Taak 1: Somatische symptoom stoornis Flashcards

1
Q

Benoem 4 kenmerken van het biopsychosociaal model volgens Engel (1977)

A
  • Holistisch
  • De persoon staat centraal: Verschillen op diverse niveaus kunnen verantwoordelijk zijn voor individuele ervaringen en uiting van ziekte en gezondheid.
  • Preventie-gericht
  • Systeem denken: interacterende processen binnen en tussen niveau’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bij SSS moet er (volgens DSM-5 criteria) sprake zijn van een of meer somatische symptomen die verontrustend zijn of leiden tot verstoring dagelijks leven, meestal gedurende 6 maanden of langer.
Wat is het B criterium?

A

Overmatige gedachten, gevoelens of gedragingen gerelateerd aan de somatische symptomen of gerelateerde gezondheidszorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de voornaamste verschillen tussen de DSM-IV en V mbt SSS?

A
  • DSM-V benadrukt de diagnose op basis vvan positieve symptomen en tekenen ipv dat de focus ligt op de afwezigheid van een medische verklaring voor somatische symptomen.
  • Totale aantal stoornissen is nu verminderd, doordat cognitieve en gedragscomponenten zijn toegevoegd voor een meer alomvattende en nauwkeurige weergave.
  • Diagnoses uit de DSM-IV werden gekleineerd, fysieke symptomen werden niet als ‘echt’ gezien.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke vier psychosociale factoren zorgen voor een cyclus van symptoomversterking (Barsky, 1999)?

A
  1. De overtuiging dat men een ernstige ziekte heeft (+bias)
  2. Verwachting dat iemands toestand zal verergeren
  3. Rol van ziekte (werkloos, aangepaste sociale relaties, compensatie)
  4. Stress en lijden/aandoening afschilderen als catastrofaal. Stress zorgt voor onderhoudt symptomen en laat een ambigu gevoel sneller te wijten worden aan ziekte. (+Stress kan zorgen voor depressie/angst > verlaagde pijngrens)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is somatiseren?

A

Ervaren van somatische symptomen zonder medische aanleg, wel het geloof dat deze symptomen door ziekte komen en hierdoor zoeken mensen medische hulp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Eerder in het psychodynamisch model dacht men dat lichamelijke klachten kwamen tot top-down mechanisme, nu eerder bottum-up. Leg uit.

A

Top-down zou psychologisch naar fysiologisch gaan. Maar met de bottum-up benadering gaat het erom hoe signalen van het lichaam worden geïnterpreteerd (van fysiologisch naar psychologisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Benoem biologische, psychologische en sociologische oorzaken van SSS. (Henningsen, 2018)

A

Biologisch:
- Genetische factoren (wel maar 30%)
- Epigenetische mechanismen (HPA-as, neurologische veranderingen > gevoeligheid van pijn)
Psychologische:
- Hechting (moeite met herkennen reguleren van emoties)
- Vroege traumatische ervaringen (Geweld, misbruik) (Volgens DSM-5)
- Leren > Aandacht gekregen door ziek te zijn (volgens DSM-5)
Sociologische:
- Cultuur, sommige culturen somatiseren sneller
- Ziekte, stress op werk, life events.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar of niet waar: Twee derde van de symptomen in de eerstelijnszorg zijn medisch onverklaarbaar.

A

Waar (Murray,2015)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke term wordt gebruikt bij welke instelling?
A. MUS
B. ALK/SOLK
C. Bodily distress disorder
D. Somatoforme stoornis

  1. In therapie
  2. Bij de huisarts
  3. In het ziekenhuis
  4. In de DSM-IV
A

1 = B, 2 = A, 3 = C, 4 = D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen rumineren en magnificeren?

A

Bij rumineren komen de gedachten steeds terug (piekeren) en bij magnificeren maakt iemand iets groter/erger dan het is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly