T5 Ziekte en medische zorg Flashcards

1
Q

Welke factoren beïnvloeden de manier waarop mensen lichamelijke symptomen ervaren? 4x

A
  1. individuele verschillen
    a. Mensen die meer zijn gericht op hun lichaam (mensen met interne focus) overschatten vaak lichaamsveranderingen. Ook blijken ze bij diagnose door de arts vaak een minder ernstige aandoening te hebben. Verder is het herstel van een ziekte langduriger dan bij mensen met een externe focus.
    b. Mensen verschillen in de mate van tolerantie van symptomen voordat ze daadwerkelijk actie gaan ondernemen (bijvoorbeeld door het innemen van medicijnen of een bezoek aan de huisarts).
  2. cognitieve, sociale en emotionele factoren. De kans is bijvoorbeeld groot dat mensen die verwachten dat een medicijn bepaalde bijwerkingen heeft, die bijwerkingen ook rapporteren.
  3. de mate waarin externe stimuli (omgevingsfactoren) zich tegelijkertijd met het symptoom presenteren. Mensen ervaren bijvoorbeeld eerder fysieke symptomen in een saaie omgeving dan in een omgeving vol prikkels. In het laatste geval is het minder waarschijnlijk dat ze interne prikkels oppikken.
  4. geslachtsverschillen en socioculturele verschillen.
    Komt door verschillen in geslachtshormonen en overtuigingen als gevolg van sekserollen. Vrouwen rapporteren bijvoorbeeld eerder pijn en ongemak van pijn dan mannen, dat wil zeggen: bij een lagere pijnstimulusactiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke factoren beïnvloeden de manier waarop mensen symptomen interpreteren en erop reageren?

Wat zijn de 4 componenten van de cognitieve representaties c.q. ideeën over een ziekte?

A

Op basis van directe ervaringen met ziekte en symptomen, samen met de kennis erover (wat men over de ziekte ziet, hoort en leest) worden verwachtingen en ideeën over de ziekte gevormd. Hiermee worden vervolgens cognitieve representaties of common sense-modellen gevormd die (deels) juist of onjuist kunnen zijn.

Deze modellen bepalen vervolgens hoe men denkt over ziekte, hoe men reageert op een bepaald symptoom (en dus al dan niet hulp zoekt) en gezondheidsgerelateerd gedrag vertoont. Door de invloed van deze factoren kunnen mensen inschattingsfouten maken en verkeerd handelen in reactie op het symptoom.

De componenten van de cognitieve representaties c.q. ideeën over een ziekte zijn:

  1. ziekte-identiteit: naam en symptomen
  2. oorzaken en onderliggende pathologie: oorzaken en fysieke kenmerken
  3. tijdslijn wat betreft prognose van de ziekte
  4. consequenties van de ziekte (ernst, effecten en uitkomsten).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem op basis van de informatie uit hoofdstuk 9 van het tekstboek factoren die het gebruik van gezondheidszorginstellingen beïnvloeden en geef daarbij de richting van de beïnvloeding aan.

2 hoofdcategorieen + 3 subcategorieen per hoofdcategorie

A
  1. demografische en socioculturele factoren
    a. Leeftijd: ouderen en jonge kinderen hebben meer contact met artsen dan adolescenten en jong volwassenen.
    b. Sekse: vrouwen bezoeken vaker een arts dan mannen.
    c. Inkomen (sociaal-economische status) en bevolkingsgroep: in de VS stijgt het gebruik van medische zorg naarmate de genoten opleiding hoger is. Echter, mensen met lage inkomens en allochtonen maken vaker gebruik van spoedeisende-hulpafdelingen van ziekenhuizen. Dit hangt deels samen met de wijze waarop de financiering van zorg daar is geregeld.
  2. cognitieve, sociale en emotionele factoren
    a Ideeën, opvattingen die iemand heeft over de symptomen, de gezondheidszorginstellingen (wat ze aan de klachten kunnen doen, of ze goed werk leveren) en indien van toepassing over zijn of haar relatie met de hulpverlener in kwestie.
    b Emotionele reacties als angst (waargenomen dreiging) kunnen belemmeren dat iemand medische hulp zoekt.
    c Sociale context: als iemand het idee heeft dat zijn sociale rol wordt bedreigd door het bezoek aan een gezondheidszorginstelling zal hij minder geneigd zijn die te bezoeken. Sociale druk of steun kan echter ook juist een stimulans zijn om wel medische hulp te zoeken.
    De laatste groep factoren kan ook in een theoretisch gedragsverklaringsmodel voor het wel of niet zoeken van medische hulp worden geplaatst. Hier wordt in de volgende vraag op ingegaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zoals bij de vorige vraag al aan de orde is geweest, wordt de interpretatie en reactie van mensen op symptomen deels bepaald door de ideeën en verwachtingen die iemand heeft over het symptoom en de eventuele ziekte. Hieraan gerelateerd kan het Health Belief Model worden gebruikt om de besluitvorming van mensen over het wel of niet zoeken van medische hulp te verklaren.

Dit gedragsverklaringsmodel is aan de orde geweest in studietaak 3.1 (thema 3). Daar is aangegeven dat het een bruikbaar model is om te verklaren waarom iemand een bepaald gezondheidsgedrag (bijvoorbeeld veilig zonnen) al dan niet vertoont.

In deze vraag ziet u dat het model ook bruikbaar is om te verklaren waarom iemand al dan niet medische hulp zoekt voor een bepaald probleem.

Omschrijf hoe dit besluitvormingsproces volgens het Health Belief Model verloopt.

A

In onderstaande figuur is te zien dat het besluit om medische hulp te zoeken enerzijds wordt bepaald door de waargenomen dreiging van de symptomen (afweging tussen waargenomen vatbaarheid voor en waargenomen ernst van de ziekte). Anderzijds spelen de waargenomen voordelen van de behandeling die men verwacht te krijgen en de barrières of nadelen die men aan die behandeling koppelt, mee.

Cues to action staan niet in deze figuur gemeld maar worden wel in het tekstboek genoemd. Cues to actions kunnen de symptomen zelf zijn, het advies dat men van leken in de directe omgeving krijgt over het zoeken van medische hulp en informatie vanuit de massamedia. Het is bijvoorbeeld bekend dat aandacht voor specifieke klachten in de massamedia kort na die aandacht leiden tot een toename van huisartsbezoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In het tekstboek worden drie stadia van delay genoemd. Noem deze en geef bij elk stadium aan wat de belangrijkste factor is voor de tijd die iemand neemt om medische hulp te zoeken.

A
  1. Appraisal delay: belangrijkste factor is sensorische impact van het symptoom.
  2. Illness delay: de gedachten over het symptoom zijn het belangrijkst.
  3. Utilization delay: de perceptie van voordelen en nadelen/barrières zijn het belangrijkst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom is het zo belangrijk dat de arts en patiënt een goede relatie hebben en wat heeft dat te maken met therapietrouw van de patiënt? Uit onderzoek blijkt dat slechts ongeveer 50% van de patiënten adviezen en of voorschriften van de arts opvolgt.

Beargumenteer waarom het belangrijk is dat de patiënt actief participeert in gesprekken met hulpverleners, maar dat de mate van participatie tegelijkertijd aansluit bij de behoeften van de patiënt.

A

Aansluiting bij de behoefte aan participatie vergemakkelijkt de aanpassing aan en de tevredenheid met de behandeling. Mensen die actief participeren, herstellen beter en passen zich beter aan in de herstelperiode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In hoofdstuk 9 van het tekstboek wordt gesteld dat het communicatieve gedrag en de communicatiestijl van de arts én het gedrag van de patiënt van invloed zijn op de arts-patiëntrelatie.

Geef voor patiënt en arts aan hoe deze de arts-patiëntrelatie positief kunnen beïnvloeden.

A

Stijl en gedrag van arts: patiëntgericht communiceren (vermijden van medisch jargon, open vragen stellen, participatie van patiënt bevorderen), uiten van warmte, sensiviteit en betrokkenheid.

