Stofwisseling en spijsvertering: colleges week 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn vaak de eerste klachten van patiënten met endeldarmkanker?

A

Bloedverlies en veranderd defecatiepatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor aanvullend onderzoek bij endeldarmkanker?

A

Rectaal toucher (HA)
Endoscopie
CT thorax-abdomen voor TNM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar zaait endeldarmkanker voornamelijk naar uit?

A

Lever en longen vanaf vena iliaca interna, via vena cava naar vena pulmonalis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke manieren kan kanker uitzaaien?

A

Hematogeen, lymfogeen of peritoneaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Langs welke arteriën lopen de lymfeklieren van de endeldarm?

A

Arteria rectalis superior en de arteria iliaca interna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke zenuw kan geraakt worden bij een operatie aan de endeldarm of bij chemoradiatie? Wat zijn de gevolgen?

A

Plexus hypogastricus superior. Kan leiden tot verminderde blaasfunctie, erectiestoornissen en een verminderde werking van de kringspieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kan een complicatie zijn van een tumor die op de urether drukt?

A

Het pyelum en ureter kunnen uitzetten bij hydronefrose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke zenuw is uitgevallen bij een klapvoet?

A

N. ischiadicus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waardoor kan uitval van de n. ischiadicus komen bij colonkanker?

A

uitzaaiingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voor hoeveel procent van de kankergerelateerde mortaliteit zijn tumoren van de tractus digestivus verantwoordelijk?

A

27%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke leeftijd wordt er gescreend voor darmkanker?

A

55 tot 75

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem 4 soorten darmpoliepen

A

Adenomen
Hyperplastisch poliep
Inflammatoire poliep
Peutz-Jeghers poliep (hamartomateus): deze komen vooral voor in de dunne darm waar
ze kunnen zorgen voor een obstructie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke soort darmpoliep komt het meeste voor?

A

Tubulaire adenomen 2/3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk deel van de tubulaire adenomen wordt niet maligne?

A

95%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe lang duurt het voordat een adenoom een coloncarcinoom wordt?

A

10-15 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waardoor wordt een advanced adenoom gekenmerkt?

A

Hooggradige dysplasie
Grootte >10 mm
Villeuze component

Hebben van (één) van deze kenmerken maakt kans op ontwikkelen carcinoom groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de verschillende subtypen adenomen?

A
  1. Tubulair (80%)
  2. Tubulovilleus (10%)
  3. Villeus adenoom (10%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat betekent chromosomale instabiliteit?

A

De structuur en het aantal chromosmen in een tumorcel is veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is microsatelliet instabiliteit?

A

mono- of dinucleotide worden instabiel en veranderen van lengte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe zou de screening naar darmkanker een stuk efficiënter kunnen in de toekomst?

A

Door middel van detectie van moleculaire afwijkingen in de ontlasting (DNA, RNA, eiwitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

In welk deel van de darm bevindt colitis ulcerosa zich?

A

Rectum tot ileocaecale klep in de darmwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de klachten van colitis ulcerosa?

A

Bloederige diarree
Buikpijn
Gewichtsverlies
Koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar bevindt zich de ziekte van Crohn?

A

Gehele maag-darmkanaal, het is een diepe ontsteking door alle wandlagen van de darmwand. Voornamelijk in overgang van ileum naar colon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn klachten bij de ziekte van Crohn?

A

Buikpijn
Gewichtsverlies
Perianale klachten
Diarree
Koorts
Stenoses, abcessen en fistels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke drie fenotypes worden onderscheiden bij M Crohn?

A

Stricturerende/ stenoserende fenotype
Penetrerende fenotype
Luminale fenotype (ontsteking zonder complicaties).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn extra-intetsinale manifestaties van IBD?

A

● Oculaire manifestaties: 4%;
● Arthropathie: 15%;
● Artritis: 7%;
● Huidmanifestaties: 10%;
● Osteopenie/ osteoporose: 20%;
● Trombo-embolische gebeurtenissen: 4%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat voor diagnostiek bij IBD?

A

● Anamnese:
○ Familie anamnese;
○ Roken.

● Lichamelijk onderzoek:
○ Massa in de buik;
○ Fistels;
○ Extra-intestinaal.

● Bloedonderzoek:
○ CRP;
○ Anemie;
○ Vitamine B12.

