T1 Inleiding en achtergrond Flashcards

1
Q

Gezondheidspsychologie bestudeert de relatie tussen welke 3 factoren enerzijds, en welke 2 factoren andezijds?

Richt het zich op gezonde of zieke mensen?

A

Enerzijds psychische, biologische en sociale factoren, en anderzijds gezondheid en ziekte.

Gezondheidspsychologie richt zich zowel op gezonde mensen als op patiënten en hun omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen primaire, secundaire en tertiaire preventie?

A

Primair: voorkomen
Secundair: opsporen
Tertiair: omgaan met ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke fasen bestaat de interventiecyclus?

A
  1. Diagnose: een goede diagnose van de situatie, waarin duidelijk het probleem wordt geanalyseerd
  2. Voorbereiding: de voorbereiding, waarin men op basis van de gegevens uit de vorige fase een bestaande interventie zoekt of een nieuwe interventie ontwikkelt
  3. Implementatie: de implementatie, waarin de interventie wordt toegepast en indien nodig wordt gecontinueerd
  4. Evaluatie: de evaluatie van zowel de effecten van de interventie als ook de evaluatie van het proces hoe de interventie tot stand is gekomen en hoe die is uitgevoerd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definitie gezondheid

A

Positieve toestand van fysiek, mentaal en sociaal welbevinden die langs een continuüm varieert.

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is gezondheid ‘een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken’ (WHO, 1948). Deze definitie wordt ook in het tekstboek gehanteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Definitie ziekte-gezondheidscontinuüm

Wie heeft de term bedacht?

A

De concepten ziekte en gezondheid dienen we als uiteinden van een continuüm te beschouwen.

Medisch socioloog Antonovsky.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe werden de begrippen ‘gezondheid’ en ‘ziekte’ in verschillende perioden in de geschiedenis opgevat?
Beschrijf het vanaf de 17e eeuw.

Wat is de verwachting dat de grootste 3 doodsoorzaken zullen zijn in de komende decennia in ontwikkelde landen?

A

In meer ontwikkelde, geïndustrialiseerde landen leven mensen gemiddeld langer en lijden aan andere ziekten.

In de 17e, 18e en 19e eeuw stierven mensen vooral aan slechte voeding en infectieziekten. In grote delen van de wereld zijn infectieziekten nog steeds een belangrijke doodsoorzaak.

19e eeuw: nieuwe ziekten verschenen, waaronder tuberculose/tering.

Eind 19e eeuw: aantal doden als gevolg van infectieziekten daalde sterk. Kwam vooral door preventieve maatregelen (bijv. hygiene), betere weerstand door betere voeding en door innovaties in de publieke gezondheidszorg.

20e eeuw: chronische ziekten (=degeneratieve ziekten) werden het grootste probleem en belangrijkste doodsoorzaak in ontwikkelde landen.

Toekomst:

  • Hart- en vaatziekten
  • Tabak-gerelateerde ziekten
  • Obesitas gerelateerde ziekten

Doden wegens infectieziekten zal verder afnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf wat de belangrijskte doodsoorzaken waren in:

  • 17e, 18e en 19e eeuw (2x)
  • 19e eeuw
  • 20e eeuw

Waarom daalde eind 19e eeuw het aantal doden vanwege datgene wat daarvoor de meeste doden veroorzaakte?

Wat is de verwachting dat de grootste 3 doodsoorzaken zullen zijn in de komende decennia in ontwikkelde landen?

A

In meer ontwikkelde, geïndustrialiseerde landen leven mensen gemiddeld langer en lijden aan andere ziekten.

In de 17e, 18e en 19e eeuw stierven mensen vooral aan slechte voeding en infectieziekten. In grote delen van de wereld zijn infectieziekten nog steeds een belangrijke doodsoorzaak.

19e eeuw: nieuwe ziekten verschenen, waaronder tuberculose/tering.

Eind 19e eeuw: aantal doden als gevolg van infectieziekten daalde sterk. Kwam vooral door preventieve maatregelen (bijv. hygiene), betere weerstand door betere voeding en door innovaties in de publieke gezondheidszorg.

20e eeuw: chronische ziekten (=degeneratieve ziekten) werden het grootste probleem en belangrijkste doodsoorzaak in ontwikkelde landen.