Gedrag van patiënt: het geven van een heldere omschrijving van de symptomen en geen over- of onderrapportage van symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt verstaan onder therapieontrouw (of non-adherence) en hoe groot is het probleem?

A

Er wordt van therapieontrouw gesproken als iemand zich niet aan de voorgeschreven behandelmethode houdt. De omvang van therapieontrouw varieert tussen verschillende aandoeningen en behandelmethoden, maar ligt volgens Sarafino & Smith (2014) rond de veertig procent.

NB Boswordt (inleiding studietaak) spreekt van vijftig procent therapieontrouw. Deze verschillen illustreren dat het percentage niet onomstotelijk vast staat, en dat wetenschappers verschillende percentages vinden. Dat kan te maken hebben met de manier waarop therapietrouw is gedefinieerd in de verschillende onderzoeken. Houd het percentage van Sarafino en Smith (veertig procent) aan als het juiste.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de belangrijkste factoren die een rol spelen bij therapieontrouw? Licht deze kort toe. 7x

A

Factoren die een rol spelen bij therapieontrouw

  1. de duur en complexiteit van de therapie, kosten en bijwerkingen
  2. type voorschriften of adviezen. Mensen zijn vaker therapietrouw aan medicatievoorschriften dan aan voorschriften op het gebied van persoonlijke gewoonten c.q. leefstijl die men langdurig (soms levenslang) moet volhouden.
  3. de ernst van de aandoening (vooral de inschatting van de patiënt over de ernst)
  4. demografische en sociaal-culturele factoren (leeftijd, geslacht, bevolkingsgroep en daaraan gerelateerde opvattingen en gewoonten)
  5. psychosociale factoren. Bij een aantal van de hierboven genoemde factoren gaat het niet alleen om de objectieve gegevens over een factor als ernst van de aandoening, maar ook om de inschatting van de patiënt, bijvoorbeeld over hoe ernstig hij of zij de ziekte inschat. Dit laatste wordt een psychosociale factor genoemd. Dergelijke factoren (in het tekstboek zijn nog een aantal belangrijke psychosociale factoren gemeld) zijn binnen de psychologie vaak samengenomen in theoretische gedragsverklaringsmodellen. Eén zo’n model is het Health Belief Model waarmee u in de vorige opdracht en studietaak 3.1 al hebt kennisgemaakt.
  6. een van de belangrijkste factoren bij therapietrouw is vergeten het advies op te volgen of niet meer precies weten wat men nu moest doen. Vaak spelen daar emotionele of cognitieve factoren een rol (met luistert bijvoorbeeld niet goed naar de adviezen van de arts omdat men op dat moment emotioneel is over wat in het consult aan de orde is geweest).
  7. de interacties tussen arts en patiënt. Hierbij zijn de volgende vragen belangrijk: Is het advies eenduidig interpreteerbaar? Zijn de nadere instructies die er wellicht nog bij gegeven worden helder voor de patiënt? Heeft de patiënt voldoende aanknopingspunten om de adviezen in het dagelijkse leven goed te kunnen opvolgen?

Men kan weloverwogen ofwel op basis van rationele afwegingen therapieontrouw zijn, bijvoorbeeld omdat men niet ervaart dat de medicatie helpt of vanwege bijwerkingen. Therapietrouw kan ook niet-intentioneel ofwel onbewust zijn, bijvoorbeeld als men de medicatie gewoon vergeet. Vaak is het een combinatie van beide.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan therapietrouw worden bevorderd? 7x

A

Bevordering therapietrouw
1. door de communicatievaardigheden van hulpverleners te verbeteren

  1. door bij patiënten de psychosociale factoren (veelal cognities) die therapieontrouw bevorderen om te buigen in factoren die therapietrouw bevorderen

In het tekstboek genoemde interventietechnieken om therapietrouw te bevorderen:

  1. de hulpverlener technieken van motivational interviewing laten toepassen
  2. de hulpverlener en de cliënt stimuleren om te werken aan de opbouw van een ondersteunende sociale omgeving
  3. de hulpverlener gedragsmatige technieken laten toepassen zoals het aanbieden van prompts en reminders, bijvoorbeeld middels tailoring
  4. de patiënt met behulp van self-monitoringstechnieken inzicht laten krijgen in zijn gedrag en hem dit waar nodig laten bijsturen
  5. de hulpverlener samen met de patiënt een gedragscontract laten opstellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Als het gaat om waarnemen van symptomen is de combinatie van cognitieve, sociale en emotionele factoren te zien bij 2 interessante fenomen. Welke 2?

A

De geneeskundestudentenziekte

Massale psychogene ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Op basis van ervaringen en van wat we lezen en horen hebben we ideeen en verwachtingen over ziekte. Hoe heet dit?

A

Cognitieve representatie of gezond-verstandmodel van de ziekte.

Dergelijke modellen beinvloeden ons gezondheidsgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op welke 2 manieren beinvloeden gezond-verstandmodellen onze gezondheid?

A
  1. Mensen nemen met onjuiste ideeen minder preventieve maatregelen en zoeken, als ze eenmaal ziek zijn, minder snel behandeling.
  2. Verwachtingen ten aanzien van hun aandoening verslechteren als die chronisch wordt, wat leidt tot negatieve emoties en een verminderd gevoel van persoonlijke controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voordat mensen besluiten zich medisch te laten onderzoeken, vragen ze meestal advies in hun…

A

lekenverwijzingsnetwerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn iatrogene aandoeningen?

A

Gezondheidsproblemen als gevolg van medische behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar geef het Health Belief Model een raamwerk voor?

A

Voor het al dan niet uitoefenen van gezond gedrag.

Volgens het model zetten symptomen een besluitvormingsproces in gang voor het vragen om medische zorg. Bij het proces hoort:

1) het beoordelen van de waargenomen dreiging, die wordt bepaald door
a) aanwijzingen voor actie
b) waargenomen vatbaarheid
c) waargenomen ernst:

2) Het beoordelen of waargenomen voordelen opwegen tegen waargenomen barrieres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is behandelingsvertraging?

De tijd die mensen voorbij laten gaan voordat ze hulp zoeken, is te verdelen in 3 fasen. Welke 3?

De redenen voor vertraging verschillen per fase. Welke reden is per fase het belangrijkst?

A

Tijd die verloopt tussen het opmerken van een symptoom en het moment van binnenkomst bij een medisch zorgverlener.

1) Beoordelingsuitstel: de tijd die iemand neemt om symptomen te interpreteren
2) Ziekte-uitstel: de tijd die iemand neemt om te erkennen dat hij ziek is en zorg nodig heeft.
3) Gebruiksuitstel: de tijd na het besluit om gebruik te maken van zorg, tot het daadwerkelijke moment van gebruik

  1. Sensorische impact van symptomen
  2. Gedachten over de symptomen
  3. Afwegen van voordelen en kosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welke 5 soorten is aanvullende en alternatieve geneeswijzen in te delen?

A
  1. Manipulatieve en lichamelijke methoden
  2. Biologische methoden
  3. Geest-lichaaminterventies
  4. Energietherapie
  5. Alternatieve medische systemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is hypochondrie?

A

Neiging van mensen om zich extreem zorgen te maken over hun gezondheid, hun lichaam voortdurend te controleren, regelmatig ongegronde medische klachten te uiten en te denken dat ze ziek zijn, ondanks geruststelling door hun arts. Het wordt beschouwd als een psychiatrische aandoening als het minstens 6 maanden aanhoudt en zorgt voor aanzienlijke lijdensdruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Artsen hebben verschillende interactiestijlen.
Wat is de artsgerichte stijl?
En patientgerichte stijl?

A

Artsgericht: arts stelt vooral vragen die een kort antwoord vereisen en zich vooral richten op het eerste probleem dat de patient noemt.

Patientgericht: hebben een minder controlerende rol. Meer open vragen en meer aanvullende informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is beredeneerde therapieontrouw?

