van psychopathologie en de inhoud van cognitieve structuren.

  • Depressieve stoornissen: het denken is gepreoccupeerd met verlies- en hopeloosheidsgedachten. De depressogene schema’s kenmerken zich volgens Beck door ideeën over eigen waardeloosheid en schuld, over de onrechtvaardigheid en liefdeloosheid van de wereld en andere mensen, en over de hopeloosheid van de toekomst.
  • Manische stoornissen: overoptimistische ideeën over de eigenwaarde en voortdurende ‘winst’ mogelijkheden staan op de voorgrond.
  • Agressieproblematiek: ideeën over de schending van regels staan centraal.
  • Angststoornissen: gevarenschema’s staan centraal gekenmerkt door een hoge verwachting van gevaar, gecombineerd met een lage verwachting van de eigen mogelijkheden om de gevaarlijke situatie het hoofd te bieden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bias of vertekening

A

Een bias is een vooroordeel of vooringenomenheid dat iemand kan hebben ten aanzien van een bepaald onderwerp of groep mensen. Dit kan leiden tot onjuiste of oneerlijke oordelen en beslissingen. Een voorbeeld van een bias is bijvoorbeeld het “gender bias”, wat inhoudt dat iemand onbewust voorkeuren heeft voor mannen of vrouwen op basis van hun geslacht.

Een vertekening is een afwijking van de werkelijkheid, wat kan leiden tot een verkeerd begrip of oordeel over een bepaald onderwerp. Een voorbeeld van een vertekening is bijvoorbeeld het “cherry picking” van informatie, wat inhoudt dat iemand alleen bepaalde feiten of cijfers gebruikt die hun standpunt ondersteunen, terwijl ze andere informatie negeren die het tegendeel bewijst. Dit kan leiden tot een vertekend beeld van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

aandachtsbias

A

wanneer aandacht zich selectief richt op bepaalde aspecten van de aangeboden informatie ten koste van andere aspecten van die informatie. gevolg kan zijn; negatieve stemming of angst
- depressie; aandacht moeilijk kunnen loshalen van negatieve informatie
- angststoornis; na aandachtsbias snel kunnen losmaken, secundaire vermijding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Selectieve interpretatie

A

volgens de cognitieve theorie zijn mensen geneigd informatie zo te interpreteren dat hun schema’s worden bevestigd.
Interpretatiebias is inhoudsspecifiek –> forse vertekeningen van oorspronkelijke info (denkfouten)

22
Q

Heuristieken

A

strategieën voor informatieverwerking en oordelingsvorming

De beschikbaarheidsheuristiek = de regel die mensen (zonder het te beseffen) toepassen door zich bij hun conclusies te baseren op de beschikbaarheid van voorbeelden in hun herinnering of in hun fantasie.

De representatieve heuristiek = duidt op de (onbewuste) regel die mensen toepassen door zich in hun oordeelsvorming te laten leiden door de mate waarin ze een uitkomst representatief achten voor de oorzaak die ze overwegen.

23
Q

Geheugenbias

A

zaken die te maken hebben met de persoon zelf en een negatieve en sombere emotionele lading hebben, gemakkelijker worden herinnerd dan andere zaken. Dit is kenmerkend voor mensen met een depressieve stoornis.

24
Q

Cognitieve therapie

A

een behandelingsvorm die gebaseerd is op het idee dat psychopathologie voortkomt uit de wijze waarop mensen informatie selecteren en verder verwerken. In de therapie wordt geprobeerd om de (tot dan toe grotendeels automatische) manieren van informatieselectie en interpretatie bewust te laten worden en deze te beïnvloeden door kritische reflectie en toetsing aan de empirische werkelijkheid. Het doel is meestal een verandering op het niveau van de verwerkingsschema’s.

In therapie wordt daarbij van buiten naar binnen gewerkt: van automatische gedachten –> basisschema’s.

