Studietaak 1 - het correspondentie probleem Flashcards

Het correspondentieprobleem

1
Q

Wat is de focus van de wetenschappelijke revolutie in de psychologie?

A

De focus ligt op het menselijk vermogen om kennis te vergaren over de wereld.

Dit legt bloot dat het niet om de ontdekking van de hemel gaat, maar om de wijzigende inzichten in de menselijke kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat onthult een focus op het menselijk vermogen in de wetenschappelijke revolutie?

A

Het onthult de psychologische veranderingen onderliggend aan de wetenschappelijke revolutie.

Dit betreft het groeiende besef van ons feilbaar perceptueel en cognitief systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen ontologie en epistemologie?

A

Ontologie gaat over de aard van de wereld; epistemologie gaat over hoe we kennis over de wereld verwerven.

Dit onderscheid is cruciaal voor het begrijpen van wetenschapsfilosofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat beschrijft een ontologisch standpunt?

A

Het beschrijft hoe wij denken dat de realiteit in essentie is.

Bijvoorbeeld, het standpunt dat de mens een lerende, biologische machine is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een voorbeeld van een ontologisch standpunt?

A

Het mechanistisch wereldbeeld dat natuurlijke fenomenen als mechanische processen beschrijft.

Dit is ook een basis van het behaviorisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat beschrijft epistemologie?

A

Het beschrijft ons standpunt over hoe we menen kennis te kunnen opdoen over de wereld.

Dit is fundamenteel anders dan ontologie, maar hangt er vaak mee samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe leidt Skinner’s ontologische standpunt tot zijn epistemologische standpunt?

A

Zijn standpunt dat de mens een lerende, biologische machine is, leidt tot het idee dat er niet in de machine gekeken hoeft te worden.

Onderzoek kan gedaan worden door variatie in externe prikkels en gedragsobservatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom zijn ontologie en epistemologie in de psychologie bijzonder?

A

Omdat de primaire objecten van de psychologie, zoals menselijke cognitie, de ontologische en epistemologische vragen dicht bij elkaar brengen.

Dit maakt de psychologie uniek in vergelijking met andere wetenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het correspondentieprobleem?

A

Het probleem van de mate waarin onze opvattingen over de wereld corresponderen met de werkelijkheid.

Dit betreft de relatie tussen ons bewustzijn en de materiële wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de belangrijkste vragen rondom het correspondentieprobleem?

A

Hoe is de mens in staat om de werkelijkheid te leren kennen en hoe kunnen we weten of onze ideeën over de werkelijkheid overeenkomen met de werkelijkheid zelf.

Dit is een centraal thema in de filosofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie zijn enkele van de denkers die het correspondentieprobleem hebben onderzocht?

A

Francis Bacon, René Descartes, John Locke, George Berkeley, David Hume, Immanuel Kant, Charles Peirce.

Deze denkers hebben verschillende posities ingenomen over de relatie tussen kennis en werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kunnen wij zeker weten dat ons denkbeeld van deze pilaar overeenstemt met de werkelijke aard van deze pilaar? Hoe zou Socrates zelf over deze vraag denken?

A

Socrates zou waarschijnlijk stellen dat we dit per definitie niet zeker kunnen weten. Iedereen ziet die pilaar vanuit een ander perspectief, met andere ogen, met een andere levenservaring, met een andere idee over wat een pilaar moet zijn of moet doen. Dit betekent dat iedereen in de praktijk een andere pilaar ziet. Daaruit is af te leiden dat we nooit volledig op onze zintuigen kunnen vertrouwen en dat zekere kennis over de pilaar dus onmogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kunnen wij zeker weten dat ons denkbeeld van deze pilaar overeenstemt met de werkelijke aard van deze pilaar? Wat zou het antwoord van Plato zijn?