A

Als het niet naleven van behandelingsvoorschriften weloverwogen en om valide redenen gebeurt. Bijv. bijwerkingen en kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De gezondheidszorg richt zich vooral op secundaire en tertiaire preventie, dus op het behandelen van ziekte of het vertragen van de progressie ervan, en heeft procedures ontwikkeld voor het beheersen van chronische ziekten. Deze benadering wordt het chronische-zorgmodel genoemd. Dit model kan ook worden toegepast voor primaire preventie, om gezondheidsproblemen te voorkomen, als rekening wordt gehouden met 6 eigenschappen van het model. Welke 6?

A
  1. Organisatie van de zorg: de bestuurders van de zorginstelling geven prioriteit aan primaire preventie en stimuleren hun personeel hierin.
  2. Klinische informatiesystemen: actuele en toegankelijke pratientgegevens zijn noodzakelijk zodat patienten en persoon updates en herinneringen krijgen
  3. Ontwerp van leveringssystemen: artsen initieren preventieve interventies, zoals correspondentie, en niet-artsen voeren die uit.
  4. Beslissingsondersteuning: het personeel heeft richtlijnen wordt getraind om vast te stellen voor wie een interventie nodig is.
  5. Ondersteuning van zelfmanagement: de zorginstelling verstrekt info en verwijzingen aan patienten en hun families
  6. Gebruik van de gemeenschap: de zorginstelling strekt preventieve inspanningen ook uit naar de gemeenschap, bijv. door gebruik te maken van zelfhulporganisaties.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beschrijf de vier indelingsvormen die vaak worden gebruikt om de gezondheidszorg in Nederland in te delen. Geef daarbij per indelingsvorm globaal aan welke zorg eronder valt. Indelingen zorg

A

De vier indelingen met bijbehorende vormen van zorg:

1 zorg naar zorgbehoefte

De zorg is ingedeeld op basis van vijf behoeftecategorieën;

a. geboorte
b. gezond blijven
c. beter worden
d. leven met ziekte/handicap
e. zorg aan het einde van het leven

Hieraan gekoppeld heeft de zorg haar speerpunt rondom curatieve activiteiten, preventieve activiteiten, verzorgende activiteiten of palliatieve activiteiten die soms min of meer gelijk gesteld aan sectoren binnen de gezondheidszorg zoals cure, care en preventie.

2 zorg naar plaats van behandeling

Hieronder vallen respectievelijk intramurale-, extramurale-, en semimurale zorg. Op de website zelf vindt u de betekenis van deze begrippen. Transmurale zorg hoort hier eigenlijk ook bij. Hiervan is sprake bij instellingsoverschrijdende zorg

3 zorg naar behandelingsniveau

Bij deze indeling is de aard van het gezondheidsprobleem bepalend voor het behandelingsniveau. We kennen een nulde, eerste, tweede en derde lijn. Op de website zelf vindt u de betekenis van deze begrippen.

4 zorg naar doelgroep

Hiervan is sprake wanneer de gezondheidszorg wordt ingedeeld naar groepen personen waarop de zorg zich richt, bijvoorbeeld de ouderenzorg en de moeder- en kindzorg (indeling naar leeftijd) en de bedrijfsgeneeskundige zorg en zorg in gevangenissen (indeling naar bevolkingsgroepen met risico’s).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In het primaire proces van de gezondheidszorg en breder gezien in het gezondheidszorgstelsel zijn verschillende wetten van toepassing. Voor de cursus hoeft u alleen de volgende wetten te kennen en te kunnen toelichten:

Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)
Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)
Wet BIG
Dit zijn wetten die betrekking hebben op het primaire proces van zorg. Het wettelijk kader van het gezondheidszorgstelsel is momenteel aan het veranderen; dit kunt u overslaan.

Zoek op het internet de bovengenoemde wetten op en licht ze kort toe.

A
  1. Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)
    Het is een wet die moet waarborgen dat alle zorgaanbieders goede zorg bieden. In de wet is ook gespecificeerd hoe klachten- en geschillenafhandeling plaats dient te vinden. Deze wet is per 2016 ingevoerd en heeft de Kwaliteitswet zorginstellingen vervangen.
  2. Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)
    Deze wet heeft de rechten en plichten van de patiënt en hulpverlener vastgelegd. Centraal staan de informatieplicht en de toestemmingsvereiste. Dit betekent dat de patiënt goed geïnformeerd moet worden over diagnostisch onderzoek en eventuele behandelingen en toestemming moet geven voor de uitvoering van onderzoek of behandeling (informed consent).
  3. Wet BIG (wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg)
    Deze wet regelt titelbescherming en registratie van beroepsgroepen, heeft voorbehouden handelingen gedefinieerd en heeft tuchtrechtvernieuwing gestuurd. Voor bepaalde beroepen kent de wet preventieve kwaliteitsinstrumenten zoals opleidingseisen en periodieke registratie van beroepsbeoefenaren.
    Gezondheidszorgpsychologen vallen onder deze wet, psychologen zonder deze aantekening niet. Psycholoog is daarmee ook geen beroep met een titelbescherming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Omschrijf hoe bij een ziekenhuisopname het gedrag van de hulpverlener en het gedrag van de patiënt elkaar wederzijds beïnvloeden.

A

Gedrag hulpverlener

Tekort aan informatieverstrekking door de hulpverleners kan de patiënt angstig maken en kan bijdragen aan therapieontrouw.
Het niet of onvoldoende benaderen van patiënten als persoon kan de patiënt angstig maken.

Gedrag patiënten

De beliefs van patiënten over hoe ze zich zouden moeten gedragen tijdens de opname (passief, actief of conformerend) heeft invloed op de manier waarop men zich daadwerkelijk gedraagt. Uit onderzoek komt bijvoorbeeld naar voren dat patiënten die vonden dat ze zich passief moesten gedragen tijdens de opname, minder onenigheid met de zorgverleners hadden en minder klaagden.
De medische conditie van patiënten kan invloed hebben op de wijze waarop patiënten zich gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke copingstrategieën worden veelal gebruikt door patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis? Geef ook voorbeelden. 4x

A
  1. Probleemgerichte coping, waarbij de patiënt probeert het probleem zelf aan te pakken, bijvoorbeeld door te vragen om medicatie ter reductie van pijn. Een specifieke vorm hiervan is het zoeken van heel gedetailleerde informatie over de ziekte (ook wel monitoring copingstyle (attention coping, vigilant coping)) genoemd.
  2. Emotionele coping, waarbij de patiënt de emoties gerelateerd aan het probleem aanpakt. Emotiegerichte copingstrategieën worden vooral gebruikt door mensen die denken dat ze niets kunnen doen om de stressor te verminderen. Een voorbeeld van emotionele coping is het doen van activiteiten die afleiden van de ziekte, zoals puzzelen. De blunting coping style (ook wel avoidance coping is een specifieke vorm van emotionele coping waarbij de patiënt de dreiging ontkent en vermijdt).
  3. Een cognitief proces dat een rol kan spelen in coping is het attributieproces. Dat wil zeggen dat de patiënt de oorzaak van zijn lichamelijke gesteldheid probeert toe te wijzen aan iets of iemand (schuldtoewijzing, attributing the blame). Onderzoek laat zien dat toewijzing van de ziekte aan zichzelf of aan een ander niet bevorderlijk is voor de aanpassing aan de ziekte. Het is echter sterker negatief gerelateerd aan het leggen van de schuld bij de ander dan aan het leggen van de schuld bij zichzelf.
  4. Een ander cognitief proces dat een rol speelt, heeft te maken met de mate van persoonlijke controle die wordt verwacht tijdens de opname en van de ziekte. Als men weinig persoonlijke controle ervaart, kan een gevoel van hulpeloosheid ontstaan. Het ervaren van persoonlijke controle is goed voor de aanpassing aan de ziekte en het herstel.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Het is belangrijk om patiënten (volwassenen en kinderen) voor te bereiden op stressvolle medische procedures zoals een opname in het ziekenhuis, operatie of behandeling. Uit onderzoek komt naar voren dat het vergroten van de controle die patiënten hebben, hiervoor een effectieve methode is.

Noem drie vormen van controle waaraan gewerkt kan worden, leg uit wat ze inhouden en geef een voorbeeld.

