Stofwisseling en spijsvertering: colleges week 1 Flashcards

1
Q

Hoe ontstaat een adenocarcinoom?

A

Reflux –> Intestinale metaplasie: van plaveisel naar cilinder (lijkt op slijmvlies darm) –> Dysplasie (DNA schade maar niet invasief) –> Adenocarcinoom (hebben buisvormen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bevindt zich een adenocarcinoom vaak?

A

Op overgang van slokdarm naar maag. Hogere tumoren zijn vaak plaveisel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Volgens welk schema behandel je slokdarmcarcinomen?

A

CROSS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk type slokdarmcarcinoom reageert beter op neo-adjuvante therapie?

A

Plaveiselcelcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn risicofactoren voor een adenocarcinoom?

A

Reflux
Overgewicht
Roken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn risicofactoren voor een plaveiselcelcarcinoom?

A

Roken!
Alcohol!
KNO-tumor
Achalsie
Caustisch letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is achalsie?

A

Bewegingsstoornis slokdarm veroorzaakt door een verminderde zenuwvoorziening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn klachten bij een oesofaguscarcinoom?

A

Passageklachten
Gewichtsverlies
Odynofagie
Hoesten
Hematemesis
Pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is odynofagie?

A

Slikklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vanaf wanneer behandel je een Barret oesofagus?

A

Hooggradige dysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe behandel je hooggradige dysplasie bij een Barret oesofagus?

A

Endoscopische resectie tot aan spierlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke Barret lengte doe je welke controle?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk T stadia kennen we bij een oesofaguscarcinoom?

A

Tx kan niet bepaald worden
T0 geen primaire tumor
Tis carcinoma in situ
T1 lamina propria / submucosa
T2 muscularis propria
T3 adventitia
T4 omliggende structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke N stadia kennen we bij een oesofaguscarcinoom?

A

Nx kan niet bepaald worden
N0 geen regionale kliermeta ́s
N1 1-2 regionele kliermeta’s
N2 3-6 regionale kliermeta’s
N3 ≥ 7 regionale kliermeta’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke M stadia kennen we bij een oesofaguscarcinoom?

A

Mx kan niet bepaald worden
M0 geen afstandsmetastasen
M1 afstandsmetastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welke oesofaguscarcinomen kun je een endoscopische resectie uitvoeren?

A

Alleen T1 en hooggradige dysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de 5-jaarsoverleving bij neo-adjuvante chemoradiatie vs alleen chirurgie bij een oesofaguscarcinoom?

A

Alleen chirurgie: 3-jaars 48%
Neo-adjuvant: 5-jaars 59%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij welk stadium wordt een oesofaguscarcinoom meestal gediagnostiseerd?

A

Stadium 3 want dat geeft vaak passageklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe noem je een adenocarcinoom in de slokdarm ook wel?

A

Barret carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waarvoor staat EUS?

A

Endo-echoscopische Ultra Soud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Met welke diagnostiek bepaal je het T-stadium van een oesofaguscarcinoom?

A

Endo-echografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Met welke diagnostiek bepaal je het N-stadium van een oesofaguscarcinoom?

A

Endo- echo
CT
PET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Met welke diagnostiek bepaal je het M-stadium van een oesofaguscarcinoom?

A

CT
PET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Bij welke oesofaguscarcinomen is een endoscopische resectie mogelijk?

A

Hooggradige dysplasie en alleen T1-tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel procent van de oesofaguscarcinomen is irresectabel bij presentatie?

A

30%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn opties voor palliatie bij een gemetastaseerd oesofaguscarcinoom?

A

Stentplaatsing of palliatieve radiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat takt zich af van de aorta abdominalis?

A
  1. truncus coeliacus
  2. a. mesenterica superior
  3. a. mesenterica inferior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat takt zich af van de truncus coeliacus?

A
  1. a hepatica communis
  2. a. splenica (lienalis)
  3. a. gastrica sinistra
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waaruit takt de a. epiploica sinistra? En hoe wordt deze ook genoemd?

A

Takt af van de a. lienalis. Heet ook wel de a. gastroomentalis sinistra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waaruit takt de a. epiploica dextra? En hoe wordt deze ook genoemd?

A

Takt af van a. gastroduodenalis en heet ook wel de a. gastroomentalis dextra.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat takt er uit de a. hepatica propia?

A

a. gastrica dextra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat takt er uit de a. hepatica communis?

A

a. hepatica propria, a. gastroduodenalis en daaruit de a. epiploica dextra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Lopen de a. epiploica dextra en sinistra in de curvatura major of minor?