A

Plato was bekend met het standpunt van Socrates en was het daar niet mee eens. Volgens hem zijn onze zintuigen inderdaad geen betrouwbare bron van informatie, maar kunnen we toch zekere kennis hebben over de pilaar. Die hebben we niet omdat we deze specifieke pilaar waarnemen, maar omdat wij in ons verstand weten hoe een pilaar is. In ons aangeboren verstand hebben wij het ideale beeld van een pilaar. Dat hoeven wij ons enkel te herinneren, en dan weten wij hoe een perfecte pilaar moet zijn. Die zekere kennis heeft dus ook geen betrekking op deze ene pilaar, maar op alle denkbare pilaren. De pilaar waar nu wordt verwijst, is daar slechts een imperfect aftreksel van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zou het antwoord van Aristoteles zijn op de vraag ? Hoe kunnen wij zeker weten dat ons denkbeeld van deze pilaar overeenstemt met de werkelijke aard van deze pilaar?

A

Aristoteles zou er waarschijnlijk op wijzen dat we met het standpunt van zijn meester niet verder komen, omdat we onze kennis dan beperken tot alles wat wij al weten en dus nooit iets nieuws kunnen leren. Om kennis op te doen over de pilaar zullen we deze dus moeten onderzoeken met onze zintuigen.
Aristoteles zou waarschijnlijk ook wel erkennen dat we daarmee nog geen zekere kennis bezitten. Daarvoor zullen we meerdere pilaren moeten onderzoeken om erachter te komen wat al die pilaren gemeenschappelijk hebben. Op den duur hebben we er dan voldoende onderzocht om te concluderen wat de essentie van een pilaar is. Op dat moment maken we een intuïtief sprongetje naar algemeen geldige kennis over pilaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Standpunt van Aristoteles?

A

Het standpunt van Aristoteles, dat we juist de zingtuigen moeten gebruiken, noemen we het empirisme. Die naam komt voort uit het Griekse woord ‘empeiria’ wat zoiets betekent als ‘ervaring’. Merk hierbij de dubbele betekenis van het woord ervaring op. Ervaring staat niet alleen voor dat wat wij zintuiglijk ervaren, maar ook voor de opgedane ervaring waarvan de optelsom leidt tot intuïtie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het standpunt van Plato

A

Het standpunt van Plato, dat we kennis moeten ontlenen aan het verstand omdat we in dit verstand aangeboren zekerheden bezitten, noemen we het rationalisme. Die naam komt voort uit het Latijnse woord ‘ratio’, dat weer afkomstig is van het Proto-Europese woord ‘reor’ dat zoiets betekent als ‘denken’, ‘bedenken’ of ‘overwegen’. Een rationalist gaat dus uit van het denken.

17
Q

Het standpunt van Socrates?

A

Het standpunt van Socrates, dat we nooit zekere kennis zullen bezitten, noemen we ook wel scepticisme. Die naam komt voort uit het Griekse woord ‘skeptomai’ dat zoiets betekent als ‘onderzoeken’. Een scepticus gaat dus niet uit van waarheden, maar staat onderzoekend in de wereld. In het hedendaagse taalgebruik heeft dit woord een wat negatievere connotatie van wantrouwen gekregen.

18
Q

Welke standpunten van de oude Grieken kunnen we terugvinden bij Descartes, en wat kunnen we hieruit afleiden over zijn eigen standpunt?

A

In beginsel is het scepticisme van Socrates duidelijk herkenbaar bij Descartes. Ook hij geeft aan dat we onze zintuigen nooit kunnen vertrouwen. Daar laat hij het echter niet bij. Net als Plato grijpt hij naar het verstandelijke vermogen van de mens om dit probleem op te lossen. In die zin is Descartes dus een echte rationalist. In het denken vinden we zelfs letterlijk zekerheid over ons bestaan: cogito ergo sum.

19
Q

Welke standpunten van de oude Grieken kunnen we terugvinden bij Locke en wat kunnen we hieruit afleiden over zijn eigen standpunt?