A

Er zijn drie typen controle te onderscheiden:

  1. behavioral control (gedragscontrole): in staat zijn om bepaald gedrag te vertonen om ongemak na een operatie of behandeling te voorkomen, of herstel te bevorderen, bijvoorbeeld bepaalde ademhalingsoefeningen
  2. cognitive control (cognitieve controle): weten hoe te focussen op de voordelen van de medische procedures in plaats van op de onplezierige aspecten. De patiënt kan bijvoorbeeld voor zichzelf achterhalen wat hij of zij allemaal weer kan na de medische ingreep tegenover de periode voor de ingreep. Een ander voorbeeld is het leren herkennen van signalen van angst bij zichzelf, de gedachten die de angst veroorzaken op een rij zetten en nagaan of de gedachten die de angst veroorzaken, correct zijn.
  3. informational control (informatiecontrole): kennis verkrijgen over wat de patiënt te wachten staat, bijvoorbeeld door bij de verpleegkundige te informeren naar gebeurtenissen en wat patiënten normaal gesproken voelen tijdens bepaalde procedures.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarin verschillen in grote lijn kinderen van volwassenen wat betreft de ervaringen en invloed van een ziekenhuisopname?

Bij oudere kinderen zijn er vooral welke 4 problemen?

A

pecifiek voor peuters en kleuters is dat ze scheidingsangst kunnen ervaren. Ze kunnen verder een sterke reactie vertonen in hun gedrag zoals veel huilen en moeder gaan zoeken. Ook als deze kinderen weer thuis zijn, kunnen ze nog last hebben van angstgevoelens ten gevolge van de opname en daardoor bijvoorbeeld slecht slapen. Verder kunnen jonge kinderen nog niet logisch denken waardoor de kans groot is dat ze mispercepties hebben over de gezondheidsproblemen die ze hebben en/of de behandeling.

Bij oudere kinderen spelen vooral de volgende problemen:

  1. Er kan stress en irritatie optreden doordat het gevoel van controle en onafhankelijkheid in gevaar komt.
  2. Ze maken zich meer dan jonge kinderen eerder en meer zorgen over de ziekte, de behandeling en de gevolgen daarvan.
  3. Het weg zijn van vriendjes en familie kan eenzaamheid en verveling veroorzaken. Kinderen kunnen zich ook zorgen maken hun vriendjes te verliezen.
  4. Er kunnen gevoelens van schaamte zijn voor het eigen lichaam omdat ze de lichamelijke verzorging (deels) over moeten geven aan de verpleegkundigen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke tests worden veelal gebruikt om psychisch (on)welbevinden of klachten bij patiënten die een medisch onderzoek of behandeling ondergaan, te testen? Geef ook aan waarvoor ze worden gebruikt.

A

Algemene test
Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI): een vragenlijst voor het testen van persoonlijkheidskenmerken. De MMPI-2 is een in de jaren tachtig verbeterde en aangepaste versie die ook in het Nederlands te verkrijgen is (Derksen, Sloore, De Mey, Hellenbosch, 1997). Het is in Nederland de meeste gebruikte lijst om persoonlijkheid te meten. Delen van de test (de schalen hypochondrie, depressie, hysterie) worden gebruikt om de emotionele aanpassing van patiënten in de medische setting in kaart te brengen.

Voor de medische setting specifieke vragenlijsten

  1. Tests om te beoordelen of de patiënt een type A- of type B-persoonlijkheid heeft. Er zijn diverse tests om dit te meten, waaronder vragenlijsten en gestructureerde interviews. Een voorbeeld van een vragenlijst is de Jenkins Activity Survey (Jenkins, 1979) die is bewerkt tot een Nederlandse versie door Appels (1985). Persoonlijkheidstype A wordt in verband gebracht met de ontwikkeling van coronaire hartziekten.
  2. Millon Behavioral Medicine Diagnostic (MBMD). Verschaft informatie over de copingstijl van de patiënt, gewoonten die negatief gerelateerd zijn aan de gezondheid van de patiënt, stress moderators, de reactie van de patiënt op de ziekte en de te verwachten problemen met betrekking tot de behandeling.
  3. Psychosocial Adjustment to Illness Scale (PAIS). Deze vragenlijst meet zeven psychosociale karakteristieken die geassocieerd zijn met de wijze waarop de patiënt zich aanpast aan de lichamelijke aandoening waaraan hij lijdt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Een man heeft pijn als hij urineert. De huisarts verwijst de man door naar de uroloog. Deze onderzoekt de man en constateert prostaatkanker. De man wordt zo snel mogelijk opgenomen in het ziekenhuis om een operatie te ondergaan.

Beschrijf hoe u denkt dat de man kan worden voorbereid op de operatie.

A

De ziekenhuismedewerkers kunnen de patiënt een groter gevoel van controle geven.

  1. controle over het gedrag: de patiënt laten oefenen en specifieke vaardigheden en gedrag aanleren waardoor hij tijdens en na de medische procedure minder hinder ondervindt en sneller herstelt
  2. cognitieve controle: zorgen dat de patiënt zich richt op de voordelen van de medische procedure en niet op de negatieve aspecten
  3. informatiecontrole: zorgen dat de patiënt voldoende informatie heeft over de dingen die staan te gebeuren, inclusief de dingen die hij zal ervaren tijdens en na afloop van de operatie (bijvoorbeeld pijn).

Het effect van de voorbereiding hangt onder andere af van hoe de patiënt met de spanning omgaat, welke copingstrategieën hij gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ga nogmaals uit van de gevalsbeschrijving van de man met pijn bij het urineren uit de vorige vraag en beschrijf welke rol een gezondheidspsycholoog daarbij kan spelen. 5x

A

Gezondheidspsychologen kunnen

  1. de specialist van de patiënt consulteren
  2. de mate van voorbereiding inschatten waaraan de patiënt behoefte heeft
  3. de patiënt helpen bij het opvolgen van medische adviezen
  4. programma’s ontwikkelen om de gedragscontrole van de patiënt te vergroten
  5. assisteren in het herstelproces van de patiënt.

Zoals in de vorige opdracht aan de orde is geweest, kunnen gezondheidspsychologen gebruikmaken van bestaande testen om de (psychologische) behoeften en problemen van de patiënten in te schatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat vaak voorkomt in de interactie tussen patient en personeel in een ziekenhuis is…

A

depersonalisatie: het behandelen van de persoon in kwestie alsof hij niet bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn 3 psychosociale kenmerken van burn-out?

A
  1. Emotionele uitputting
  2. Depersonalisatie
  3. Gevoel van ongeschiktheid voor een taak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is reactantie?

A

Boze reactie die voortkomt uit een gevoel van verlies van controle en vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Met sommige stressvolle situaties kan een patient omgaan door probleemgerichte coping, bijv. door om extra pijnstilling te vragen of door info over zijn aandoening te lezen. Als mensen het idee hebben dat ze niets aan de stressor kunnen veranderen, nemen ze meestal hun toevlucht tot…

A

emotiegerichte coping, bijv. door het ontkennen van nare feiten of door zichzelf af te leiden of door sociale steun te zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wanneer is de voorbereiding op medische ingrepen het meest effectief?

A

Als inhoud aansluit bij de copingbehoeften van de patient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is het belangrijkste copingmechanisme voor terminale patienten?

A

Ontkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn 3 soorten stress die terminale patienten ervaren?

A
  1. Omgaan met fysieke gevolgen van verslechterde toestand
  2. Hun situatie beinvloedt hun manier van leven, beperkt hun activiteit en maakt hen afhankelijk van anderen
  3. Ze beseffen meestal dat het einde nabij is, zelfs als hen dat niet wordt verteld.
39
Q

Kubler-Ross stelde dat het omgaan met de dood meestal volgens een patroon van 5 fasen verloopt. Welke?

Welke kanttekening moet erbij geplaatst worden?

A
  1. Ontkenning
  2. Boosheid
  3. Onderhandeling
  4. Depressie
  5. Acceptatie

NB Recent onderzoek heeft echter uitgewezen dat de stadia elkaar niet hoeven op te volgen. De verschillende copingstrategieën en emotionele reacties fluctueren gaandeweg het proces en verschillen per individu. Bovendien is het mogelijk dat stervenden zich tegelijkertijd in verschillende fasen van het model bevinden.

