Taak 1: Somatische symptoom stoornis Flashcards
Benoem 4 kenmerken van het biopsychosociaal model volgens Engel (1977)
- Holistisch
- De persoon staat centraal: Verschillen op diverse niveaus kunnen verantwoordelijk zijn voor individuele ervaringen en uiting van ziekte en gezondheid.
- Preventie-gericht
- Systeem denken: interacterende processen binnen en tussen niveau’s
Bij SSS moet er (volgens DSM-5 criteria) sprake zijn van een of meer somatische symptomen die verontrustend zijn of leiden tot verstoring dagelijks leven, meestal gedurende 6 maanden of langer.
Wat is het B criterium?
Overmatige gedachten, gevoelens of gedragingen gerelateerd aan de somatische symptomen of gerelateerde gezondheidszorgen.
Wat zijn de voornaamste verschillen tussen de DSM-IV en V mbt SSS?
- DSM-V benadrukt de diagnose op basis vvan positieve symptomen en tekenen ipv dat de focus ligt op de afwezigheid van een medische verklaring voor somatische symptomen.
- Totale aantal stoornissen is nu verminderd, doordat cognitieve en gedragscomponenten zijn toegevoegd voor een meer alomvattende en nauwkeurige weergave.
- Diagnoses uit de DSM-IV werden gekleineerd, fysieke symptomen werden niet als ‘echt’ gezien.
Welke vier psychosociale factoren zorgen voor een cyclus van symptoomversterking (Barsky, 1999)?
- De overtuiging dat men een ernstige ziekte heeft (+bias)
- Verwachting dat iemands toestand zal verergeren
- Rol van ziekte (werkloos, aangepaste sociale relaties, compensatie)
- Stress en lijden/aandoening afschilderen als catastrofaal. Stress zorgt voor onderhoudt symptomen en laat een ambigu gevoel sneller te wijten worden aan ziekte. (+Stress kan zorgen voor depressie/angst > verlaagde pijngrens)
Wat is somatiseren?
Ervaren van somatische symptomen zonder medische aanleg, wel het geloof dat deze symptomen door ziekte komen en hierdoor zoeken mensen medische hulp.
Eerder in het psychodynamisch model dacht men dat lichamelijke klachten kwamen tot top-down mechanisme, nu eerder bottum-up. Leg uit.
Top-down zou psychologisch naar fysiologisch gaan. Maar met de bottum-up benadering gaat het erom hoe signalen van het lichaam worden geïnterpreteerd (van fysiologisch naar psychologisch)
Benoem biologische, psychologische en sociologische oorzaken van SSS. (Henningsen, 2018)
Biologisch:
- Genetische factoren (wel maar 30%)
- Epigenetische mechanismen (HPA-as, neurologische veranderingen > gevoeligheid van pijn)
Psychologische:
- Hechting (moeite met herkennen reguleren van emoties)
- Vroege traumatische ervaringen (Geweld, misbruik) (Volgens DSM-5)
- Leren > Aandacht gekregen door ziek te zijn (volgens DSM-5)
Sociologische:
- Cultuur, sommige culturen somatiseren sneller
- Ziekte, stress op werk, life events.
Waar of niet waar: Twee derde van de symptomen in de eerstelijnszorg zijn medisch onverklaarbaar.
Waar (Murray,2015)
Welke term wordt gebruikt bij welke instelling?
A. MUS
B. ALK/SOLK
C. Bodily distress disorder
D. Somatoforme stoornis
- In therapie
- Bij de huisarts
- In het ziekenhuis
- In de DSM-IV
1 = B, 2 = A, 3 = C, 4 = D
Wat is het verschil tussen rumineren en magnificeren?
Bij rumineren komen de gedachten steeds terug (piekeren) en bij magnificeren maakt iemand iets groter/erger dan het is