Toekomst:

  • Hart- en vaatziekten
  • Tabak-gerelateerde ziekten
  • Obesitas gerelateerde ziekten

Doden wegens infectieziekten zal verder afnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie biomedisch model.

Wordt de mens als uniek individu gezien?

A

Alle ziekten of fysieke afwijkingen kunnen worden verklaard uit verstoringen in fysiologische processen, voortkomend uit letsel, biochemische onbalans, bacteriele of virale infectie en dergelijke.
Ziekte is een aandoening van het lichaam en staat los van psychologische en sociale processen van de geest. Is nog steeds de heersende gedachte in de geneeskunde.

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de grootste doodsoorzaken bij:

  1. Kinderen en pubers? 1x
  2. 15-24-jarigen? 4x
A
  1. Ongelukken

2. moord, zelfdoding, kanker en hart- en vaatziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat omvatte de humorale theorie van ziekte van Hippocrates, de vader van de geneeskunde?

A

Dat het lichaam 4 sappen bevat. Als die in balans zijn, verkeren we in een gezonde toestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Definitie morbiditeit

A

Ziekte, of elke afwijking van welbevinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie prevalentie

A

Aantal gevallen, bestaand of nieuw, op een bepaald moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie incidentie

A

Aantal nieuwe gevallen in een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke 3 factoren zorgde voor een vertraging in de vooruitgang in kennis en cultuur?

Wanneer kwam er weer ruimte voor nieuwe ideeen ten aanzien van het geest/lichaam-probleem? Wie speelde daar een belangrijke rol in?

A
  1. Ineenstorting Romeinse Rijk in de 5e eeuw
  2. De kerk. Mens werd gezien als een schepsel met ziel en vrije wil en mocht niet aan wetenschappelijk onderzoek onderworpen worden.
  3. Geloof in demonen nam toe

13e eeuw. Filosoof Thomas van Aquino verwierp het idee van scheiding van lichaam en geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke ontwikkelingen waren er in de 14e en 15e eeuw? 2x

Wie was de meest invloedrijke filosoof?
Met welke 3 vernieuwingen kwam hij?

A
  1. Wedergeboorte onderzoek, cultuur en politiek
  2. God werd minder in het middelpunt gesteld.

Descartes

  1. Lichaam is een machine, beschreef mechanismen
  2. Geest en lichaam zijn gescheiden, maar communiceren met elkaar via de pijnappelklier
  3. Dieren hebben geen ziel en de ziel van mensen verlaat het lichaam bij de dood. Hierdoor werd dissectie aanvaardbaar voor de kerk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoeveel % van het bruto nationaal product kost gezondheidszorg in de meeste Europese landen?

A

8-10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke ontwikkelingen waren er in de 18e en 19e eeuw? 4x

A
  1. Inzicht in functioneren lichaam
  2. Micro-organismen
  3. Antiseptische middelen
  4. Anesthesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kenmerken medische psychologie 2x

Tot welke belangrijke therapeutische methode heeft het vakgebied geleid?

A
  1. Interdisciplinair
  2. Voortgekomen uit behaviorisme (klassieke conditionering en operante conditionering)

Biofeedback: hierbij leert iemand de eigen fysiologische processen te monitoren en er zo controle over te krijgen. Dit berust op operante conditionering, waarbij de feedback als bekrachtiger werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn 3 redenen waarom mensen niet doen wat goed voor hen is?

A
  1. Minder gezond gedrag bevredigt direct de behoeften
  2. Sociale druk
  3. Niet bewust van de gevaren / niet weten hoe te veranderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Definitie psychosomatische geneeskunde

Wanneer ontstond het vakgebied?

Waar is het uit voortgekomen?

A

Gericht op relatie tussen psychologische en sociale factoren, biologische en fysiologische functies en de ontwikkeling en het beloop van ziekte.

Ontstond in de jaren ‘30.
Voortgekomen uit Freud’s overdachthysterie theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Definitie persoonlijkheid

Gaat het verband tussen persoonlijkheid en ziekte een kant op of 2 kanten?

Waar worden lagere niveaus van gewetensvolheid mee in verband gebracht?

En hoge niveaus van positieve emoties?

En hoge niveaus van angst, depressie, vijandigheid en pessismisme?