40
Q

In het concept van hospicezorg worden de sterke kanten van een professioneel systeem en de warmte en liefdevolle zorg die iemand thuis kan krijgen, gecombineerd. Het personeel bestaat uit medische professionals en vrijwilligers. Een groot deel van de zorg bestaat eruit dat ongemak en pijn wordt verminderd.
Uit onderzoek blijkt dat hospicezorg patienten en familie beter helt om met het stervensproces om te gaan dan conventionele zorg.
Cicely Saunders, een arts die aan de basis stond van de hospicezorg, noemde een aantal voor deze benadering essentiele elementen. Welke 4?

A
  1. Stervenden moeten op de plaasts van hun keuze kunnen verblijven
  2. De geboden zorg moet maximaal gebruik maken van de mogelijkheden van de patienten
  3. De zorg moet tegemoet komen aan de behoeften van alle familieleden
  4. Voor de familie moet nazorg beschikbaar zijn
41
Q

Beschrijf hoe mensen doorgaans reageren op het krijgen van een chronische aandoening.

A

Reactie op het krijgen van een chronische aandoening in meer algemene termen:

Vaak is de eerste reactie een shockreactie. Daarna past de patient vaak in eerste instantie emotionele copingreacties toe, bijvoorbeeld ontkenning of ontwijking. Ook voelt men zich in eerste instantie machteloos en niet ‘in control’. Als het goed is maken de emotionele copingstrategieen op den duur plaats voor probleemgerichte coping.

42
Q

Waarin verschillen chronische en acute aandoeningen van elkaar en waarin komen ze overeen?

A

Verschil
Chronisch zieken en hun directe familie moeten permanente aanpassingen doen op gedrags-, sociaal, en emotioneel gebied. Bij acute aandoeningen zijn de aanpassingen meestal tijdelijk.
Duur van ziekte (hierover maakt Sarafino geen melding, maar de World Health Organisation hanteert de volgend definitie van chronische ziekte:
‘Chronical diseases are diseases which have one or more of the following characteristics: they are permanent, leave residual disability, are caused by nonreversible pathological alteration, require special training of the patient for rehabilitation, or may be expected to require a long period of supervision, observation, or care.’ (Dictionary of Health Services Management, 2d ed)

Overeenkomst
De eerste fase in het copingproces, namelijk cognitieve waardering van de situatie waaruit aanpassingstaken volgen, komt overeen.

43
Q

De crisistheorie (Moos, 1982) biedt een model dat beschrijft hoe patiënten leren zich aan te passen aan een chronische aandoening. Beschrijf de essentie van deze theorie.

A

Volgens deze theorie hangt de aanpassing af van de copingprocessen die mensen gebruiken. Deze hangen op hun beurt weer af van ziektegerelateerde factoren, achtergrond en persoonlijke factoren, en fysieke en sociale omgevingsfactoren.
Patiënten beginnen hun copingproces met een cognitieve waardering van de betekenis of het belang van het gezondheidsprobleem voor hun leven. Deze waardering leidt tot het formuleren van aanpassingstaken, zoals aanpassing aan de symptomen of het onderhouden van positieve relaties met familie of vrienden, en het toepassen van verschillende copingstrategieën om met veranderingen om te leren gaan.

44
Q

Beschrijf de copingstrategieën die een persoon kan gebruiken bij het omgaan met een chronische ziekte. 7x

A

Deze copingstrategieën omvatten (zie ook de bijgevoegde tabel)

  1. ontkenning en minimaliseren van de gevolgen van hun situatie
  2. informatie zoeken
  3. het leren hoe zelf te voorzien in de behandeling en het zo veel mogelijk in stand houden van normale routines
  4. het stellen van concrete, haalbare doelen
  5. zoeken en aanwenden van instrumentele en emotionele steun vanuit de directe omgeving
  6. het overdenken van de toekomst
  7. het verkrijgen van een hanteerbaar perspectief op de toekomst wat betreft de invulling van het verdere leven en het omgaan met de chronische aandoening.
45
Q

Wat is astma?

A

Astma is een terugkerende, aanvalsgewijs optredende bronchusobstructie met als symptomen kortademigheid, hoesten en/of piepen door een verhoogde gevoeligheid van de luchtwegen voor allergene en niet-allergene prikkels met als resultaat een chronische ontstekingsreactie.

46
Q

Wat is COPD?

A

een verzamelnaam voor de ziektebeelden chronische bronchitis en emfyseem.

47
Q

Wat is epilepsie?

A

Epilepsie is een storing in het functioneren van de hersenen die wordt gekenmerkt door het optreden van spontane (niet geprovoceerde) epileptische aanvallen (toevallen, insulten). Omdat de aanvallen in aard en voorkomen sterk kunnen verschillen en een breed scala aan achterliggende oorzaken kunnen hebben, is epilepsie eigenlijk niet één ziekte, maar een syndroom van diverse ziekteverschijnselen.

48
Q

Wat is dwarslesie?

A

Dwarslaesie is een beschadiging van het ruggenmerg. Er is uitval van de geleiding van de afvoerende of motorische prikkels onder het laesieniveau en de doorgave van aanvoerende of sensibele prikkels boven het laesieniveau. De bewegingsfuncties en de waarneming van het gevoel onder het laesieniveau vallen beide uit. Een dwarslaesie kan compleet of incompleet zijn.

49
Q

Wat is diabetes mellitus?

A

Diabetes mellitus is een chronische stofwisselingsziekte die gekenmerkt wordt door een te hoog glucosegehalte in het bloed dat wordt veroorzaakt door een tekort aan insuline. Er zijn verschillende vormen van diabetes. De twee meest voorkomende vormen zijn insulineafhankelijke diabetes mellitus (type I) en insulineonafhankelijke diabetes mellitus (type II).

50
Q

Wat is artritis?

A

Artritis: Reumatoïde artritis (RA) is een van de ernstigste reumatische aandoeningen. Bij RA is er sprake van chronische ontsteking in meerdere gewrichten, meestal handen en voorvoeten, die gepaard gaan met zwellingen, pijn en stijfheid. Reumatische ziekten omvatten verschillende soorten gewrichts-, spier- en peesziekten. De meest voorkomende zijn; reumatoïde artritis of chronische gewrichtsreuma, artrose en de ziekte van Bechterew.

51
Q

Wat is de ziekte van Alzheimer?

A

Ziekte van Alzheimer is een veelvoorkomende vorm van dementie. De ziekte wordt gekenmerkt door achteruitgang in geheugen, aandacht en persoonlijkheid.

52
Q

Beschrijf de meest voorkomende aanpassingsproblemen bij chronisch zieken. 6x

A
  1. Fysieke problemen: men is niet in staat om te gaan met de handicap of pijn.
  2. Problemen op gebied van beroepsperspectieven: dit kan gaan om het bijstellen van opleidingsplannen of carrièremogelijkheden. Ook kan men problemen ervaren bij het vinden van een nieuwe baan.
  3. Problemen wat betreft zelfconcept: men is niet in staat tot acceptatie van het veranderde lichaamsbeeld, self-esteem en veranderde competenties.
  4. Problemen op sociaal vlak: men kan het verlies van bepaalde activiteiten die men niet meer kan doen, niet accepteren of ervaart problemen met het vinden van nieuwe activiteiten of met de veranderde relatie met vrienden, familie en partner.
  5. Emotionele problemen: men ervaart angst, depressie en kan de ziekte ontkennen.
  6. Problemen met het opvolgen van adviezen of behandelregime (therapietrouw).
53
Q

Beschrijf de in hoofdstuk 13 genoemde meest gangbare psychosociale interventies voor mensen met een chronische ziekte. 7x