● Feceskweek/FCP:
○ Het fecaal calprotectine zegt iets over de ernst en aanwezigheid van een
ontsteking in de darmwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de kenmerken van colitis ulcerosa?

A

● Beperkt tot colon;
● Meestal beperkt tot de mucosa;
● Vlakke ulcera;
● Diffuus;
● Neemt toe van proximaal naar distaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de kenmerken van M Crohn?

A

● Van mond tot kont en kan ‘metastaseren’ naar longen of huid;
● Fissurende ulcera;
● Alle lagen van de darmwand kunnen zijn aangedaan;
● Fistelvorming en fat wrapping;
● Focaal > skip lesions;
● Granulomen;
● Neuronale hyperplasie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zie je in de darm en in de PA bij colitis ulcerosa?

A

Continue pseudopoliepen
Geen stricturen of fistels.

PA
Mucosale en diffuse ontsteking
Cryptdistorsie
Pseudo villeuze structuren
Atrofie
Weinig oedeem
Normale submucosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zie je in de darm en in de PA bij Crohn?

A

Discontinue, stricturerend ileum.

PA
Skip lesions
Transmurale ontsteking
Geen atrofie
Lymfoïde haardjes (ook buiten de
spierwand) te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom is het lastig onderscheid te maken tussen Colitis ulcerosa en Crohn?

A

Verschillen zijn te zien in submucosa maar zo diep rijkt biopt niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat geneest colitis ulcerosa?

A

colectomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke medicijnen zijn er voor IBD?

A

● Mesalazine;
○ Ontstekingsremmend, lokaal werkend, weinig bijwerkingen.

● Corticosteroïden;
○ Met name prednison;
○ Op de lange termijn veel complicaties.

● Antibiotica;
○ Bij fistels en abcessen.

● Biologicals;
○ Grijpen specifiek aan op een onderdeel van de inflammatoire cascade.

● Tofacitinib;
○ Remt de signaaldoorgifte van verschillende enzymen in het lichaam die een rol
spelen in de afweer. Hierdoor remt het de ontsteking in de darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is ‘targeted therapy’ bij IBD?

A

Wegvangen van cytokines door biologicals: anti-TNF en IL-23. TNF- en IL-23 spelen belangrijke rol in onststekingsreactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is mogelijke onderhoudsmedicatie bij IBD?

A

● Mesalazine;
● Thiopurine: immuunsuppressie, werkt traag, remmen afweer, veel bijwerkingen;
● Methotrexaat: immuunsuppressie, werkt traag, remmen afweer, veel bijwerkingen;
● Biologicals: specifiek (anti-TNF, integrine), remmen de afweer, weinig bijwerkingen,
kostbaar. Voorbeelden hiervan zijn: infliximab, adalimumab, golimumab, ustekinumab en
vedolizumab;
● Tofacitinib.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de definitie van patientveiligheid?

A

het nagenoeg ontbreken van (de kans op) aan de patiënt
toegebrachte schade die is ontstaan door het niet volgens de professionele standaard handelen
van de hulpverleners en/of tekortkomingen van het zorgsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is het Human error problem?

A

Framework om het ontstaan van incidenten te verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de person approach in het human error problem?

A

Person approach: focus ligt op de individu als reden van de fout door bijvoorbeeld
afwijkende/ afdwalende aandacht en ongewenst menselijk gedrag;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de system approach in het human error problem?

A

System approach: focus ligt op het feit dat fouten een gegeven zijn en verwacht kunnen
worden. Fouten worden veroorzaakt door een cascade aan gebeurtenissen. Het systeem
moet de fouten dus voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn de actieve factoren van de system approach?

A

Actieve factoren: gerelateerd aan menselijke eigenschappen, bijvoorbeeld beperkte
waarneming en een beperkt geheugen. Het gevolg is direct gerelateerd aan menselijk
handelen;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn de actieve factoren van de system approach?

A

Latente factoren: inrichting van de werkomgeving en de invloed hiervan op het
handelen van mensen. Sluimerende factoren, gerelateerd aan omgeving systeem:
○ Technisch: indeling, storing apparatuur;
○ organisatorisch: bijvoorbeeld stress, cultuur, werkdruk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is de PRISMA methodiek?

A

Prevention and Recovery Information System for Monitoring
and Analysis. Het is een methode voor het achterhalen van basisoorzaken voor incidenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de drie belangrijke componenten in de PRISMA methode?