A

Iemands cognitieve, affectieve of gedragsmatige aanleg die tamelijk stabiel is over tijd en situaties.

Tweerichtingsverkeer

  1. Vroegtijdige dood
  2. Hogere levensverwachting
  3. Grotere kans op vroegtijdig overlijden en ontwikkelen van allerlei ziektes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Definitie epidemiologie

Speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van welke 2 factoren?

A

Vakgebied dat nagaat hoe vaak een ziekte in een populatie voorkomt en verzamelt hierover allerlei relevante gegevens.

Speelt belangrijke rol bij vaststellen van risicofactoren en gezondheidsverschillen binnen populaties of tussen landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Definitie medische sociologie

A

Onderzoekt hele reeks aan kwesties die te maken hebben met gezondheid waaronder de impact van sociale relaties op het verspreiden van ziekte, sociale reacties op ziekte, socio-economische factoren van gebruik van gezondheidszorg en manier waarop ziekenhuizen en medische praktijken zijn georganiseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Definitie medische antropologie

A

Verschillen in gezondheid en gezondheidszorg tussen culturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

4 belangrijke doelen van gezondheidspsychologie

A
  1. Bevorderen en handhaven van gezondheid
  2. Preventie, behandeling en verwerking van ziekte
  3. Vaststellen van oorzaken en diagnostische factoren van ziekte en gezondheid
  4. Het analyseren en verbeteren van gezondheidszorg en -beleid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de overeenkomst tussen psychosomatische geneeskunde, medische psychologie en gezondheidspsychologie?

A

Allen zien gezondheid en ziekte als resultaat van wisselwerking van biologische, psychologische en sociale krachten.

Psychosomatisch: interdisciplinair (artsen en gedragswetesnchappers), nauw verbonden aan medische disciplines
Medische psychologie: interdisciplinair, interventies om gezondheid te bevorderen
Gezondheidspsychologie: gebaseerd op psychologie (met name klinische, sociale, experimentele, fysiologische en ontwikkelings), leefstijl- en emotionele processen die tot ziekte leiden vast te stellen en veranderen, en om functioneren en herstel van ziekten te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn 3 voorbeelden van psychologische systemen?

A

Cognitie, emotie, motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn 3 voorbeelden van psychologische systemen?

A

Cognitie, emotie, motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Definitie mortaliteit

A

Sterfte, meestal op grote schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Definitie epidemie

A

Situatie waarin incidentie sterk is gestegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waar houdt de publieke gezondheidszorg zich mee bezig?

A

Beschermen, in stand houden en verbeteren van de gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar houdt de publieke gezondheidszorg zich mee bezig?

A

Beschermen, in stand houden en verbeteren van de gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Ontvangen dendrieten of axonen van de neuronen de info?

Zit de synaps aan het uiteinde van axonen of dendrieten?

A

Dendrieten

Dendrieten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Bij welke ziekte vuren neuronen met abnormale snelheden?

A

Epilepsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bij het groeien van de hersenen is er met name een sterke toename van X en X.

A

Giacellen (onderhouden neuronen)

Myeline (vettige substantie om axonen heen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Bij elke ziekte is er een afbraak van myeline?

A

Multiple sclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

De afname van wat in de hersenen wordt in verband gebracht met mentale achteruitgang bij ouderdom?

A

Synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is het verschil tussen het centrale zenuwstelsel en perifere zenuwstelsel?

A

Centraal: hersenen en ruggenmerg
Perifeer: rest van neuronennetwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is het verschil tussen het centrale zenuwstelsel en perifere zenuwstelsel?

A

Centraal: hersenen en ruggenmerg
Perifeer: rest van neuronennetwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Uit welke 3 onderdelen bestaan de hersenen?

A

Voorhersenen, cerebellum, hersenstam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de 2 belangrijkste delen van de voorhersenen?