25
Q

De cognitieve benadering kent vier niveaus van cognities

A
  1. Op het meest fundamentele niveau bevinden zich de basisschema’s. Dit zijn fundamentele opvattingen die iemand heeft over zichzelf, over de wereld en over de toekomst. Van deze opvattingen zijn we ons vaak niet direct bewust (ook wel ‘impliciet’ genoemd). Voorbeelden van basisschema’s zijn: ‘mensen zijn niet te vertrouwen’ of ‘ik ben minderwaardig’.
  2. Een niveau hoger staan zogenoemde conditionele assumpties veronderstellingen over oorzaak-gevolgrelaties. Ze manifesteren zich vaak als als-dan-stellingen. Bijvoorbeeld ‘als ik mijn mening geef, dan zullen andere mensen mij belachelijk vinden’ of ‘als door mijn onoplettendheid een ander een nadeel ondervindt, dan zal mij dat altijd worden nagedragen’.
  3. Op het grensvlak van opvattingen en gedrag staan strategische ideeën, opvattingen die mensen hebben over hoe ze gevaren het beste het hoofd kunnen bieden en goede dingen kunnen bereiken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: ‘bij twijfel altijd controleren’ of ‘ruzie vermijden door in te stemmen’. Deze opvattingen worden ook wel leefregels genoemd.
  4. Het vierde – en meest toegankelijke – niveau is het niveau van de automatische gedachten. Automatische gedachten zijn de gedachten die meer bewust door iemands hoofd gaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: ‘het is verschrikkelijk als er ingebroken wordt… ik moet de deur controleren’ of ‘ik word ontslagen’. Er wordt verondersteld dat automatische gedachten (via de tussenliggende niveaus van cognities) gestuurd worden door de basisschema’s. Automatische gedachten.
25
Q

Schema’s koppelen aan psychopathologie

A

Bij depressie  schema’s rondom verlies gaan overheersen. Hierdoor wordt de problematiek in stand gehouden.

Bij angst  schema’s rondom bedreiging spelen een rol;

Bij manie  schema’s rondom winst;

Bij dwang  schema’s rondom schuld;

Bij agressie  rondom normovertreding.

26
Q

confirmation bias.

A

De informatieverwerking is bij lang bestaande schema’s al dusdanig geautomatiseerd dat men vaak alleen nog maar aandacht heeft voor informatie die het schema bevestigd, en niet meer stilstaat bij het feit dat er ook informatie bestaat die niet helemaal strookt met het schema

27
Q

Cognitieve therapie hot/cool uitleg

A

Hoewel de therapie ‘cognitief’ heet, betekent dit niet dat ze koel en niet-emotioneel is. Het gaat bij cognitieve therapie om wat wel de hot cognitions worden genoemd: die opvattingen die nauw verbonden zijn met negatieve gevoelens en disfunctionele gedragingen.

28
Q

cognitieve gedragstherapie

A

Men kwam erachter dat de effecten van de benaderingen ‘veranderen van denken’ en ‘veranderen van doen’ elkaar versterkten: door anders te reageren veranderen gevoelens en gedachten, en door gedachten te veranderen, veranderen gevoelens en gedrag. (integratief model van cognitieve gedragstherapie)

29
Q

Basisprincipes CGT

A
  • CGT is probleem-georiënteerd en legt de nadruk op het heden
  • kortdurend en afgebakend
  • benadrukt de samenwerking tussen cliënt en therapeut
  • vraagt een actieve houding
  • sessies zijn gestructureerd; 1. Update(hoe gaat het en terugblik vorige sessie), 2. Agenda opstellen, 3. Huiswerk bespreken en agenda volgen, 4. Nieuw huiswerk besproken a.d.h.v. agenda en inhoudt gesprek, 5. Samenvatting en feedback
  • ziet registratie(aantekeningen/dagboek) als een essentieel onderdeel van de behandeling. Coping card: de cliënt wordt aangestuurd om belangrijke inzichten van de therapie op kleine kaartjes te noteren
  • leert de cliënt hoe deze zijn eigen therapeut kan zijn; eigen valkuilen kan herkennen, evalueren en bijstellen. De behandeling heeft daarom ook een duidelijk didactisch accent: de therapeut legt de cliënt theorieën voor over het ontstaan en de instandhouding van het probleem, en leert de cliënt technieken die negatieve gevoelens en ongewenst gedrag kunnen doen afnemen.
  • legt expliciete nadruk op terugvalpreventie
  • ziet psychopathologie als een extreme vorm van normaal gedrag
30
Q

diagnostiek

A

compleet mogelijk beeld krijgen van;
- probleem(gedrag)
- omstandigheden waarin het gedrag zich voordoet
- cognities die hiermee samenhangen
- ontstaansgeschiedenis
- standhoudende factoren
- beschermende factoren