A
  1. Incidentbeschrijving
  2. Oorzakenclassificatie: vier hoofdgroepen (technisch, organisatorisch, menselijk en
    patiëntgerelateerd, waarvan de eerste twee latent zijn en de menselijke categorie actief
    is).
  3. Vertaalslag naar structurele maatregelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn alarmsymptomen bij buikpijn?

A

vervoerspijn, afvallen, koliekpijn, bloed bij ontlasting, bloedbraken,
verminderd bewustzijn, klam of bleek zijn en koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn de Rome IV criteria bij IBS?

A
47
Q

Wat zijn de Rome IV criteria bij PDS?

A
48
Q

Wat is SBS?

A

Short bowel syndrome. Small bowel <200 cm met of zonder colon.

Functionele SBS is overgebleven dunne darm van >200cm maar verminderde functie, aanwezigheid ziekte of versnelde passage.

49
Q

Wat is maldigestie?

A

Verstoring in de intraluminale hydrolyse van voedingsstoffen

50
Q

Wat zijn de voorwaarden vereist voor de vertering van vetten?

A

● Adequate hydrolyse van het substraat afhankelijk van concentratie en mengsel
pancreasenzymen;
● Correcte solubilisatie van vetten in water afhankelijk van galzouten;
● Adequate beschikbaarheid specifieke voedingsstoffen, vooral cobalamine en intrinsieke
factor.

51
Q

Voorwaarden vereist voor de vertering van eiwitten?

A

● Adequate intragastrische conversie van eiwitten in aminozuren die een rol spelen bij de
afgifte van CCK en het vrijmaken van pancreasenzymen;
● Correcte concentratie en mengsel van pancreas fermenten;
● Adequate beschikbaarheid galzouten verantwoordelijk voor de afgifte van enterokinase

52
Q

Definitie van diarree?

A

> 200 gram per dag
3dd
Consistentie is niet vast en is minder gevormd.

53
Q

Wanneer noem je diarree chronisch?

A

> 4 weken

54
Q

Wat is de meest gesignaleerde oorzaak van diarree op cruiseschepen?

A

Norovirus

55
Q

Wat zijn drie mechanismen van diarree?

A
  1. Actieve secretie van water en elektrolyten door darmmucosa
  2. Te geringe resorptie van water en zouten door:
    - Verminderd oppervlak
    - Niet-absorbeerbare kleine wateroplosbare voedingsstoffen
  3. Veranderde darmmotiliteit
    - Verhoogde motiliteit
    - Verlaagde motiliteit
56
Q

Waar komt lactose-intolerantie voornamelijk voor?

A

Zuiden van Europa en Afrika

57
Q

Wat zijn oorzaken van small intestinal overgrowth?

A

Anatomisch
- Gastric bypass
- Adhesies
- Stricturen
- Divertikels
Veranderde motitliteit
- Pseudo obstructie
- Diabetes mellitus
- Sclerodermie
Immuun deficiënties
- CVID
- HIV
Metabole en systemische ziekten
- Diabetes mellitus
- Parkinson
- Pancreasinsufficiëntie

58
Q

Wat wordt opgenomen in het duodenum en colon?

A

Water en natrium

59
Q

Wat wordt opgenomen in het duodenum en jejunum?

A

Aminozuren, kleine peptiden, monosacchariden, vetzuren,
vetoplosbare vitamines

60
Q

Wat wordt opgenomen in het duodenum?

A

mineralen (ijzer)

61
Q

Wat wordt opgenomen in het jejunum?

A

disacharriden

62
Q

Wat wordt opgenomen in het jejunum en ileum?

A

water, wateroplosbare vitamines, zink

63
Q

Wat wordt opgenomen in het ileum?

A

galzouten

64
Q

Wat wordt opgenomen in het terminale ileum?

A

B12

65
Q

Wat wordt opgenomen in het coecum-colon?

A

korte keten vetzuren en vitamine K

66
Q

Wat zijn symptomen van een vitamine A deficiëntie?

A

Nachtblindheid
Hyperkeratinisatie van de huid
Smaakverlies

67
Q

Wat zijn symptomen van een vitamine D deficiëntie?

A

Hypocalcemia
Tetanie
Tintelingen
Krampen
Spierpijn

68
Q

Wat zijn symptomen van een vitamine B12 deficiëntie?

A

Macrocytaire anemie

69
Q

Waaruit bestaat gal?

