Taak 1: Wetenschappelijke revoluties OU Flashcards

1
Q

Correspondentie

A

Het kernprobleem van de wetenschap is hoe de wetenschapper kennis over de wereld kan vergaren. Bij voorkeur streeft men bij dat proces naar kennis die met zekerheid waar is. In dat geval komt die kennis namelijk perfect overeen met de werkelijkheid en weten we dus met zekerheid dat, als we op basis van die kennis ingrijpen in de werkelijkheid, ons handelen het gewenste effect heeft. We hebben dan dus perfecte controle over de wereld en kunnen er, binnen onze mogelijkheden, precies mee doen wat we willen. Er bestaat dan een perfecte afstemming tussen onze opvattingen over de wereld, en de wereld zelf. We spreken in dat geval ook wel over perfecte correspondentie.

De wereld en ons begrip van de wereld wisselen informatie uit: wij verzamelen informatie over de wereld, waardoor ons beeld van die wereld gevormd wordt, en via ons handelen beïnvloeden wij de wereld, waardoor de wereld vorm krijgt. De totale verzameling van die informatie-uitwisseling zou je onze correspondentie kunnen noemen. Als die uitwisseling
compleet is, is er een volledige afstemming en kun je dus spreken over een perfecte correspondentie.

Het probleem van de wetenschapper is deze correspondentie met de wereld. Hoe kun je informatie uitwisselen met de wereld, zodat het wetenschappelijk beeld van de wereld en de wereld zelf perfect op elkaar afgestemd zijn, en we dus kunnen spreken over zekere kennis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De oude Grieken en het correspondentieprobleem

A

Socrates (ca. 470-400 v.Chr.), Plato (427-347 v.Chr.) en Aristoteles (384-322 v.Chr.) hadden een intellectueel verwantschap: dachten allen na over het correspondentieprobleem: hoe kunnen wij zeker weten dat ons beeld van de wereld overeenstemt met de wereld zelf?

Plato was een leerling van Socrates, en Aristoteles was op zijn beurt een leerling van Plato. Al verschillen hun opvattingen op punten enorm van elkaar, ze waren wel als meester en leerling met elkaar verbonden. Het is interessant om daarbij stil te staan: het kernprobleem van de wetenschap, en de meest gangbare oplossingen voor dat probleem, zijn in een periode van nog geen honderd jaar geformuleerd, door drie filosofen die zich intellectueel verhouden als grootvader, vader en kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe zou Socrates denken over de vraag: hoe kunnen wij zeker weten dat ons denkbeeld van een pilaar van een tempel overeenstemt met de werkelijke aard van deze pilaar?

A

Scepticisme - Socrates zou stellen dat we dit per definitie niet zeker kunnen weten. Iedereen ziet die pilaar vanuit een ander perspectief, met andere ogen, met een andere levenservaring, met een andere idee over wat een pilaar moet zijn of moet doen. Iedereen ziet in de praktijk een andere pilaar. We zullen nooit volledig op onze zintuigen kunnen vertrouwen en zekere kennis over de pilaar is onmogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zou Plato denken over de vraag: hoe kunnen wij zeker weten dat ons denkbeeld van een pilaar van een tempel overeenstemt met de werkelijke aard van deze pilaar?

A

Rationalisme - Volgens Plato zijn onze zintuigen geen betrouwbare bron van informatie, maar kunnen we toch zekere kennis hebben over de pilaar, omdat we in ons aangeboren verstand het ideale beeld van een pilaar hebben. Dat hoeven wij ons enkel te herinneren, en dan weten wij hoe een perfecte pilaar moet zijn. Die zekere kennis heeft dus ook geen betrekking op deze ene pilaar, maar op alle denkbare pilaren. De pilaar waar Socrates nu naar wijst, is daar slechts een imperfect aftreksel van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe zou Aristoteles denken over de vraag: hoe kunnen wij zeker weten dat ons denkbeeld van een pilaar van een tempel overeenstemt met de werkelijke aard van deze pilaar?

A

Empirisme - Aristoteles zou van mening zijn dat, indien we Plato volgen, we onze kennis beperken tot alles wat wij al weten en dus nooit iets nieuws kunnen leren. Om ´nieuwe´ kennis op te doen over de pilaar zullen we deze moeten onderzoeken met onze zintuigen. Aristoteles zou waarschijnlijk wel ook erkennen dat we daarmee nog geen zekere kennis bezitten. Daarvoor zullen we meerdere pilaren moeten onderzoeken om erachter te komen wat al die pilaren gemeenschappelijk hebben. Op den duur hebben we er dan voldoende onderzocht om te concluderen wat de essentie van een pilaar is. Op dat moment maken we een intuïtief sprongetje naar algemeen geldige kennis over pilaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem elk van de drie standpunten van Socrates, Plato en Aristoteles, en leg uit waarom we deze specifieke namen daarvoor gebruiken?

A
  1. Scepticisme ~ Socrates: komt voort uit het Griekse woord ‘skeptomai’ dat zoiets betekent als ‘onderzoeken’.
  2. Rationalisme ~ Plato: komt voort uit het Latijnse woord ‘ratio’, dat weer afkomstig is van het Proto-Europese woord ‘reor’ dat zoiets betekent als ‘denken’, ‘bedenken’ of ‘overwegen’.
  3. Empirisme ~ Aristoteles: komt van het Griekse woord voor ervaring: empeiria.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De verlichtingsfilosofen

A

René Descartes (1596 - 1650), John Locke (1632 - 1704) en George Berkeley (1685 - 1753).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke standpunten van de oude Grieken kunnen we terugvinden bij Descartes, en wat kunnen we
hieruit afleiden over zijn eigen standpunt?

A

In beginsel is het scepticisme van Socrates duidelijk herkenbaar bij Descartes. Ook hij geeft aan dat we onze zintuigen nooit kunnen vertrouwen. Daar laat hij het echter niet bij. Net als Plato grijpt hij naar het verstandelijke vermogen van de mens om dit probleem op te lossen. In die zin is Descartes dus een echte rationalist. In het denken vinden we zelfs letterlijk zekerheid over ons bestaan: cogito ergo sum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke standpunten van de Oude Grieken kunnen we terugvinden bij Locke, en wat kunnen we hieruit afleiden over zijn eigen standpunt?

A

Bij Locke vinden we de empiristische ideeën terug van Aristoteles. Directe sensaties en onze reflecties daarop zijn de enige routes naar kennis. Er is dus niets in het verstand dat niet via de zintuigen is binnengekomen. Deze kennis zal weliswaar nooit tot volledige zekerheid leiden, maar we kunnen wel streven naar een goede samenhang in verzamelde kennis. Er is dus een scepticistische ondertoon in zijn empirisme, maar door te streven naar de onderlinge samenhang in onze kennis versterkt dat ons vertrouwen in die kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke standpunten van de oude Grieken kunnen we terugvinden bij Berkeley, en wat kunnen we
hieruit afleiden over zijn eigen standpunt?

A

Berkeley gaat net als Locke uit van de menselijke ervaring als basis van onze kennis en is dus net als Locke en Aristoteles een empirist. Zijn scepticisme is echter veel zwaarder. Waar Locke en Aristoteles hoopvol empirische kennis bijeensprokkelen om daar zo goed mogelijk een samenhangend geheel van te maken, verklaart Berkeley dit net als Descartes tot een onmogelijke taak. We kunnen de zintuigen niet vertrouwen. Maar waar dat bij Descartes en Plato tot verstandelijke zekerheden leidt, blijft Berkeley radicaal empiristisch: er is geen collectieve, externe ideeënwereld waaruit wij zekere kennis putten. Het individuele perspectief is het enige dat zeker te stellen is, en dat is dus bepalend voor de werkelijkheid. Esse est percipi. Wat gezien wordt bestaat, en de rest bestaat niet. Berkeley is dus radicaal scepticistisch en radicaal empiristisch, wat leidt tot een nieuwe positie die we het idealisme noemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe lost Berkeley het correspondentieprobleem op? Welk nieuw probleem creëert hij daarmee, en welke randvoorwaarde voor de wetenschap wordt hiermee blootgelegd?

A

Descartes en Locke blijken dan goed te plaatsen in de bestaande traditie, maar Berkeley lijkt een geval apart.