A
  1. Telencefalon (cerebrum en limbische systeem)

2. Diencefalon (incl. thalamus en hypothalamus)

42
Q

Belangrijkste functies van:

  • Frontaalkwab
  • Temporaalkwab
  • Occipitaalkwab
  • Parietaalkwab
  • Limbische systeem
  • Thalamus
  • Hypothalamus
  • Cerebellum
A
  • Frontaalkwab: beweging, planning, zelfbewustzijn, emoties
  • Temporaalkwab: gehoor, zicht, geheugen
  • Occipitaalkwab: visueel
  • Parietaalkwab: lichamelijke sensaties, zoals pijn
  • Limbische systeem: emoties
  • Thalamus: kernstructuur in de informatiestroom in zenuwstelsel, verdeelstation
  • Hypothalamus: emotie en motivatie, homeostase
  • Cerebellum: coordinatie bewegingen en evenwicht
43
Q

Wat is ataxie

A

Schade cerebellum, bewegingen schokkerig en ongecoordineerd

44
Q

4 onderdelen hersenstam + functie

A

Midhersenen: info zicht en gehoorsysteem, spierbewegingen
Reticulair systeem: controle van toestanden van slaap, opwinding, aandacht
Pons: oogbewegingen, gelaatsuitdrukkingen, kauwen
Medulla: ademhaling, hartslag, bloeddruk

45
Q

Degeneratie van midhersenen kan leiden tot welke ziekte?

A

Ziekte van Parkinson

46
Q

Polio kan leiden tot schade aan welk hersendeel?

A

Centrum ademhaling in medulla

47
Q

Verschil efferente en afferente richting ruggenmerg?

A

Efferent: van het brein af

48
Q

Wat is paraplegie?

En tetraplegie?

A

Onderste lichaamsedelen verlamd door schade onderste deel ruggenmerg

Bovenste gedeelde lichaam verlamd door schade bovenste deel ruggenmerg

49
Q

2 delen perifere zenuwstelsel + functies

2 eigenschappen autonome zenuwstelsel

A
  1. Somatisch zenuwstelsel: zintuiglijke en bewegingsfuncties
  2. Autonome zenuwstelsel: organen
  3. Neuronen brengen info over tussen ruggenmerg en gladde spieren van organen
  4. heeft 2 onderdelen die op tegengestelde manieren werken: sympatisch (in beweging komen) en parasympatisch (rust)
50
Q

Wat is myasthenia gravies?

A

aandoening aan uiteinde neuron op een spier, waardoor spierfunctie van hoofd en nek verzwakt

51
Q

Hoe is de communicatie binnen het perifere zenuwstelsel geregeld?

Welke zenuw loopt van de hersenstam naar de belangrijkste organen?

A

door 12 craniale zenuwen, waaronder de nervus vagus (zwervende zenuw)

52
Q

Hoe is de communicatie binnen het perifere zenuwstelsel geregeld?

Welke zenuw loopt van de hersenstam naar de belangrijkste organen?

A

door 12 craniale zenuwen, waaronder de nervus vagus (zwervende zenuw)

53
Q

Wat zijn de communicatiestofjes van het endocriene systeem?

A

Hormonen, afgescheiden door klieren in de bloedbaan

54
Q

Via welke 2 hersenonderdelen is het zenuwstelsel aan het endocriene stelsel verbonden?

A

Hypothalamus en hypofyse.

Hypothalamus stuurt boodschappen naar de hypofyse, die vervolgens hormonen afgeeft aan het bloed.

55
Q

Waar speelt de hypothalamus hypofyse bijnieras een rol bij?

A

Noodsituaties.

56
Q

Functie bijnieren

A

Geven verschillende belangrijke hormonen af in reactie op noodsituaties en stress, zoals cortisol, epinefrine en norepinefrine, ook wel adrenaline en noradreanaline.

57
Q

Functie zwezerik.

Hoe verandert de grootte als je ouder wordt?

A

Ontwikkeling antilichamen en immuniteit.

Wordt kleiner als je ouder wordt.

58
Q

Wat is de ziekte van Graves?

A

Hyperthyroidie.

Gedragen zich op een rusteloze, prikkelbare en verwarde manier.

59
Q

Functie alvleesklier

Wat is er bij diabetes aan de hand.

A

Reguleren bloedsuikerniveau door aanmaak hormonen glucagon en insuline. De eerste verhoogt concentraties suiker in bloed en de tweede verlaagt die.

Bij diabetes maakt de alvleesklier niet genoeg insuline aan, waardoor bloedsuikerniveaus verhoogd zijn (=hyperglycemie)

60
Q

Wat is hepatatitis?

A

Omvat verschillende virale ziekten waardoor lever ontstoken raakt

61
Q

Wat is cirrose?