A

Water
Galzouten
Cholesterol
Bilirubine

70
Q

Wat reguleert de afgifte van gal?

A

parasympathische prikkel en cholecystokinine

71
Q

Wat is de functie van de pancreas?

A

Afgifte pancreassap met
- enzymen (als trypsinogeen, amylase, elastase en
lipase) tbv digestie eiwitten. koolhydraten, vetten en
eiwitten,
- en bicarbonaat tbv neutralisatie maagzuur

72
Q

Wat reguleert de afgifte van pancreassap?

A

Regulering afgifte door secretine in duodenum

73
Q

Wat is een Whipple operatie?

A

Tijdens de operatie verwijdert de chirurg het hoofd van de alvleesklier, het duodenum,
een deel van de galweg, de galblaas en soms een deel van de maag. Vervolgens worden de
overgebleven delen van de pancreas, maag en darmen opnieuw verbonden om de spijsvertering
te herstellen.

74
Q

Welke medicatie kunnen voor diarree zorgen?

A

● NSAID;
● Antibiotica
● Magnesium;
● Metformine/gliptine;
● Oncologische medicatie;
● Antihypertensiva.

75
Q

Hoe classificeer je diverticulitis?

A

Hinchey classificatie
● 0: klinisch milde diverticulitis;
● 1a: pericolische/flegmoneuze ontsteking;
● 1b: abces (<5 cm) in nabijheid primaire ontstekingsproces;
● 1b: abces (<5 cm) in nabijheid primaire ontstekingsproces;
● 2: abces op afstand (retroperitoneaal, intra-abdominaal, pelvisch);
● 3: purulente peritonitis;
● 4: fecale peritonitis.

76
Q

Wat doe je bij een diverticulitis met abces <3 cm en > 3cm?

A

<3 cm AB
3-5 cm AB en percutane drainage

77
Q

Waarvoor wordt de Blatchford score gebruikt?

A

Voorspelt de noodzaak van een vroege scopie (binnen 24 uur)

78
Q

Waar wordt naar gekeken bij de Blatchford score?

A

serumureum, hemoglobine, de systolische bloeddruk en andere parameters

79
Q

Waar is een double-duct sign typisch voor?

A

Pancreaskopcarcinoom

80
Q

Waardoor kan een pancreatitis ontstaan?

A

Galstenen
Alcohol
Ideopathisch
Medicatie

81
Q

Noem een voorbeelden van een medicijn wat pancreatitis kan veroorzaken?

A

Valsartan (bloeddrukverlagend)
Azathioprine
Sulfasalazine
ACE-remmers

82
Q

Welke waarden worden bepaald voor diagnostiek van een pancreatitis?

A

Lipase en amylase

83
Q

Waaruit bestaat de behandeling bij pancreatitis?

A

Vochtsuppletie en pijnstilling

84
Q

Welke houding is typisch bij een pancreatitis?

A

foetushouding, opgetrokken benen, stilliggen

85
Q

Wat is een pancreas divisum?

A

Als het ventrale en dorsale deel niet goed samensmelten

86
Q

Wat is een pancreas annulare?

A

Als het ventrale deel vast blijft zitten, waardoor de pancreas om het duodenum heen komt te liggen.

87
Q

Wat is de endocriene functie van de pancreas?

A

Produceren van insuline, glucagon en bicarbonaat secretie.

87
Q

Uit welke cellen komt pancreaskanker meestal?

A

Ductale cellen

88
Q

Wat is de exocriene functie van de pancreas?

A

Vertering van eiwitten (trypsine)
Koolhydraten (amylase)
Vetten (lipase, cholesterol esterase en fosfolipase)

89
Q

Hoe wordt de diagnose acute pancreatitis gesteld?

A

Pijn linker bovenbuik en/of rug
Verhoging pancreasenzymen
Afwijkingen bij beeldvorming

90
Q

Wat voor beeldvorming bij acute pancreatitis?

A

Diagnose aan de hand van echo, na enkele dagen dmv CT beloop zien.

91
Q

Zet de oorzaken van pancreatitis van meest voorkomend naar minst voorkomend

A
  1. galstenen (40%)
  2. alcohol (30%)
  3. onbekend (20%)
  4. overig (10%)
92
Q

waarvoor staat het ezelsbruggetje ‘GET SMASHED’

A

gallstones, ethanol, trauma, steroids, mumps, auto-immune, scorpion venom,
hyperlipidemia, ERCPs, drugs (imuran)

Oorzaken pancreatitis

93
Q

Wat voor therapie bij acute pancreatitis?