vragenlijsten

  • observatie en registratie (dagboek)
  • probleemanalyse
    • macroanalyse, ookwel holistische theorie, problemen met vergelijkbare functie worden geclusterd en causale relaties worden in kaart gebracht
    • microanalyse, ookwel functieanalyse/topografische analyse, gedrag binnen een specifiek probleemgebied wordt geanalyseerd: ruzie(discriminatieve stimulus), spanning(geconditioneerde emotionele respons), gokken(geconditioneerde vermijdende respons), spanningsreductie(negatieve bekrachtiging)
  • casusconceptualisatie
    eerder verkregen informatie over de klacht- en/of probleemgeschiedenis, de levensgeschiedenis, diagnostische gegevens en gegevens van vorige behandelingen en andere professionals. De therapeut stelt op basis hiervan een aantal hypothesen op over de functionele en disfunctionele schema’s van de cliënt. Daarbij vormt de therapeut zich een beeld van de invloed van het disfunctionele schema op het leven van de cliënt, omdat dit een indicatie geeft van de noodzakelijke duur van de therapie en de te verwachten ‘weerstand’ tegen verandering.
31
Q

behandelingen, operante technieken

A

Basisprincipe; gewenst gedrag bekrachtigen en ongewenst gedrag uitdoven of bestraffen.

  • token economy; cliënt krijgt token bij gewenst gedrag. Tokens zijn fiches die als secundaire bekrachtigers fungeren.
  • Gedragsactivatie (behavioural activation) wordt ingezet in de behandeling van depressieve stoornissen en is gebaseerd op de leertheorie van Lewinsohn.
    Gedragsactivatie richt zich specifiek op het uitbreiden van plezierige activiteiten, waardoor bekrachtiging toeneemt en depressieve gevoelens verminderen. Om zicht te krijgen welke activiteiten plezier en voldoening brengen –> dagboek.
    Specifiek plannen van gedrag zorgt voor een toename in de kans dat iemand de activiteiten ook daadwerkelijk gaat uitvoeren –> stemmingsonafhankelijk plannen.
32
Q

leertheorie van Lewinsohn

A

Dit model gaat ervan uit dat depressieve stoornis ontstaat en in stand wordt gehouden door een tekort aan (bekrachtiging voor) gedrag dat plezier en voldoening geeft.

33
Q

Exposure

A

Blootstelling aan situaties en stimuli die spanning en angst oproepen en die zij geneigd zijn te vermijden.
o Exposure in vivo: fysieke/lijfelijke blootstelling.
- stapsgewijs of direct meest gevreesde blootstelling(flooding)

o Exposure in vitro: blootstelling in de verbeelding/gedachten, ook wel imaginaire exposure genoemd.

34
Q

van habituatie naar expecancy violation

A

(werd voorheen gedacht) habituatie (gewenning): wanneer iemand maar lang genoeg wordt blootgesteld aan de gevreesde stimulus, zonder dat de gevreesde reactie optreedt, zal de angst afnemen.

(nu) expectancy violation; Exposure gaat hierbij om het vormen van nieuwe verwachtingen. Inmiddels is duidelijk dat in plaats van angstdaling het belangrijk blijkt te zijn dat de verwachtingen die de cliënt heeft over de situatie, geschonden worden.

inhibitoir leren; De oorspronkelijke associatie blijft bestaan, maar wordt minder geloofwaardig doordat er daarnaast een nieuwe associatie wordt gevormd (voorheen hond= bijten, nu: hond= niet bijten)

35
Q

exposure koppelen aan pathologie

A

Exposure met responspreventie wordt toegepast bij de behandeling van verslavingen, eetstoornissen, ziekteangststoornis en dwangstoornissen. Het doel van responspreventie is het uitdoven van de respons door de cliënt te verbieden de eigen dwanghandeling uit te voeren.

Bij traumagerichte cognitieve gedragstherapie is meestal sprake van flooding, omdat een hiërarchische presentatie van de emotie-oproepende stimuli niet goed mogelijk is. Hierbij ligt de nadruk vooral op exposure in vitro. Exposure in vivo is in deze context meestal gericht op het doorbreken van het vermijdingsgedrag van de cliënt. Naast de traumagerichte imaginaire exposure, waarin de cliënt met de therapeut de traumatische situatie verbeeldt, zal het dan vaak zinnig zijn dit vermijdingsgedrag met exposure in vivo aan te pakken.

Systematische desensitisatie of relaxatie –>
ontspanningsoefeningen die zich richten op de fysiologische component van angst en spanning.