Met zijn idealisme heeft Berkeley het correspondentieprobleem opgeheven. Door duidelijk te maken dat de individuele ervaring het enige is waar we zeker van kunnen zijn en te verklaren dat deze dus bepalend is voor de realiteit, is de externe realiteit niet meer relevant en is er dus ook geen noodzaak om nog naar correspondentie tussen die twee te streven.

Maar als de externe realiteit er niet meer toe doet, dan heeft het wetenschappelijk streven naar kennis over die realiteit volstrekt geen zin. Berkeley maakt met zijn oplossing van het correspondentieprobleem de wetenschap dus overbodig. Dit kunnen we maar op een manier oplossen, namelijk door aan te nemen dat die externe realiteit bestaat. Dat realisme is dus een harde randvoorwaarde voor de wetenschap.

Al met al hebben we dus nog geen oplossing voor het correspondentieprobleem gevonden, maar er is wel een harde randvoorwaarde voor het bedrijven van wetenschap geformuleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verlichting

A

Toen de middeleeuwen ten einde liepen en het kerkelijke wereldbeeld werd ingeruild voor een mechanisch wereldbeeld zonder magische of goddelijke krachten, keerden veel denkers terug naar een opdracht uit het oude Griekenland: ‘Ken Uzelve’ oftewel ´Gnothi Seauton´, en daarmee brak een periode aan die we ook wel aanduiden als de Verlichting.

Veel mensen denken bij het woord verlichting ook aan boeddhistische filosofie en de meditatieve praktijken die daarmee verbonden zijn. Maar in de geschiedenis van de westerse wetenschap is de Verlichting toch vooral een periode waarin de mensheid in toenemende mate gebruik ging maken van het kritisch denken om tot analytisch inzicht over de aard van de realiteit te komen. Het dogmatisch geloven werd in deze periode dus ingeruild voor het kritisch denken.

Toch is die associatie met meditatie niet helemaal verkeerd. Veel filosofische inzichten komen namelijk tot stand door gedachtenexperimenten. Wat dat betreft zijn Boeddhisten niet de enigen die rust, stilte en inkeer nodig hebben om tot inzicht te komen. Van René Descartes is bijvoorbeeld bekend dat hij een behoorlijke luilak was die vooral in zijn bed lag te mijmeren en zodoende tot grootse ideeën kwam. Dat gedrag heeft hem toch tot een van de grootste filosofen ooit gemaakt. Een beetje meditatieve introspectie kan dus helemaal geen kwaad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

idolen

A

Francis Bacon (1561 - 1626) was een van de eerste westerse denkers na de middeleeuwen die naar de mens durfde te kijken en durfde te twijfelen aan het menselijk vermogen om de wereld te leren kennen.

Nicolaus Copernicus had enkele tientallen jaren eerder al laten zien waar de mens toe in staat was als hij niet langer klakkeloos aannam wat de kerk voorschreef. Op basis van onbevooroordeelde observatie en mathematische logica stelde hij dat niet de aarde, maar de zon in het centrum van het toen bekende universum stond. Hiermee tastte hij het kerkelijke wereldbeeld aan, wat ertoe leidde dat zijn werk op de kerkelijke index geplaatst werd. Deze index is een overzicht van boeken die door de katholieke kerk aangewezen zijn als verboden literatuur omdat zij moreel verwerpelijk geacht worden.

Ook het werk van Francis Bacon heeft eeuwenlang op die index gestaan omdat hij pleitte voor het loslaten van het kerkelijke wereldbeeld. Zijn pleidooi ging echter verder dan dat. Hij waarschuwde ons niet alleen voor het kerkelijk dogma, maar ook voor allerlei andere vertekeningen in onze kennis, die hij ook wel aanduidde als ‘idolen’. Hij identificeerde vier categorieën van zulke idolen, waardoor wij ons blind laat leiden zonder kritisch onderscheid te maken tussen dat wat echt is en dat wat we zelf verzinnen.