A
  1. Informatieve interventies: het verschaffen van informatie over de ziekte, het verloop en de behandeling.
  2. Sociale-steuninterventies: sociale-steungroepen, onder andere met lotgenoten die dezelfde ervaringen delen. Zij kunnen emotionele en informatieve steun bieden en raad geven.
  3. Gedragsinterventies: hierin worden gedragstechnieken gebruikt om therapietrouw te ondersteunen (bijvoorbeeld prompts, reminders, het registeren van zelf-zorgactiviteiten, bekrachtigingstechnieken).
  4. Zelfmanagementprogramma’s: hierbij krijgen patiënten informatie en worden ze getraind in gedrags- en cognitieve vaardigheden (bijvoorbeeld probleemoplossende vaardigheden). Doelen zijn patiënten te ondersteunen bij het uitvoeren van het behandelregime en bij het ontwikkelen van nieuwe gedragingen en rollen die het ziektebeeld vereisen. De zelfmanagementprogramma’s worden door professionals en door lekendeskundigen gegeven. Bij opdracht 6 van casus 4a hebt u een fragment kunnen bekijken dat liet zien hoe hulpverleners patiënten kunnen coachen bij zelfmanagement. U kunt het fragment nog eens bekijken als u wilt weten hoe een zelfmanagement eruit kan zien.
  5. Spierrelaxatietechnieken en biofeedback worden veelal door psychologen toegepast om patiënten te helpen om de psychosociale factoren gerelateerd aan angst en stress en de daarbij behorende lichaamsprocessen te controleren en bij te sturen.
  6. Cognitieve therapie is bedoeld om patiënten te helpen hun gedachteprocessen en gedachten te corrigeren. Twee veelgebruikte technieken hierbij zijn training in probleemoplossende vaardigheden en cognitieve herstructurering.
  7. Interpersoonlijke en familietherapie: deze therapieën zijn bedoeld om patiënten te helpen de interactie met de sociale omgeving en de perceptie over de sociale omgeving te achterhalen en bij te sturen. Bij familietherapie worden cognitieve, gedrags- en interpersoonlijke methoden aangewend om de interactiepatronen in de familie te onderzoeken en te veranderen.
54
Q

Leg uit wat de in cognitieve therapie gebruikte methoden ‘probleemoplossende vaardigheden’ en ‘cognitieve herstructurering’ inhouden en wanneer ze gebruikt zouden kunnen worden.

A

Bij probleemoplossende-vaardighedentraining wordt patiënten nieuwe denkstrategieën aangeleerd waarmee ze medische probleemsituaties en dagelijkse problemen kunnen overdenken en die hen helpt ze de juiste beslissingen te laten nemen om de probleemsituatie op te lossen. Deze methode wordt gebruikt als patiënten angst en andere negatieve emoties ervaren en als blijkt dat ze niet weten hoe ze moeilijkheden en problemen die ze dagelijks tegenkomen, moeten oplossen. Bij cognitieve herstructurering leert de patiënt incorrecte gedachten en percepties te onderkennen en te corrigeren. Men leert constructiever en realistischer te denken. Deze methode wordt gebruikt als de chronisch zieke en of de nabije mantelzorgers sterke gevoelens van hulpeloosheid, machteloosheid, hopeloosheid en depressie ervaren.

55
Q

Beschrijf hoe mensen bij wie de prognose op dat moment niet slecht is, zich aanpassen aan een ernstige ziekte. 6x

A
  1. Onzekerheid en het issue van sterfelijkheid zijn in de eerste periode na diagnose van een serieus levensbedreigende ziekte belangrijke issues voor een patiënt. Desondanks is men optimistisch over de toekomst en hoopt op genezing. Toekomstplannen worden met meer terughoudendheid bezien.
  2. Men gebruikt actieve copingstrategieën in plaats van vermijdende coping die men in beginsel vaak gebruikt.
  3. Men geeft aandacht aan andere zaken (bijvoorbeeld werk en vrijetijdsbesteding) in plaats van aan de ziekte en men zoekt afleiding.
  4. Men doet cognitieve aanpassingen, dat wil zeggen: positief herwaarderen of hertaxeren van de situatie waarin men verkeert. Hierbij worden er in het tekstboek voor vrouwen met borstkanker drie centrale thema’s genoemd:
    - het vinden en geven van betekenis aan de ziekte
    - het verwerven van het gevoel van controle over de ziekte
    - herstel van het self-esteem.
  5. Uit onderzoek komt naar voren dat de bovengenoemde aspecten de waargenomen gezondheid en het psychosociaal functioneren positief beïnvloeden.
  6. Men kan zich echter ook hulpeloos gedragen.
56
Q

Beschrijf de reacties van mensen die lijden aan een ernstige ziekte, maar met wie het aanvankelijk goed ging (goede prognose) en bij wie de ziekte nu terugkeert of verergert. 4x

A
  1. Mensen ervaren terugkeer of verergering van de ziekte als een slecht teken, men ervaart de lichamelijke toestand als slechter dan voor de terugkeer of verergering.
  2. Mensen vestigen opnieuw de aandacht op de ziekte.
  3. Men probeert achteruitgang in het algemeen functioneren en de kwaliteit van leven te verhinderen.
  4. Copingprocessen zijn grotendeels gelijk aan toen men de ziekte kreeg, alleen nu is men minder hoopvol.
57
Q

Wat zijn hart- en vaatziekten?

A

Hart- en vaatziekten: coronaire hartziekten (CHZ) zijn de meest voorkomende hart- en vaatziekten. Het meest kenmerkende van CHZ is het optreden van vernauwingen in de kransslagaders. De belangrijkste verschijningsvormen van CHZ zijn het acute hartinfarct en angina pectoris (pijn op de borst). Onder chronische coronaire hartziekten vallen coronaire arteriosclerose en aneurysma (een verwijding in het hart of een bloedvat).

58
Q

Wat is een beroerte?

A

Beroerte: een beroerte (cerebovasculair accident of CVA) is een hersenaandoening die plotseling optreedt en verlammingen, gevoelloosheid en andere stoornissen tot gevolg heeft. De oorzaak van een beroerte is een bloedingsstoornis van de hersenen. Er zijn twee vormen van een beroerte: een bloedvat in de hersenen kan door een bloedstolsel worden afgesloten (herseninfarct), of zo’n vat kan door een scheurtje in de vaatwand gaan bloeden (hersenbloeding). De gevolgen zijn hetzelfde: een stuk hersenen sterft onmiddellijk af waardoor bepaalde hersenfuncties verstoord raken. De verschijnselen die daarbij optreden, kunnen blijvend zijn, ten dele herstellen of geleidelijk verdwijnen. Soms duren de verschijnselen korter dan 24 uur. Men spreekt dan van een TIA: transcient ischemic attack. Het bekendste gevolg van een beroerte is de halfzijdige verlamming (hemiplegie).

59
Q

Wat is kanker?

A

Kanker is een verzamelnaam voor diverse kwaadaardige nieuwvormingen. Er zijn verschillende soorten kanker met elk een eigen prognose. De meest dodelijke vorm van kanker is longkanker. In de Verenigde Staten komt huidkanker het meeste voor. In Nederland is dat bij mannen prostaatkanker, bij vrouwen borstkanker (voor cijfermateriaal hierover zie bijvoorbeeld de Nederlandse website Kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL).

60
Q

Wat is aids?

A

Aids: acquired immune deficiency syndrome, ofwel ‘verworven immuun deficiëntiesyndroom’. Dit betekent dat het afweersysteem van de mens niet meer goed functioneert. Het afweersysteem houdt normaal gesproken infecties tegen. Aids wordt veroorzaakt door een virus: hiv. Hiv staat voor humaan immunodeficiëntievirus, ook wel aids-virus genoemd. Het virus breekt het afweersysteem af, waardoor het lichaam vatbaar wordt voor allerlei infecties en bepaalde vormen van kanker waartegen het anders wél bestand zou zijn. Het virus, waarvan verschillende soorten bestaan, bevindt zich in bloed, sperma, vaginaal vocht, voorvocht en moedermelk.

61
Q

Wat is kenmerkend aan een terminale ziekte?

NB Verwar het begrip ‘terminale ziekte’ niet met het begrip ‘terminale fase van een ziekte’.