36
Q

Verschil tussen prognostische indicatoren en prescriptieve indicatoren

A

Verschil tussen:
- prognostische indicatoren: toekomstperspectief van bepaalde diagnose, ziekte (bijvoorbeeld over depressie);

  • prescriptieve indicatoren: zeggen iets over een therapie, of een therapie een gunstig effect kan hebben op het beloop van een ziekte (bijvoorbeeld CGT bij depressie);
37
Q

Cognitieve triade

A

automatische gedachten op jezelf kunnen toepassen en op de wereld en op je toekomstbeeld. Triade gaat over jezelf, anderen en de wereld (3-eenheid).
VB: ‘Ik ben geweldig, anderen moeten de vloer kussen waar ik loop, de wereld zou ten einde raad zijn zonder mij’.
Opvoeding, cultuur en ervaringen beïnvloeden triade.

Gebeurtenissen –> gedachten–> gevoel –> gedrag –> gevolg.
- Iemand maakt iets mee –> heeft hier gedachten over (deze gedachten komen voort uit de triade, triade vormt het filter hoe je de wereld ervaart) –> hier ontstaat een gevoel bij –> hier gaat men naar gedragen –> hierdoor komen gevolgen.

  • Depressie gekenmerkt door onrealistische negatieve beelden van zichzelf, de wereld en de toekomst.

Beck: iemands kwetsbaarheid voor en ervaring met depressieve symptomen worden voor een grote mate bepaald door hoe iemand zijn of haar wereld ziet.

38
Q

Het doel van cognitieve therapie

A

helpen van cliënten met aanpassen eigen denken
waardoor er affectieve en gedragsveranderingen worden geproduceerd.

39
Q

Behavioral Activation

A

Een overeenkomst hiertussen is de nadruk op het gebruik van activiteiten om stemming te verbeteren. BA benadrukt de centrale rol van context (omgeving) en gedrag, maar ook op hoe responsen op de omgeving een depressie kunnen opwekken of behouden. BA-therapeuten en cliënten werken samen om begeleide activeringsplanen te ontwikkelen, met activiteiten die zijn afgestemd op elke specifieke cliënt, zijn of haar individuele levenscontext en reacties op die contexten.

BATD is beïnvloed door het model van Lewinsohn, maar bevat ook elementen van de matching-theorie. Volgens deze theorie blijft depressie bestaan wanneer de beschikbaarheid van bekrachtiging voor adaptief gedrag lager is dan de beschikbaarheid van bekrachtiging voor onaangepast gedrag. In BATD is het doel om ‘schalen in evenwicht te brengen’ door gedrag aan te passen om de kans op positieve bekrachtiging voor adaptief gedrag te vergroten en negatieve bekrachtiging voor onaangepast gedrag te verminderen.

De behandeling voor Behavioral Activation bestaat uit een aantal elementen: Het aantal sessies bij BA varieert van 1-24 sessies.

40
Q

Hoe zijn de sessies van behavioral activation opgezet?

A

De behandeling voor Behavioral Activation bestaat uit een aantal elementen: Het aantal sessies bij BA varieert van 1-24 sessies.

Introductie
- BA model, mogelijkheden om van klachten af te komen en relevatie voor individuele ervaringen
- structuur behandeling, duur, vorm van sessies

Beoordeling/monitoring
een intake-beoordeling, symptoombewaking tijdens de behandeling en herhaalde beoordeling van BA-specifieke doelen (zoals activiteiten, doelen en waarden). ook tussentijdse beoordelingen.
- activiteitsmonitoring(uur vd dag, perspectief plaatsen, bewustzijn vergroten)

activiteitsplanning
De belangrijkste strategie van behandeling met gedragsactivatie (BA) is het ontwikkelen van activeringsopdrachten en het maken van een schema voor het uitvoeren van activiteiten. Doel; obstakels overwinnen, routine behouden/aanleren. Cl . motiveren handelen volgens plan ipv gemoedstoestand.

activiteitsstructurering
graded task assignment –> kleinere subdoelen. Belangrijker om kleine succeservaringen te hebben in het begin.l

vermijding en probleemoplossing aanpakken
vermijdende activiteiten aanpakken

terugvalpreventie
Laatste sessies richten zich op de behaalde resultaten, signaleren, strategieën zelfstandig toepassen

41
Q

Kerninterventie van cognitieve therapie

A

het identificeren van disfunctionele automatische gedachten door middel van registratie, het toetsen en veranderen van automatische gedachten door uitdagingen en experimenten, en het identificeren, evalueren en ombuigen van beperkende onderliggende assumpties en kerngedachten.