  1. De idola tribus: vertekeningen in onze kennis over de wereld, ontstaan door de beperkingen die we bij de geboorte mee hebben gekregen. De neigingen van de menselijke soort.
  2. De idola specus: vertekeningen in onze kennis over de wereld, ontstaan door de manier om de wereld te bezien, die wij leren van onze familie, of door het conformeren aan groepen waartoe wij behoren.
  3. De idola fori: vertekeningen, ontstaan door onnauwkeurig gebruik van woorden of van definities, ofwel doordat woorden te weinig betekenis hebben, ofwel doordat de betekenis ervan verschuift.
  4. De idola theatri: vertekeningen, ontstaan door kritiekloos aanhangen van de denkbeelden van bijvoorbeeld oude filosofen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De kern van onze waarneming

A

Avicenna, oftewel Ibn Sina, een Perzische geleerde die van 980 tot 1037 leefde was een uiterst veelzijdig wetenschapper en filosoof die zich bezighield met geologie, paleontologie, natuurkunde, wiskunde, geneeskunde en psychologie. Hij was een van de geleerden uit het Midden-Oosten die goed op de hoogte waren van de Griekse filosofie en die een steentje bijdroegen aan het behoud daarvan.

Zijn psychologische filosofie bevat bijvoorbeeld een interessant gedachtenexperiment dat zondermeer parallellen vertoont met de gedachten van diverse verlichtingsfilosofen uit de zeventiende eeuw. We doelen hier op het gedachtenexperiment van de zwevende man. Dit is een fictieve situatie waarin een man in het luchtledige zweeft, met zijn zintuigen afgeschermd voor prikkels vanuit de buitenwereld. Ook zijn ledenmaten zijn gescheiden van elkaar zodat deze elkaar niet kunnen raken. Kortom, hangend in de lucht krijgt deze man geen enkele zintuigelijke input. De bedoeling van dit gedachtenexperiment is om je vervolgens voor te stellen wat zich in de ervaring van deze persoon bevindt.

Wat je met deze oefening dus nabootst, is het gedachtenexperiment dat Descartes tot het inzicht bracht dat hij aan één ding niet kon twijfelen, namelijk het denkende ik. Al het andere kun je uitsluiten maar de denkende ik krijg je niet weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wetenschap is mensenwerk

A

David Hume (1711-1776) en Immanuel Kant (1724-1804) zijn twee absolute kopstukken uit de filosofie. Beiden treden in de geschiedenis op aan het eind van de Verlichting, en beiden maken duidelijk dat wetenschap onvermijdelijk gebonden is aan een feilbaar menselijk perspectief. Onze zintuigen kunnen we niet vertrouwen. Onze cognitie kunnen we niet vertrouwen. Hoe kunnen we dan ooit nog tot zekere kennis komen over de ware aard van de realiteit? Het korte antwoord – van Hume en Kant – is: ‘Dat kunnen we niet!’.

Charles Sanders Peirce (1839-1914) is minstens zo’n groot kopstuk uit de filosofie als Hume en Kant, maar niet half zo bekend. Hij legde de grondslag voor het pragmatisme. Je zou kunnen zeggen dat Peirce de eeuwenlange strijd tussen empiristen, rationalisten, scepticisten en idealisten definitief tot een einde bracht door erop te wijzen dat zij allemaal het probleem een stuk groter maken dan het daadwerkelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

The copy principle

A

olgens het empirisme begint wetenschap bij de waarneming. Volgens filosofen zoals John Locke kunnen we zelfs geen andere kennis hebben dan de kennis die via de zintuigen tot ons komt. We doen in ons bewustzijn vervolgens van alles met die kennis, maar dat wordt altijd gedaan met de indrukken die we via de zintuigen hebben opgedaan.

Aristoteles noemde de menselijk geest daarom een tabula rasa, een blanco kleitablet. De omgeving maakt daarop indrukken en brengt daarmee kennis aan, maar in beginsel is die tablet leeg. Pas als de omgeving daar indrukken op achterlaat, is er kennis om mee te werken. John Locke´s idee is hetzelfde: de geest is leeg totdat we via de waarneming kennis opdoen over de wereld. Er is niets in de geest dat we niet via ervaring hebben opgedaan. Iets vergelijkbaars claimde David Hume toen hij zijn copy principle formuleerde.

Hume maakt in zijn waarnemingstheorie onderscheid tussen:

  1. Impressies: de directe indrukken op onze zintuigen van objecten uit de buitenwereld.
  2. Percepties: de directe kopieën van die impressies, die achterblijven in ons bewustzijn wanneer het object dat we waarnemen uit ons blikveld verdwijnt.