A

Kenmerkend aan een terminale ziekte is dat de patiënt ongeneeslijk ziek is en (spoedig) aan die ziekte of de gevolgen ervan zal sterven (terminaal betekent volgens van Dale ‘betrekking hebbend op het levenseinde’, het tekstboek refereert naar ‘een langzame dood’). De patiënt zal meestal een progressieve achteruitgang in welzijn en lichamelijk functioneren ervaren. De patiënt kan ook chronische pijn ervaren.

62
Q

Waarin verschillen jonge kinderen van ouderen wat betreft de aanpassing aan een terminale ziekte? 3x

A
  1. Jonge kinderen weten in tegenstelling tot ouderen nog niet wat het begrip ‘doodgaan’ betekent. Kinderen onder de vijf jaar denken dat ‘doodgaan’ net zoiets is als ‘ergens anders gaan wonen’. Rond de achtjarige leeftijd beseffen kinderen dat iedereen op den duur dood gaat en dat het de uitval van alle lichaamsfuncties betreft.
  2. Jonge kinderen ervaren meer angst als ze weten dat ze een dodelijke ziekte hebben in vergelijking met ouderen (die ook angst ervaren).
  3. Bij ouderen komt een dodelijke ziekte vaak veel minder onverwacht. Volwassenen worden minder angstig voor de dood naarmate ze ouder worden.
63
Q

Beschrijf de specifieke kenmerken van aanpassing in de terminale fase van een ziekte. 3x

A
  1. Het meest voorkomende copingmechanisme dat mensen gebruiken in de terminale fase van een ziekte is ontkenning.
  2. Men ervaart over het algemeen drie bronnen van stress.
    - Men moet omgaan met de fysieke effecten van het voortschrijden van de ziekte.
    - De patiënt moet de levensstijl aanpassen, is vaak afhankelijk van anderen en wordt beperkt in de activiteiten die hij kan doen.
    - Ten derde realiseert men zich dat het einde van het leven nadert.
  3. Doorgaans heeft men minder angst en is men minder depressief als men weinig pijn heeft, men goede sociale steun krijgt, men tevreden met het leven is en als men ervaring heeft met eerdere problemen in het leven of crisissituaties.
64
Q

Wanneer is er sprake van de palliatieve fase van zorg (kortweg ‘palliatieve zorg’) en waarop richt deze palliatieve zorg zich?

A

Er is sprake van palliatieve zorg als er geen behandeling meer voorhanden is om van een ziekte te herstellen of de ziekte een halt toe te roepen (de patiënt is in de terminale fase van de ziekte gekomen). De (medisch) palliatieve zorg is gericht op het reduceren van pijn, andere symptomen en stress en het verhogen dan wel waarborgen van een zo goed mogelijke kwaliteit van leven.

65
Q

Wat kan er volgens het tekstboek gedaan worden om stervende mensen te helpen omgaan met het naderende einde? 4x

A

Er moet worden nagegaan of de patiënt depressieve klachten heeft. Als dit het geval is kan de hulpverlener de volgende interventies plegen:

  1. voorschrijven van antidepressiva
  2. psychotherapie om emotionele ondersteuning te verschaffen en om de patiënt te helpen om positieve herwaarderingstechnieken te gebruiken
  3. informatieverstrekking over sociale-steungroepen (zelfhulpgroepen)
  4. groepstherapie waarin aandacht wordt besteed aan angst, depressie en ervaring van controle.

Noot: de informatie hierover in het tekstboek is volgens de ontwikkelaars van deze cursus te beperkt en eenzijdig. In de cursus Ziektebeleving en Patiëntbegeleiding later in de opleiding Gezondheidspsychologie van de Open Universiteit wordt nader ingegaan op het omgaan met het naderende einde.

66
Q

Wat is de meerwaarde van hospicezorg tegenover de palliatieve zorg in ziekenhuizen? 4x

A

Het is een minder steriele omgeving waar de patiënt zelf meer controle over zijn activiteiten en daginvulling heeft.

Er is meer tijd, ruimte en aandacht voor het psychosociaal welbevinden van de patiënt en voor het verlenen van psychosociale zorg.

Men probeert zoveel mogelijk een huiselijke sfeer te creëren, waaronder flexibele bezoekuren en overnachtingsmogelijkheden.

Uit onderzoek blijkt dat mensen in hospicezorg tegenover stervende mensen in ziekenhuizen een betere kwaliteit van leven hebben, dat ze minder angstig zijn en meer tevreden zijn met de geboden zorg.

67
Q

Beschrijf de mogelijke en of veel voorkomende fysieke en psychosociale gevolgen van het overlijden van een dierbare voor de rouwende.

A

Het verlies van een dierbare kan worden beschouwd als een ingrijpende stressvolle levensgebeurtenis. De eerste maanden na het overlijden van een dierbare hebben de naasten zelf een verhoogd risico om te overlijden. Andere mogelijke gevolgen zijn demoralisering en slaapproblemen.

68
Q

Hoe verloopt over het algemeen een rouwproces c.q. verliesverwerking? 4x
Zijn er subgroepen aan te wijzen waarbij het minder goed verloopt?

A

Verloop rouwproces
Rouwenden verwerken het verlies van een dierbare in een eigen tempo dat varieert tussen mensen. Onderzoek laat zien dat er in de eerste twee jaar van een rouwproces veel voorkomende patronen zijn. In volgorde van meest voorkomend naar minst voorkomend zijn dit:

  1. resilent / veerkrachtig: de aanpassing verloopt goed
  2. hersteld: kenmerkt zich door moeilijke eerste maanden waarna verbetering optreedt
  3. chronisch: aanpassing verloopt niet goed gedurende de gehele periode
  4. vertraagd: de aanpassing verloopt in de eerste maanden niet goed en verergert daarna.

Subgroepen

Uit onderzoek blijkt dat mannen vaker minder goed in staat zijn tot goede rouwverwerking, evenals jonge mensen en mensen met een depressieverleden. Een eigen kind verliezen is zo traumatisch dat ouders daar jaren later nog moeilijkheden mee hebben. Ook het plotseling verliezen van een dierbare, bijvoorbeeld door een ongeluk, is bijzonder traumatisch. Het gebruik van vermijdingsstrategieën als copingmechanisme is niet goed voor de rouwverwerking. Dit is echter cultuurafhankelijk: in de ene cultuur kan vermijding belemmerend werken in het rouwproces, in de andere cultuur heeft vermijding geen invloed op dat proces.

69
Q

In het tekstboek worden interventies voorgesteld voor mensen die moeilijkheden ervaren in het proces van rouwverwerking (ook wel gecompliceerde rouw genoemd). Benoem deze en licht ze kort toe. 2x

A

In het geval dat rouwenden zes maanden na het overlijden van een dierbare symptomen vertonen van gecompliceerde rouwverwerking, wordt een psychosociale interventie aanbevolen.

Effectonderzoek laat zien dat zulke interventies effectief zijn in het verminderen van rouwsymptomen.
Succesvolle componenten in zulke interventies:

  1. groepsdiscussie en rollenspellen. in de rollenspellen wordt geoefend met het hanteren van probleemgebaseerde copingstrategieën om stress te verminderen
  2. systematische desensisatie waarin de cliënt in stappen leert om na te denken hoe men verder wil met het leven, daarbij doelen te stellen en na te gaan hoe die te realiseren.
70
Q

Intern gefocuste individuen
Uw antwoord

overschatten de veranderingen in lichamelijke functies.

geven aan dat ze minder pijn ervaren dan anderen.

percipiëren hun interne veranderingen nauwkeuriger.

zoeken minder medische aandacht.

A

overschatten de veranderingen in lichamelijke functies.

71
Q

Wanneer een patiënt als voorbereiding op een operatie zo veel mogelijk materialen verzamelt en leest, maakt hij gebruik van
Uw antwoord

gedragscontrole.

cognitieve controle.

informationele controle.

geen van bovenstaande controletechnieken.

A

gedragscontrole.

cognitieve controle.

informationele controle.

geen van bovenstaande controletechnieken.