42
Q

4-G’s

A

4 G’s: Gebeurtenis, Gevoelens, Gedachten en Gedrag. Nadat duidelijk is welke gedachten zich manifesteren, wordt een cognitie met hoge emotionele lading geselecteerd (hot cognition). Die gedachte wordt vervolgens aan een kritisch onderzoek onderworpen. Therapeut en cliënt zoeken samen uit of de gedachte klopt, of er andere interpretaties mogelijk zijn, en of er een andere gedachte is die realistischer zou zijn. Dit heet het evalueren of exploreren van gedachten.

43
Q

guided discovery

A

Bij het toetsen van de opvattingen van de cliënt aan logische en empirische houdbaarheid en aan functionaliteit wordt gebruikgemaakt van geleide ontdekking.

In sommige gevallen komen cliënt en therapeut na de evaluatie tot de conclusie dat een negatieve automatische gedachte klopt. Wanneer dit het geval is, wordt er gewerkt aan een oplossing voor het probleem (problem solving).

44
Q

socratische dialoog

A

De therapeut stimuleert de cliënt om zo veel mogelijk zelf stil te staan bij de eigen gedachtegang en om zelf alternatieve interpretaties te ontwikkelen. Hierbij maakt hij gebruik van de socratische dialoog, waarbij onderzoekend vragen stellen en herhaald samenvatten door de therapeut de cliënt helpt om zelf nieuwe inzichten te ontwikkelen.
Op basis van de informatie die verzameld is in de socratische dialoog wordt een alternatieve gedachte opgesteld die tegenover de disfunctionele automatische gedachte wordt gezet.
Een uitdaging is succesvol wanneer de geloofwaardigheid van de disfunctionele gedachte duidelijk is afgenomen, en er een geloofwaardig alternatief tegenover is gezet.

  • flashcards van alternatieve gedachten (ook wel coping cards genoemd)
45
Q

(gedrags)experiment

A

Een andere methode waarmee de cliënt zijn opvattingen op houdbaarheid kan onderzoeken, is het zogenaamde (gedrags)experiment. In een experiment wordt informatie verzameld om op een empirische manier te toetsen of een opvatting waar is.

  • rollenspel
    Dit is een experiëntiële techniek om gedachten te toetsen; de cliënt ervaart hoe het is om een bepaalde interactie aan te gaan, en leert het perspectief van een ander kennen. Wanneer de cliënt weet hoe hij automatische gedachten moet opsporen om deze aan kritisch onderzoek te onderwerpen, wordt de aandacht gericht op ideeën die de basis vormen van de automatische gedachten: de onderliggende assumpties en kerngedachten. Deze worden geïdentificeerd met de neerwaartse pijltechniek. Deze kent 2 vragen:
    1) ‘gesteld dat wat je zegt waar zou zijn, wat betekent deze gedachte dan voor jezelf?’ (om assumpties te identificeren)
    2) ‘wat zegt deze gedachte over jezelf en de toekomst?’ (om kerngedachten te identificeren).
46
Q

effectiviteit CGT

A

CGT is veruit de meest onderzochte en empirisch gevalideerde vorm van psychotherapie. Effecten van CGT worden meestal gemeten aan de hand van de ernst van de klacht waarvoor iemand behandeld wordt, de geloofwaardigheid van de disfunctionele gedachten en de frequentie van het vermijdingsgedrag. Naast acute effecten, lijkt de sterke kant van CGT ook vooral in de langetermijneffecten te liggen. Er is een lager terugvalpercentage. Welke componenten van CGT het meest effectief zijn is niet duidelijk. Belangrijk aandachtspunt in het huidige onderzoek binnen de cognitieve gedragstherapie is het ontdekken hoe en voor wie de interventie werkt.