Wat Hume claimt met zijn copy principle is dat alle inhoud van ons bewustzijn op deze manier tot ons is gekomen. Elk idee dat wij hebben, is te herleiden tot percepties die rechtstreekse kopieën zijn van impressies die we ooit via de zintuigen hebben opgedaan. Al onze kennis is dus te herleiden tot waarnemingen die we in het verleden hebben opgedaan.

Hume voerde dit idee van zijn copy principle heel ver door. Zelfs zeer complexe ideeën die op geen enkele manier in relatie lijken te staan tot dingen in de werkelijkheid, moeten op die manier begrepen worden. Probeer je bijvoorbeeld eens iets heel ingewikkelds voor te stellen, zo ingewikkeld en bizar dat het onmogelijk realistisch kan zijn. Stel je bijvoorbeeld een mythisch monster voor. Hume zou waarschijnlijk constateren dat dit mythisch monster niet overeenkomt met iets dat we in de wereld hebben kunnen tegenkomen, en zou dus het beeld proberen af te breken tot eenvoudige delen die mogelijk wel overeenkomen met indrukken uit de buitenwereld.

Bijvoorbeeld: Als we het monster uit elkaar halen dan lijkt het te bestaan uit allerlei dieren die we wel kennen. Een varkensneus, hondenkop, manen van een leeuw etc.

Alle ideeën in ons bewustzijn zouden dus op deze manier af te breken zijn tot enkelvoudige percepties die rechtstreeks overeenkomen met indrukken die objecten in de wereld achterlaten op onze zintuigen.

17
Q

Het kritische verstand van Kant: onderscheid tussen twee werelden

A

Voorbeeld: Beschrijf een object op je bureau. Wanneer een kleurenblind persoon ditzelfde object beschrijft, zal het waarschijnlijk verschillen van jouw beschrijving. We weten niet zeker wie nu eigenlijk het beste beeld van de werkelijkheid heeft: iemand die kleuren kan zien of een persoon die kleurenblind is.

Dat vraagstuk wordt nog veel ingewikkelder wanneer je onderzoekt hoe dieren de wereld zien. Elke diersoort heeft eigen zintuigen die elk op hun eigen manier zijn ingericht, en dus elk op hun eigen manier functioneren. De meeste slangen zien bijvoorbeeld helemaal niet goed omdat hun ogen niet kunnen scherpstellen.

Immanuel Kant maakte een conceptueel onderscheid om duidelijk te maken hoe we de samenhang tussen enerzijds die perceptuele werelden, en anderzijds de echte wereld, moeten begrijpen. Hij maakte onderscheid tussen:

De noumenale wereld: wereld zoals deze echt is, onbereikbaar voor ons bewustzijn. We zullen de wereld nooit volledig leren kennen.

De fenomenale wereld: wereld zoals wij die ervaren. Over deze wereld kunnen wij uitspraken doen en kennis vergaren, maar in hoeverre die overeenkomen met de echte wereld weten wij dus niet. Wel kunnen we constateren dat elke diersoort in een ander soort fenomenale wereld leeft. Net zo goed als een persoon die kleurenblind is in een andere fenomenale wereld leeft dan iemand die kleuren kan zien. In meer of mindere mate zal dit voor elk individu gelden.

18
Q

Het kritische verstand van Kant: transcendentaal idealisme.

A

Immanuel Kant bestempelde zijn positie als transcendentaal idealisme. Kant erkent dat iedereen opgesloten zit in zijn eigen ervaring van de wereld. In die zin sluit hij zich aan bij het idealisme van Berkeley. Tegelijkertijd vindt hij de conclusie, dat daarmee de wereld buiten ons irrelevant is of niet bestaat, heilloos. Dan is er namelijk niets meer dat wij met elkaar delen en is wetenschap onmogelijk. Daarom erkent Kant dat er een buitenwereld moet zijn die ervaringen in ons veroorzaakt. In die zin is Kant behalve een idealist ook een realist: er is wel degelijk een wereld buiten ons bewustzijn, maar die zullen wij nooit kennen. Uiteindelijk kunnen we dus alleen spreken over de wereld zoals die zich aan ons voordoet.