A

● Vochtsuppletie;
● Pijnstilling, anti-emetica;
● Voeding;
● Hyperglykemie behandeling;
● Biliair: ERCP overwegen (alleen als er ook een ontsteking van de galweg is);
● Niet openmaken/opereren.

94
Q

Wat zijn complicaties van een acute pancreatitis?

A

● Vochtcollecties;
● Necrose (dit kan gecombineerd zijn met een infectie, als het infecteert heb je een groot
probleem);
● Met vocht gevulde holte: pseudocysten (zit geen wand in), kan gedraineerd worden (vaak
door voedingsproblematiek);
● Abces.

95
Q

Komt een milde of ernstige acute pancreatitis vaker voor?

A

Mild (80%)
Ernstig (20%)

96
Q

Komt een steriele ernstige acute pancreatitis vaker voor of een geïnfecteerde necrose?

A

Steriel (60%) mortaliteit 5-10%
Geïnfecteerd (40%) mortaliteit 25-70%

97
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van een chronische pancreatitis?

A

Alchohol (70%)

98
Q

Hoe kan alcohol zorgen voor een chronische pancreatitis?

A

De druk in de ductus pancreatitis en het intersitium stijgt. Hierdoor ontstaan ischemie en een perineurale ontsteking.

99
Q

Wat is de diagnostiek bij chronische pancreatitis?

A

Beeldvorming en bepalen elastase

100
Q

Wat is de behandeling van een chronische pancreatitis?

A

Pijnstilling
Toedienen van pancreasenzymen
Evt geven van insuline
Behandelen obstructie

101
Q

Wat is de gemiddelde overleving na resectie van een pancreascarcinoom?

A

10-18 maanden

102
Q

Wat is de vijfjaarsoverleving na resectie van een panreascarcinoom en wat zonder resectie?

A

Met resectie: 8-21%
Zonder: 5%

103
Q

Wat zijn risicofactoren voor een pancreascarcinoom?

A

● Algemeen;
● Roken (x 2);
● Genetische factoren (x 7);
● Chronische pancreatitis (x 15);
● Hereditaire pancreatitis (x 50).

104
Q

Wat zijn symptomen van een pancreascarcinoom?

A

● Stille icterus;
● Pijn epigastrio/rug;
● Gewichtsverlies;
● Voedselpassageklachten

105
Q

Wat voor diagnostiek bij pancreascarcinoom?

A

● Lastig;
● Entmetastasen;
● CT-scan.

106
Q

Hoe wordt de resectabiliteit van een pancreascarcinoom bepaald?

A

Ingroei in vena porta, vena mesenterica superios en andere organen. Als dit het geval is, is de tumor niet meer resectabel.

107
Q

Tussen welke stadia wordt onderscheid gemaakt bij een pancreascarcinoom?

A

resectabel, borderline resectable en een lokaal
gevorderd pancreas carcinoom

108
Q

Wat zijn de kenmerken van een resectable pancreascarcinoom?

A

geen arteriële betrokkenheid en veneuze betrokkenheid SMV-PV ≤ 90
graden

109
Q

Wat zijn de kenmerken van een borderline resectable pancreascarcinoom?

A

arteriële betrokkenheid ≤ 90 graden en veneuze betrokkenheid
90-270 graden

110
Q

Wat zijn de kenmerken van een lokaal gevorderd pancreascarcinoom?

A

○ Arteriële betrokkenheid van meer dan 90 graden of veneuze betrokkenheid van
meer dan 270 graden of occlusie;
○ Arteriële betrokkenheid moet meer dan 180 graden zijn en veneuze
betrokkenheid moet niet-reconstrueerbaar zijn.

111
Q

Wat is de 5-jaarsoverleving van:
● Pancreaskopcarcinoom:
● Distale galwegcarcinoom:
● Papil van Vater carcinoom: ;
● Duodenumcarcinoom:

A

● Pancreaskopcarcinoom: 8-21%;
● Distale galwegcarcinoom: 24-27%;
● Papil van Vater carcinoom: 35-46%;
● Duodenumcarcinoom: 66% bij R0-resectie.

112
Q

Wat voor palliatie bij pancreascarcinoom?

A

Pijnstilling
Stentplaatsing
Chemotherapie
Whipple