72
Q

Welk verloop kennen de fasen die kinderen ondergaan wanneer ze gescheiden worden van hun ouders, bijvoorbeeld door een verblijf in het ziekenhuis?
Uw antwoord

losmaken, wanhoop, protest

wanhoop, losmaken, protest

protest, wanhoop, losmaken

protest, losmaken, wanhoop

A

protest, wanhoop, losmaken

73
Q

Emotionele uitputting, depersonalisatie en waargenomen incompetentie wat betreft het uitvoeren van eigen taken, werkzaamheden zijn psychosociale componenten van
Uw antwoord

burn-out

personalisatie

reactance

slechte praktijkuitvoering

A

burn-out

74
Q

Welke term moet worden ingevuld om een juiste bewering te krijgen?

Een informeel network van leken die een persoon met lichamelijke klachten of symptomen informatie geven over de klachten of daar hun interpretatie van geven, wordt ook wel … genoemd.

Uw antwoord

een lekenverwijssyteem

een common sense systeem

een psychogenetisch systeem

een gezondheidszorgsysteem

A

een lekenverwijssyteem

75
Q

Volgens Shontz is het eerste stadium in de rij die volgt op de diagnose van een invaliderende ziekte
Uw antwoord

aanpassing

terugtrekken.

shock.

ontkennen.

A

shock.

76
Q

De crisistheorie van Moos richt zich op
Uw antwoord

fysieke en sociale-omgevingsfactoren.

persoongerelateerde factoren.

Alle drie genoemde alternatieven zijn juist.

ziektegerelateerde factoren.

A

Alle drie genoemde alternatieven zijn juist.

77
Q

Volgens de crisistheorie van Moos geven mensen die ziek zijn, aandacht aan twee soorten aanpassingstaken: taken gerelateerd aan ziekte of behandeling en taken gerelateerd aan het algemeen psychosociaal functioneren van mensen.

Het ontwikkelen en onderhouden van een goede relatie met de behandelend arts behoort tot

Uw antwoord

geen van beide taken.

beide taken.

taken gerelateerd aan ziekte of behandeling.

taken gerelateerd aan het algemeen psychosociaal functioneren van de mens.

A

taken gerelateerd aan ziekte of behandeling.

77
Q

Volgens de crisistheorie van Moos geven mensen die ziek zijn, aandacht aan twee soorten aanpassingstaken: taken gerelateerd aan ziekte of behandeling en taken gerelateerd aan het algemeen psychosociaal functioneren van mensen.

Het ontwikkelen en onderhouden van een goede relatie met de behandelend arts behoort tot

Uw antwoord

geen van beide taken.

beide taken.

taken gerelateerd aan ziekte of behandeling.

taken gerelateerd aan het algemeen psychosociaal functioneren van de mens.

A

taken gerelateerd aan ziekte of behandeling.

78
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen

I Ontkennen en minimaliseren als copingstrategie kan met name belangrijk zijn in de eerste fasen van het aanpassen aan een gezondheidsprobleem (chronische ziekte).
II Het krijgen van een beheersbaar perspectief op de ziekte (‘gaining a manageable perspective’) als copingmechanisme bij aanpassing aan een gezondheidsprobleem uit zich met name door het toepassen van religieuze opvattingen en door herkenning van de positieve veranderingen als gevolg van ervaringen met de ziekte.

Uw antwoord

Alleen I is juist.

I en II zijn juist.

I en II zijn onjuist.

Alleen II is juist.

A

I en II zijn juist.

79
Q

Er zijn verschillende psychosociale interventies ontwikkeld om patiënten en hun omgeving te begeleiden bij eventuele aanpassingsproblemen die men ervaart.
Bij dit soort interventies is er sprake van
Uw antwoord

tertiaire preventie.

Er is hier geen sprake van preventie.

primaire preventie.

secundaire preventie.

A

tertiaire preventie.

80
Q

Bij het terugkeren of relapse van een ziekte, na aanvankelijke genezing, is de ervaren psychische crisis die patiënten ondergaan
Uw antwoord

waarschijnlijk even erg als de eerste keer.

Dit is niet bekend.

waarschijnlijk minder erg dan de eerste keer.

waarschijnlijk erger dan de eerste keer.

A

waarschijnlijk erger dan de eerste keer.

81
Q

Het aanpassingsproces dat stervenden ondergaan, kent volgens Kübler-Ross verschillende fasen.
Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen daarover.

I Onderzoeken laten zien dat de meeste stervenden dit proces in de volgorde van de fasen doorlopen.
II Het is mogelijk dat stervenden zich tegelijkertijd in verschillende fasen van het model bevinden.
Uw antwoord

Alleen II is juist.

Alleen I is juist.

I en II zijn juist.

I en II zijn onjuist.

A

Alleen II is juist.

82
Q

Het voornaamste copingmechanisme dat mensen gebruiken tijdens de terminale fase van een ziekte is
Uw antwoord

depressie.

berusting.

boosheid.

ontkenning.

A

ontkenning.

83
Q

Wat is de crisistheorie?

Waar is de uitkomst van de crisis van afhankelijk?

A

Theorie over hoe mensen op verschillende manieren copen met een gezondheisprogbleem.
De uitkomst van de crisis of de manier waarop iemand ermee omgaat, hangt af van het copingproces, dat weer afhangt van drie beinvloedende factoren:
1. Aan ziekte gerelateerde factoren
2. Achtergrond- en persoonlijke factoren
3. Fysieke en sociale omgevingsfactoren

84
Q

Waar begint coping mee volgens de crisistheorie?

A

Met de cognitieve beoordeling door de patient van de betekenis van het gezondheidsprobleem n zijn leven.
Het resultaat van deze beoordeling brengt hem tot een aantal uit te voeren taken en het gebruik van een aantal vaardigheden.

85
Q

Voor welke 2 soorten aanpassingstaken staan zieken in hun copingsproces volgens Moos?

A
  1. Taken die te maken hebben met hun ziekte of de behandeling
  2. Taken die te maken hebben met het algemeen psychosociaal functioneren
86
Q

Wat zijn 7 copingstrategieen bij chronische gezondheidsproblemen?

A
  1. Ontkennen of minimaliseren (van de ernst van de situatie)
  2. Zoeken van informatie (over ziekte en behandeling)
  3. Leren voorzien in eigen medische zorg (wat een gevoel van controle geeft)
  4. Stellen van concrete, afgebakende doelen (en onderhouden van dagelijkse routines)
  5. Inschakelen van instrumentele en emotionele steun (van familie, vrienden en artsen)
  6. Nadenken over mogelijke toekomstige gebeurtenissen (om daarop voorbereid te zijn)
  7. Verkrijgen van een beheersbaar perspectief (op het gezondheidsprobleem)
87
Q

Wat is aanpassing?

A

Proces van veranderingen waardoor we constructief kunnen omgaan met omstandigheden in ons leven.

88
Q

Uit welke 3 elementen bestaat de behandeling van astma?

A
  1. Het vermijden van triggers
  2. Gebruik van medicatie
  3. Fysieke activiteit
89
Q

Wat is het verschil tussen tetraplegie en paraplegie?

A

Tetraplegie: gevolg van neklaesie
Paraplegie: bij lagere dwarslaesie

90
Q

Wat is het verschil tussen diabetes type 1 en type 2?

A

1: ontstaat meestal in de kindertijd of puberteit en betreft 5-10% van de gevallen. Bij type 1 hebben auto-immuunprocessen cellen van de alvleesklier vernietigd. Insuline-injecties zijn nodig om acute en ernstige complicaties te voorkomen.
2: zeer prevalent. Bij deze vorm maakt de alvleesklier wel wat insuline aan en de meeste patienten kunnen hun glucoseniveaus onder controle houden met een dieet of met medicaties. Treedt meestal rond de 40 jaar op.

91
Q

Waar kan diabetes tot leiden?

A

Neuropathie: door chemische reacties die de myelineschede van zenuwcellen vernietigen.

92
Q

Wat is osteoartritis of artrose?

A

aandoening waarbij de gewrichten sluiten door overbelasting. Het is de meest voorkomende vorm van reuma.