Immanuel Kant ontwierp een logisch systeem van uitspraken die wij over de wereld kunnen doen. Daarbij maakt hij onderscheid tussen:

  1. Analytische uitspraken zijn definiërend. Ze zijn logisch sluitend, maar voegen dus ook niets toe aan onze kennis. Ze maken deze enkel preciezer door uit te leggen hoe begrippen samenhangen.
  2. Synthetische uitspraken zijn samenstellend. Ze voegen iets toe aan onze kennis, maar zijn niet logisch sluitend. Ze leren ons dus iets nieuw over de wereld.

Hij maakte ook een onderscheid tussen:

  1. A-priori-uitspraken zijn vooraf gegeven. Ze zijn dus gebaseerd op de kennis die wij al bezitten en die we enkel hoeven te activeren of herinneren.
  2. A-posteriori-uitspraken zijn achter gegeven. Ze zijn dus gebaseerd op iets dat we geleerd hebben nadat we daar iets voor hebben gedaan.

Op basis van deze uitleg is het logisch dat analytische uitspraken gewoonlijk a priori gegeven zijn. Het zijn de logische definities die al in ons verstand zijn opgeslagen. Ook is het logisch dat synthetische uitspraken a posteriori tot ons komen. Het zijn de uitspraken die wij doen als wij iets nieuws geleerd hebben nadat wij iets hebben waargenomen.

Een synthetische uitspraak die toch a priori gegeven is, is van een bijzondere aard. Het is een samenstellende uitspraak die ons iets nieuws leert, maar tegelijkertijd ligt deze al besloten in ons verstand. Volgens Hume zou zoiets een fantasie zijn die zomaar in ons opborrelt, en heeft zo’n uitspraak dus geen enkele wetenschappelijke waarde. Volgens Kant is zo’n synthetische a-priori-uitspraak echter bij uitstek wetenschappelijk omdat deze uit ons verstand afkomstig is én iets toevoegt aan ons begrip van de wereld.

Een analytische a-posteriori-uitspraak zou een uitspraak zijn die zuiver definiërend is – en dus niets toevoegt aan wat we al weten – maar die we toch pas kunnen doen nadat we iets hebben waargenomen. Zo’n uitspraak is principieel onmogelijk omdat we elke keer dat we waarnemen iets nieuws leren. Zelfs als we op zo’n moment constateren dat de wereld op dat moment exact hetzelfde is als daarvoor, dan hebben we nog steeds geleerd dat op een nieuw moment de wereld exact hetzelfde blijkt te zijn. Een analytische uitspraak die a posteriori is gegeven, bestaat dus niet.

19
Q
  1. Wetenschap als haalbaar project
A

Realisme is een noodzakelijk uitgangspunt voor wetenschap: er is een permanente, materiële wereld buiten ons bewustzijn, die bestaat ongeacht of er iemand is die deze waarneemt. Als we dat uitgangspunt niet accepteren, vervallen we in een radicaal idealisme waarin er niets anders overblijft dan het individueel perspectief in ons eigen bewustzijn. Dan is er geen wereld buiten ons die we gezamenlijk kunnen onderzoeken en is wetenschap dus irrelevant.

We willen dus, net als Immanuel Kant, vasthouden aan het idee van de noumenale wereld die onafhankelijk van ons bewustzijn bestaat. Tegelijkertijd hebben we ook van Kant geleerd dat die noumenale wereld principieel voor ons verborgen blijft. We kunnen dus alleen iets zeggen over de fenomenale wereld: de wereld zoals wij die ervaren. Wetenschap is echt mensenwerk. Het wordt door mensen uitgevoerd en is gebonden aan het menselijk perspectief.

David Hume wees ons er al op dat we best een nauwkeurige beschrijving van de wereld kunnen geven, maar dat het vervolgens altijd een kwestie blijft van goed geïnformeerd gokken als we uit die beschrijving iets willen afleiden over de achterliggende werking van die wereld buiten onze ervaring. Het zal dus altijd onzeker blijven in hoeverre onze wetenschappelijke concepten en theorieën betrekking hebben op de realiteit.

Toch is dit probleem minder groot dan je zou denken op basis van de uitspraken van filosofen zoals Hume en Kant over de onhaalbaarheid van zekere wetenschappelijke kennis. Pragmatisten zoals Charles Sanders Peirce bieden een verfrissende kijk op dit probleem. Zij stellen om verschillende redenen dat het naar alle waarschijnlijkheid wel meevalt met die veronderstelde kloof tussen de wereld en onze kennis daarover. We bekijken hier om te beginnen twee van de argumenten waarmee die pragmatische kijk op wetenschap onderbouwd wordt.