A

Bij Locke vinden we duidelijk de empiristische ideeën terug van Aristoteles. Directe sensaties en onze reflecties daarop zijn de enige routes naar kennis. Er is dus niets in het verstand dat niet via de zintuigen is binnengekomen. Deze kennis zal weliswaar nooit tot volledige zekerheid leiden, maar we kunnen wel streven naar een goede samenhang in de kennis die we verzamelen. Er is dus een scepticistische ondertoon in zijn empirisme, maar door te streven naar de onderlinge samenhang in onze kennis versterkt dat ons vertrouwen in die kennis.

20
Q

Welke standpunten van de oude Grieken kunnen we terugvinden bij Berkeley en wat kunnen we hieruit afleiden over zijn eigen standpunt?

A

Berkeley gaat net als Locke uit van de menselijke ervaring als basis van onze kennis en is dus net als Locke en Aristoteles een empirist. Zijn scepticisme is echter veel zwaarder. Waar Locke en Aristoteles hoopvol empirische kennis bijeensprokkelen om daar zo goed mogelijk een samenhangend geheel van te maken, verklaart Berkeley dit net als Descartes tot een onmogelijke taak. We kunnen de zintuigen niet vertrouwen.

Maar waar dat bij Descartes en Plato tot verstandelijke zekerheden leidt, blijft Berkeley radicaal empiristisch: er is geen collectieve, externe ideeënwereld waaruit wij zekere kennis putten. Het individuele perspectief is het enige dat zeker te stellen is, en dat is dus bepalend voor de werkelijkheid. Esse est percipi. Wat gezien wordt bestaat, en de rest bestaat niet. Berkeley is dus radicaal scepticistisch en radicaal empiristisch, wat leidt tot een nieuwe positie die we het idealisme noemen.

21
Q

Hoe lost Berkeley het correspondentieprobleem op? Welk nieuw probleem creëert hij daarmee, en welke randvoorwaarde voor de wetenschap wordt hiermee blootgelegd?

A

Met zijn idealisme heeft Berkeley het correspondentieprobleem opgeheven. Door duidelijk te maken dat de individuele ervaring het enige is waar we zeker van kunnen zijn en te verklaren dat deze dus bepalend is voor de realiteit, is de externe realiteit niet meer relevant en is er dus ook geen noodzaak om nog naar correspondentie tussen die twee te streven.

Maar als de externe realiteit er niet meer toe doet, dan heeft het wetenschappelijk streven naar kennis over die realiteit volstrekt geen zin. Berkeley maakt met zijn oplossing van het correspondentieprobleem de wetenschap dus overbodig. Dit kunnen we maar op een manier oplossen, namelijk door aan te nemen dat die externe realiteit bestaat. Dat realisme is dus een harde randvoorwaarde voor de wetenschap.

22
Q

Wat is kritisch rationalisme?

A

Kritisch rationalisme is Poppers filosofische stroming die stelt dat kennis groeit door kritisch denken en falsificatie, in plaats van absolute zekerheid of inductie.

23
Q

Wat is het falsificatieprincipe?

A

Het idee dat wetenschappelijke theorieën nooit definitief bewezen kunnen worden, maar wel weerlegd (gefalsifieerd) door tegenbewijs.

24
Q

Hoe verschilt falsificatie van verificatie?

A

Verificatie probeert een theorie te bewijzen door bevestigende voorbeelden, terwijl falsificatie een theorie test door actief te zoeken naar tegenbewijs.

25
Wat is Poppers kritiek op inductie?
Hij stelde dat inductie (het afleiden van algemene wetten uit specifieke waarnemingen) geen betrouwbare methode is voor wetenschap, omdat het nooit zekerheid biedt.
26
Wat is de invloed van Poppers ideeën op de wetenschap?
Hij stelde dat inductie (het afleiden van algemene wetten uit specifieke waarnemingen) geen betrouwbare methode is voor wetenschap, omdat het nooit zekerheid biedt.
27
Wat is de invloed van Poppers ideeën op de wetenschap?
Zijn falsificatiecriterium beïnvloedde wetenschappelijke methodologie en zorgde ervoor dat theorieën toetsbaar en kritisch geëvalueerd worden.