47
Q

(Contra-) indicaties CGT

A

Een basisvoorwaarde voor CGT is een duidelijke motivatie van de cliënt om iets aan de klachten te doen. Daarnaast moet de cliënt in staat zijn om gedachten onder woorden te brengen en daarop te reflecteren. Lange tijd golden psychoses als contra-indicatie voor CGT, maar CGT blijkt wel degelijk effectief bij psychotische problematiek. Een mogelijke contra-indicatie is een lage intelligentie, hoewel het vermogen van de therapeut om taalgebruik en methoden aan te passen aan de capaciteiten van de cliënt veel kan compenseren. Ook zijn secundaire diagnosen een mogelijke contra-indicatie voor CGT, maar CGT is voor mensen met als zonder comorbide stoornissen even effectief. Voor persoonlijkheidsstoornissen geldt hetzelfde: depressieve of angstige cliënten met en zonder persoonlijkheidsstoornis blijken evenveel baat te hebben bij CGT.
Het is belangrijk te onderzoeken of specifieke persoonlijkheidsstoornissen een negatieve invloed op CGT hebben. Het moeilijk kunnen samenwerken, het niet in staat zijn om zich aan afspraken te houden en een extreem passieve houding ten opzichte van de behandeling zijn ongunstige factoren voor het behandeleffect. In de klinische praktijk wordt daarnaast vaak gezien dat wanneer cliënten geen daginvulling hebben (werk of opleiding) een CGT soms moeilijk kan aanslaan omdat structuur, ritme en regelmaat ontbreekt. In dat geval heeft het vinden van een passende daginvulling prioriteit.

48
Q

nieuwe ontwikkelingen behandeling

A

schematherapie:
Schema-gerichte therapie (ST) is ontwikkeld voor chronische problematiek die wortels heeft in de jeugd, zoals bij persoonlijkheidsstoornissen of chronisch of recidiverende depressies. Er wordt actief gewerkt aan het opbouwen van nieuwe, gezonde schema’s, die te weinig ontwikkeld zijn in deze cliënten.

derdegeneratie CGT:
Aandachts- en acceptatiegerichte CGT, derdegeneratie omdat –> volgt op de klassieke gedragstherapie (eerste generatie) en de cognitieve therapie (tweede generatie). Derde generatie richt zich op het effectiever leren omgaan met cognities en emoties zonder deze rechtstreeks te willen veranderen. Kenmerkend is het gebruik van experiëntiële technieken zoals mindfulness based cognitieve therapy (MBCT) en de Acceptance and Commitment Therapy (ACT).

Technologische innovaties
- Virtual reality (VR), bijv exposure bij hoogtevrees
- Blended behandelingen

49
Q

artikel Hundt

A

Patiënten met een depressie die cognitieve gedragstherapie kregen:
- Significante vermindering van depressieve symptomen;
- Verhoogd gebruik van vaardigheden tijdens de behandeling –> voorspelt veranderingen in depressie na de behandeling (voorspellen behandelresultaat).

Patiënten die te weinig vaardigheden gebruiken hebben een verhoogd risico op non-responsie –> dit kan een vroege waarschuwing zijn.

CGT suggereert dat vaardigheden die tijdens de behandeling worden geleerd, zoals cognitieve herstructurering, een actief ingrediënt in de behandeling zijn die de cognitieve inhoud en depressie kunnen beïnvloeden.
De mate waarin een patiënt vaardigheden gebruikt, is een voorspeller voor de verbetering van depressieve symptomen. Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of het gebruik van CGT-vaardigheden het behandelresultaat kan voorspellen (in een naturalistische setting).

50
Q

artikel Karchanski

A

Selectieve aandacht –> angst –> selectieve aandacht (aandachtsbias) voor bedreigende stimuli –> alleen aandacht voor de spin waar je bang voor bent;
Selectief geheugen –> depressie –> negatieve dingen wel onthouden, positieve niet.

Angststoornissen worden gekenmerkt door de verwachting van gevaar en zijn dus toekomstgericht. De behoefte om snel en effectief potentieel gevaar te onderkennen (aandachtsbias) is dan begrijpelijk.
Karakteristiek voor een depressie daarentegen zijn verliesthema’s en dus een gerichtheid op het verleden. Reflectie op het verlegen (geheugenbias) is zo bezien een begrijpelijk onderdeel van een depressie.
De geheugenbias komt bij depressie voor en er is sterke aanwijzing dat dit ook wel voorkomt bij mensen met mildere depressieve klachten. Mensen met een depressie beter volgehouden aandacht als het om dingen gaat die met hun somberheid te maken hebben. Ze zijn in staat hun aandacht langer te behouden bij dingen die te maken hebben met sombere stemming en hebben meer moeite om deze onderwerpen los te laten.
Bij angst proberen ze meer dit te vermijden en kunnen ze het sneller loslaten (dus korte en snelle aandacht).

51
Q

CGT college

A