A

Leverziekte, waardoor levercellen afsterven en worden vervangen door littekenweefsel

62
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste vormen van metabolisme?

A

Synthese: nieuw celmateriaal uit eiwitten en mineralen
Regulatie: van lichaamsprocessen door eiwitten, mineralen en vitamines
Energie: om het lichaam te verwarmen en brandstof te voorzien

63
Q

Bloed is vloeibaar weefsel. Waar bestaat het uit?

A

Bloedcellen en plasma.

Rode bloedcellen
Witte

64
Q

Bloed is vloeibaar weefsel. Waar bestaat het uit?

Welke 3 soorten cellen zijn er?

A

Bloedcellen en plasma.

Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplaatjes

65
Q

Wat is bloedarmoede?
En Leukemie?
En hemofilie?

A

Tekort rode bloecellen
Extreem hoge hoeveelheden witte bloedcellen
Bloedplaatjes werken niet goed, eiwit ontbreekt

66
Q

Atherosclerose

A

Afzetting van vet op de slagaderwanden, ook wel verkalking

67
Q

Arteriosclerose

A

Vet dat zich tegen slagaderwanden afzet wordt harder, ook wel verharding. Hierdoor neemt bloeddruk toe.

68
Q

Hartinfarct

A

Ook wel hartaanval. Weefsel sterft af doordat de bloedtoevoer belemmerd wordt. Meestal door atherosclerose.

69
Q

Congestief hartfalen

A

Door een onderliggend probleem als arteriosclerose is de pompfunctie van het hart permanent vermnderd

70
Q

Angina pectoris

A

Patiënt voelt pijn en benauwdheid in de borst door kortdurende vernauwing van een slagader. Bijv. door stress of inspanning.

71
Q

Aneurysma

A

Verdikking in een verzwakt deel van een slagader of ader.

72
Q

Beroerte

A

Bloedtoevoer naar een deel van de hersenen wordt onderbroken. Kan leiden tot hersenbloeding of trombose (= blokkade door bloedprop)

73
Q

Antigeen

Wat zijn de kleinste antigenen?

A

Elke stof die een immunreactie teweegbrengt

Virussen

74
Q

Wat zijn lymfatische of lymfoide organen?

A

Organen van het immuunsysteem

75
Q

Welke 2 witte bloedcellen zijn er?

A

Lymfocyten

Fagocyten: opruimers die het lichaam in de gaten houden en antigenen verzwelgen zonder kieskeurig te zijn.

76
Q

Welke 2 soorten fagocyten zijn er?

Behoren ze tot de specifieke of aspecifieke afweer?

A

Macrofagen: hechten zich aan weefsel
Microfagen/neutrofielen: in bloed

Aspecifiek

77
Q

Welke 2 soorten specifieke afweren zijn er?

A

Cellulair

Humoraal

78
Q

Hoe werkt cellulaire afweer?

A

Lymfocyten die T-cellen of T-lymfocyten worden genoemd.

79
Q

Hoe werkt humorale afweer?

A

Valt bacterien, schimmels, protozoen en virussen aan terwijl ze zich nog in de lichaamssappen bevinden

80
Q

Wat zijn antilichamen?

Welke 3 taken voeren ze uit?

Welke 5 soorten zijn er?

A

Eiwitmoleculen , immunoglobulines, die zich hechten aan buitenkant van indringers

  • indringer vertragen waardoor fagocyten makkelijker hun werk kunnen doen
  • inschakelen van andere eiwitten die het membraan van een indringer doorboren
  • opsporen van nieuwe indringers en vormen van B-geheugencellen, die werken als T-geheugencellen

IgG, IgM, IgA, IgD, IgE

81
Q

Welke 3 lijnen van afweer heeft het lichaam?

A
  1. huid en slijmvliezen
  2. aspecifieke en specifieke immuunprocessen. Antilichamen helpen fagocten
  3. Cytotoxische T-cellen
82
Q

Welk antilichaam hebben zuigelingen?

A

Alleen IgG

83
Q

Auto-immunziekten, wat is:

Reumatoide artritis
Reumatische koorts
Systemische lupus erythematosus

A

Afweerreactie gericht p gewrichten
Afweerreactie gericht op hartspieren
Afweerreactie gericht op huid en hart

84
Q

Wat zijn de belangrijkste klieren in het lichaam die hormonen produceren?