Een eerste argument voor de haalbaarheid van wetenschappelijke kennis wordt gemaakt op basis van de evolutietheorie van Charles Darwin. Op basis van de evolutietheorie kunnen we ervan uitgaan dat onze zintuigen en onze cognitie zo zijn ingericht dat deze ons in staat stellen om de gevaren in de wereld het hoofd te bieden. Onze zintuigen en onze cognitie zullen dus zodanig zijn ontwikkeld dat zij ons een betrekkelijk goed beeld geven van de wereld, of in ieder geval van de informatie uit die wereld die voor ons relevant is. Strikt gesproken is het dus waar dat we nooit zeker zullen weten of ons beeld van de wereld klopt, maar het zal naar alle waarschijnlijk een betrekkelijk goede benadering zijn van die wereld.

Een tweede argument heeft te maken met het onderscheid dat Peirce maakt tussen papieren twijfel en echte twijfel. Intellectuelen zoals Descartes, die al onze kennis in twijfel trekken, hebben volgens Peirce last van papieren twijfel. Intellectueel hebben zij misschien gelijk met hun twijfel aan alles, maar we schieten er weinig mee op. We kunnen er beter van uitgaan dat onze opvattingen over de wereld redelijk goed aansluiten bij die wereld, en pas gaan gaan twijfelen aan die opvattingen als we echte twijfel voelen opkomen omdat onze opvattingen daadwerkelijk lijken te botsen met die wereld.

De echte twijfel die we voelen als onze opvattingen over de wereld niet blijken te kloppen, zou dus leidend moeten zijn bij het doen van wetenschappelijk onderzoek. Peirce heeft hiervoor ook een model voor ogen dat hij het doubt-inquiry model noemt. Met het doubt-inquiry model beschrijft Peirce dat we als mensen voortdurend streven naar een toestand van rust. Onze opvattingen over de wereld zijn te beschouwen als een richtlijn voor ons gedrag. Zolang die opvattingen leiden tot gedrag dat ons het gewenste resultaat oplevert, bevinden we ons in een rusttoestand waarin we kunnen vertrouwen op die opvattingen.

Zodra ons gedrag niet meer het juiste resultaat oplevert, is dat een signaal dat onze opvattingen niet meer blijken te kloppen en ontstaat er twijfel aan de juistheid van die opvattingen. Die twijfel zet ons aan tot een zoektocht naar betere opvattingen over de wereld, zodat ons gedrag in die wereld weer het gewenste resultaat oplevert en we met onze aangepaste opvattingen weer terug kunnen keren naar een toestand van rust.

Die route van twijfel naar hernieuwde rust noemt Peirce ook wel fixation of belief (het vaststellen van overtuigingen). De verschillende strategieën die hij hiervoor aanwijst zijn al in de voorbereidende studietaak van deze cursus aan de orde geweest, dus die laten we hier buiten beschouwing.

Voor een wetenschapper is het doubt-inquiry model niet wezenlijk anders. Ook die heeft opvattingen over de wereld. De wetenschapper is hoogstens actiever en systematischer op zoek naar situaties waar in diens opvattingen niet lijken te kloppen. Zodra de wetenschapper in zo’n situatie terechtkomt, ontstaat twijfel aan de passendheid van diens opvattingen en start ook het onderzoek naar beter passende opvattingen over de wereld.

Al met al zou je kunnen zeggen dat we met het realisme en het pragmatisme als uitgangspunten tot een opvatting komen waarin wetenschap bestaat uit het nuttig gebruik van onze twijfel om te komen tot kennis die er echt toe doet. Onze zintuigen leveren dan misschien geen perfect beeld van de wereld en onze kennis is misschien niet volledig zeker, maar die kennis is naar alle waarschijnlijkheid wel goed genoeg.

Zolang we blijven focussen op die waarde van onze kennis, in plaats van te zoeken naar de absolute waarheid, heeft wetenschap wel degelijk zin. Het lijkt erop dat we daarmee de intellectuele discussie over de haalbaarheid van wetenschap – die al gedurende 2500 jaar met enige regelmaat de kop op steekt – kunnen afsluiten.