Studeerhulpen 3 Flashcards

1
Q

Welke factoren hebben het sterkste positieve verband met schoolprestaties?

A
  1. feedback geven
  2. metacognitieve strategieën
  3. directe instructie
  4. uitleg in stappen
  5. doelen stellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke factoren hebben het minst sterke positieve verband met schoolprestaties?

A
  1. Veelvuldig toetsen
  2. Onderzoekend leren
  3. Geïndividualiseerde instructie
  4. Probleemgestuurd leren
  5. Niveaugroepen met verschillende doelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef kenmerken van de basisinstructie als didactische ondersteuning

A

80% van de kinderen

Klassikale, expliciete instructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef kenmerken van de verlengde instructie als didactische ondersteuning

A

15% van de kinderen

groepjes van 3-5, modeling en reteaching

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef kenmerken van de intensieve interventie als didactische ondersteuning

A

5% van de kinderen

diagnostiek van leerproblemen, individueel, kind-specifieke leerdoelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Is het volgende convergente of divergente differentiatie:

Leerlingen krijgen allemaal dezelfde basisinstructie

A

Convergent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Is het volgende convergente of divergente differentiatie:

Leerlingen werken op verschillende manieren aan het verwerken van de stof

A

Allebei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is het volgende convergente of divergente differentiatie:

Iedere leerling heeft zijn eigen leerdoelen

A

Divergent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is het volgende convergente of divergente differentiatie:

Voor elke leerling wordt zo veel mogelijk hetzelfde leerdoel nagestreefd

A

Convergent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Is het volgende convergente of divergente differentiatie:

Zorgleerlingen krijgen zeer sterk geïndividualiseerd onderwijs

A

Divergent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is het volgende convergente of divergente differentiatie:
Zorgleerlingen krijgen pas geïndividualiseerd onderwijs nadat zij de basisinstructie en de verlengde instructie hebben ontvangen

A

Convergent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Is het volgende convergente of divergente differentiatie:
Zorgleerlingen krijgen pas geïndividualiseerd onderwijs nadat zij de basisinstructie en de verlengde instructie hebben ontvangen

A

Convergent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem een paar voorbeelden van effectief handelen van de docent

A
  • Als leerkracht optreden als socialisatiemodel
  • Autonomie van de leerlingen stimuleren
  • Duidelijke taak instructie geven
  • Voorspelbaarheid creëren
  • Ongewenst gedrag negeren
  • Gewenst gedrag belonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem een paar voorbeelden van niet-effectief handelen van de docent

A
  • Groepsvorming in de klas natuurlijk laten ontstaan
  • Het expliciet aan leerlingen uitleggen wanneer hun lage resultaten voortkomen uit een lage motivatie
  • Klassenregels helder stellen aan het begin van het jaar en hier alleen op terugkomen wanneer we gedragsconflicten zijn
  • Ongewenst gedrag bestraffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn beschikbare instrumenten om het handelen van een leerkracht in de klas te onderzoeken?

A

Interviews en observaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar is een ABC schema vooral op gericht, noem voorbeelden van meetpretenties en hoe het instrument georiënteerd is.

A

is vooral gericht op het het handelen naar specifieke leerlingen
Voorbeelden van meetpretenties zijn belonen van gewenst gedrag, complimenten geven en duidelijke gedragsinstructies geven
→ Communicatie-georiënteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar is een kijkwijzer vooral op gericht, noem voorbeelden van meetpretenties en hoe het instrument georiënteerd is.

A

is vooral gericht op specifieke docent vaardigheden naar de gehele klas
Voorbeelden van meetpretenties zijn doelgericht werken, feedback geven en omgaan met gedragsregels
→ Communicatie-georiënteerd

18
Q

Waar is de CLASS vooral op gericht, noem voorbeelden van meetpretenties en hoe het instrument georiënteerd is.

A

is vooral gericht op het algehele klassenklimaat
Voorbeelden van meetpretenties zijn emotionele ondersteuning, klassenorganisatie en instructiekwaliteit
→ Criterium-georiënteerd

19
Q

Waar kan de focus het beste op gelegd worden in het geval van een problematische leerkracht-leerling relatie?

A
  • Focussen op interacties tussen leerkracht en leerling (meten met observatie)
  • Focussen op de affectieve relatie (meten met de LLRV)
  • Focussen op de mentale relatierepresentaties van leerling en leerkracht (meten met interview)
20
Q

Wat is het achterliggende theoretische kader van de motivationele benadering?

A

autonomie-ondersteuning, betrokkenheid, structuur, zelfdeterminatie theorie

(psychologische basisbehoeften)

21
Q

Wat is het achterliggende theoretische kader van de interpersoonlijke benadering?

A

dominantie, affiliatie, complementariteit, Roos van Leary, symmetrie

22
Q

Wat is het achterliggende theoretische kader van de gehechtheidsbenadering?

A

afhankelijkheid, conflict, nabijheid

23
Q

Welk handelen van de leerkracht sluit aan bij welke psychologische basisbehoefte van de leerling?

A

Autonomie → autonomie-ondersteuning
Competentie → structuur
Verbondenheid → betrokkenheid

24
Q

Is het oordeel van de leerkracht voorspellend voor uitkomsten van de leerling, zoals doorverwijzing naar speciaal onderwijs?

A

Ja

25
Q

Is het oordeel van de leerkracht het meest accuraat?

A

Nee

26
Q

Is het oordeel van de leerkracht belangrijk om mee te wegen in de verklarende diagnostiek?

A

Ja

27
Q

Bepaalt het oordeel van de leerkracht mede of de adviezen van de schoolpsycholoog goed zullen aansluiten?

A

Ja

28
Q

Komt het oordeel van de leerkracht sterk overeen met het oordeel van het kind.

A

Nee

29
Q

Welk(e) instrument(en) is/zijn gebaseerd op de gehechtheidsbenadering?

A

LLRV, CLASS

30
Q

Welk(e) instrument(en) is/zijn gebaseerd op de interpersoonlijke benadering?

A

Interactiewijzer, VIL

31
Q

Welk(e) instrument(en) is/zijn gebaseerd op de motivationele benadering?

A

TASC

32
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de interactiewijzer?

A

kan door de leerkracht ingevuld worden

33
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de VIL?

A

kan door de leerkracht en leerling ingevuld worden

34
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de LLRV?

A

kan door de leerkracht ingevuld worden en beschikt over normen

35
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de TASC?

A

kan door de leerkracht en leerling ingevuld worden

36
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de CLASS?

A

kan worden ingezet voor observatie

37
Q

Welke scores bij de LLRV wijzen op een problematische relatie?

A

Hoge scores op afhankelijkheid en conflict wijzen op een problematische relatie.

38
Q

Noem voorbeelden van didactisch handelen.

A
  • Afstemmen op verschillende leerbehoeften
  • Monitoren van lesgeven
  • Voldoende instructie- en leertijd instellen
  • Effectieve feedback geven
39
Q

Noem voorbeelden van pedagogisch handelen.

A
  • Effectief omgaan met gedragsproblemen
  • Gewenst gedrag aanleren
  • Motivatie bevorderen
  • Ondersteunen van psychologische basisbehoeften
40
Q

Noem voorbeelden van goed klassenmanagement.

A
  • Duidelijke regels en routines
  • Goed voorbereide lessen
  • Ordelijke klassenomgeving