A

Verschillende klieren produceren hormonen. De hypofyse (pituitary gland) speelt hierin een centrale rol. Deze klier scheidt hormonen uit die andere klieren stimuleren of juist remmen om hun specifieke hormonen te verspreiden. De schildklier, de zwezerik (thymus), de bijnieren (adrenal), alvleesklier (pancreas) en de teelballen (testes) en eierstokken (ovary) zijn de overige hormoonproducerende klieren (zie onderstaand figuur).

85
Q

Hoe komen de hormonen daar terecht waar ze nodig zijn?

A

De hormoonklieren of endocriene klieren scheiden hun hormonen uit in het bloed. Door het bloed verspreiden de hormonen zich door het hele lichaam. De meeste hormonale boodschappen zijn echter alleen voor specifieke lichaamscellen bedoeld. De cellen hebben daarom specifieke receptoren voor bepaalde hormonen.

86
Q

Welke onderdelen of organen passeert voedsel in het lichaam op weg van de mond naar de anus? Beschrijf de hoofdfunctie van elk onderdeel.

A

De mond => voedsel vermalen en beginnen met het omzetten van voedsel naar voedingsstoffen
Slokdarm (esophagus) => voedsel naar maag brengen
Maag => verder gaan met het omzetten van voedsel naar voedingsstoffen
Twaalfvingerige darm (duodenum) => verder gaan met het omzetten van voedsel naar voedingsstoffen en neutraliseren van zure massa uit maag
Dunne darm (jejenum en ileum) => absorptie van voedingsstoffen
Dikke darm (colon en rectum) => vooral absorptie van water, in kleine mate van voedingsstoffen en verzamelplaats voor ontlasting
Anus => de overgebleven resten van de voeding worden hier als ontlasting uit het lichaam verwijderd.

87
Q

Er zijn daarnaast ook verschillende klieren die onderdeel uit maken van het spijsverteringssysteem door het produceren van verteringsenzymen. Welke zijn dit?

A

De belangrijkste spijsverteringsklieren zijn de lever en de alvleesklier (pancreas). Daarnaast heeft de mond speekselklieren en hebben de maag en de dunne darm ook eigen klieren.

88
Q

Beschrijf de twee processen of fasen van het ademhalingssysteem.

A

Het proces dat het ademhalingssysteem verzorgt, bestaat uit twee fasen:
ademhalen: het periodieke in- en uitlaten van lucht in de longen
de uitwisseling van gassen tussen de longen en het bloed: zuurstof diffundeert in de kleine bloedvaten (haarvaten of capillairen) die de longblaasjes omsluiten en kooldioxide diffundeert in de tegenovergestelde richting.

89
Q

Als iemand zich boos maakt over een bepaalde zaak, wordt vaak tegen deze persoon gezegd dat hij op zijn bloeddruk moet letten. Wat is de verklaring hiervoor? En wat is het gevaar van een hoge bloeddruk?

A

Als men stress, boosheid of angst ervaart, wordt het sympatische zenuwstelsel geactiveerd. Dit zorgt er bijvoorbeeld voor dat de cardiac output (= hoeveelheid bloed die het hart in één minuut kan rondpompen) vergroot wordt. Als gevolg hiervan neemt de bloeddruk toe. Een hoge bloeddruk is een risicofactor voor hart- en vaatziekten en een beroerte.

90
Q

Hoe is het bloed samengesteld? Welke soorten bloedcellen zijn er en welke functies hebben die verschillende soorten bloedcellen?

A

Het bloed bestaat uit plasma en bloedcellen. Iets meer dan de helft van het bloed bestaat uit een vloeibare substantie, het plasma. Bloedplasma is grotendeels water, maar is ook het medium waarin belangrijke voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen zijn opgelost die via het bloedplasma door het lichaam kunnen worden getransporteerd.

Er zijn drie soorten bloedcellen. De rode bloedcellen (erythrocyten) zijn het talrijkst. Rode bloedcellen zijn verantwoordelijk voor het transport van zuurstof. Witte bloedcellen (leukocyten) zijn essentieel in het afweersysteem van het lichaam. Bloedplaatjes, tot slot, zijn bloedcellen die belangrijk zijn bij bloedstolling en essentieel voor korstvorming.

91
Q

Welke rol spelen lymfocyten bij de twee specifieke delen van het immuunsysteem?

A

Beide specifieke systemen worden voornamelijk verzorgd door lymfocyten, een soort witte bloedcellen. Bij het cellulaire afweersysteem zijn T-lymfocyten (T-cellen) van belang. T-cellen herkennen en verteren lichaamsvreemde stoffen. Sarafino beschrijft vijf soorten T-cellen die allemaal weer een andere functie hebben (zie ook het figuur bij de terugkoppeling van vraag 2). Bij het humorale systeem zijn de B-lymfocyten (B-cellen) van belang. Deze B-cellen produceren zogenaamde antilichamen of antistoffen als een lichaamsvreemde stof (antigen) wordt herkend. Deze antilichamen hechten zich aan het antigen waarna dit complex wordt opgeruimd.

92
Q

Twee weken nadat u de marathon hebt voltooid, wordt u erg verkouden. Welke beschermingsmiddelen heeft uw lichaam om deze besmetting tegen te gaan?

A

In eerste instantie komen de virussen langs de membranen die de longen en het maag-darmkanaal beschermen. Mocht deze linie niet voldoende beschermen, dan komt het afweersysteem in het lichaam in actie. Daar werken twee systemen naast elkaar. De niet-specifieke afweer en de specifieke afweer. Fagocyten van de niet-specifieke afweer vallen de viruscellen in uw bloed en weefsel aan en vernietigen deze. Vervolgens presenteren zij het antigeen waardoor het specifieke systeem in gang wordt gezet. Het specifieke systeem bestaat weer uit een cellulair systeem en een humoraal systeem. Het cellulaire systeem schakelt cellen die besmet zijn met het virus uit doordat specifiek voor dit virus geproduceerde T-cellen het virus vernietigen. Het humorale systeem zorgt ervoor dat antilichamen speciaal voor dit virus geproduceerd worden door B-cellen . Deze antilichamen vallen het virus in het bloed aan doordat de antilichamen zich aan het virus binden.

93
Q

Wat is een psychologische interventie?

A

Handeling of geheel van handelingen gericht op het beinvloeden van gedrag of een of meer determinanten van gedrag, met als doel bij individuen of groepen gewenst gedrag voort te brengen of te bestendigen, en/of ongewenst gedrag te verminderen of te laten verdwijnen

94
Q

Uit welke 3 stappen bestaat de interventiecyclus fase diagnose?

A
  1. Proleemanalyse/orientatie
  2. Gedragsanalyse
  3. Determinantenanalyse
95
Q

Uit welke 2 stappen bestaat de interventiecyclus fase voorbereiding?

A
  1. Interventiekeuze
    2 En/of ontwikkeling van een interventie indien er bij stap 1 geen beproefde psychologische interventie beschikbaar is. Na het pretesten wordt zij op grote schaal toegepast.
96
Q

Uit welke 2 stappen bestaat de interventiecyclus fase implementatie?

A
  1. Initiele implementatie

2. Continuering van de interventie

97
Q

Worden alle stappen van de interventiecyclus in alle gevallen ingezet?

A

Nee.

Soms wordt zelfs (tijdelijk) een stap terug gezet.

98
Q

Wat is het disuse syndrome?

A

Progressief proces waarbij geatrofieerde spieren gemakkelijker geirriteerd raken en pijn veroorzaken.

99
Q

Wat is het pijnrustcontigentieprincipe?

En het activiteit-rustcontigentieprincipe?

A

Stoppen met activiteiten als de pijn te erg wordt. Zo ontdek je het basisniveau.

Pas rusten als van tevoren vastgelegde activiteiten zijn uitgevoerd en niet als de pijn te heftig wordt.

100
Q

Welke van de volgende beweringen past niet binnen het biomedisch model?

Oorzaken van ziekte zijn onbeheersbaar.

De patiënt is medeverantwoordelijk voor de behandeling.

Lichaam en geest functioneren onafhankelijk van elkaar.

Ziekte kan psychologische gevolgen hebben.

A

De patiënt is medeverantwoordelijk voor de behandeling.

101
Q

Welke van de onderstaande mogelijkheden is een typische leverziekte?

hepatitis

geen van beide (a noch b)

cirrose

beide (a en b)

A

beide (a en b)