A

Major

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Lopen de a. gatrixa dextra en sinistra in de curvatura major of minor?

A

Minor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Uit welke drie lagen bestaat de maagwand?

A

Foveolaire laag (binnenkant)
Glandulaire laag
Muscularis mucoasae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke cellen in de maag produceren zuur en intrinsic factor?

A

De pariëtale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke cellen produceren pepsinogeen?

A

Chief/hoofdcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Noem 5 functies van de maag

A

Reservoir, malen en mengen
Vertering: pepsinogeen en lipase
Bescherming: secretie H+
Hormoonproductie: gastrine
Intrinsic factor: Vit B12 opname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe wordt vitamine B12 opgenomen?

A

Intrinsic factor en Vitamine B12 vormen in de maag een complex. In het ileum wordt vitamine B12 de bloedbaan in getransporteerd. (Daarna naar beenmerg (ery’s) en lever (opslag))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke cellen produceren gastrine?

A

G-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat doet gastrine?

A
  1. Stimuleert pariëtale cellen om maagzuur te produceren.
  2. Stimulatie maagperistaltiek
  3. Reguleren groei en proliferatie cellen maagwand.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat voor rol speelt histamine in de maag?

A

ECL-cellen (enterochromaffine like cellen) produceren histamine. Gastrine stimuleert de ECL cellen om histamine aan te maken wat de pariëtale cellen stimuleert om maagzuur te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zorgt voor maagzuurproductie?

A

Distentie en de n. vagus stimuleren de pariëtale cellen. De n. vagus stimuleert ook de G-cellen (dus indirect de pariëtale en ECL-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke cellen remmen de maag als het te zuur wordt?

A

G-cellen remmen de cascade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is het beschermingsmechanisme van de maag voor maagzuur?

A

Maagslijmvlies wat mucus en bicarbonaat bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe kunnen passageklachten worden onderverdeeld?

A

Motiliteit en mechanisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat zijn de verschillen tussen passagklachten door motiliteit of mechanisch?

A

Motiliteit: vast en vloeibaar, ontstaat geleidelijk
Mechanisch: vast, ontstaat binnen weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn motiliteitsziekten?

A
  • Achalasie (bewegingsstoornis)
  • Sclerodermie (verbindweefseling slokdarm –> stijf)
  • Slokdarmspasmen
  • Eosinofiele oesofagitis (chronische ontsteking slokdarm)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is achalasie?

A

Een zeer zeldzame aandoening (1:100.000) waarbij er verminderde slokdarmcontracties zijn en minder relaxatie is van de onderste slokdarmsfincter. De etiologie is onduidelijk. Klachten zijn regurgitatie (reflux), passageklachten en aspiratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

wat is de eerste gekozen therapie bij achalasie?

A

Botuline toxine (veilig en kortdurend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat voor onderzoek kun je doen bij achalasie?

A

Manometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn naast botuline toxine nog twee behandelopties bij achalasie?

A

Pneumodilatatie (80% succes)
Myotomie/POEM (>90% succes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is een nadeel van pneumodilatatie bij achalasie?

A

Bij 50% recidief <5 jaar.
Kans op perforatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is een nadeel van Myotomie/POEM bij achalasie?

A

Reflux
Is niet terug te draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is sclerodermie?

A

Fibrose van spierweefsel met een verminderde peristaltiek en verminderde druk LES.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat zijn klachten bij oesofagusspasmen?

A

Pijn, passageklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat voor medicatie bij oesofagusspasmen?

A

Nifedipine (spasmolytisch effect)
PPI bij reflux

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn klachten van oesinofiele oesofagitis?

A

Dysfagie (niet goed slikken) en impactie (ernstige darm obstructie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is een teken van een chronische actieve gastritis?

A

Lymfocyten en plasmacellen in lamina propria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de behandeling van een oesinofiele oesofagitis?

A

Topicale steroiden; Jorveza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Hoeveel procent van de mensen heeft maandelijks last van reflux?

A

45%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waaruit bestaat de onderste slokdarmsfincter?

A

Circulair spierweefsel en diafragma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat voor epitheel zit in de slokdarm en wat voor epitheel in de maag?

A

Slokdarm: plaveisel
Maag: cilinder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat zijn oorzaken van een verminderde maagontlediging?

A

Verminderde motiliteit: gastroparese
Obstructie: tumor of ontsteking/littekens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat voor onderzoek doe je bij reflux?

A

Proefbehandeling
Endoscopie
24 uurs pH metrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Watis een proefbehandeling bij reflux?

A

Geven van protonpompremmers (PPI)
H2 receptor agonist

Goedkoop en betrouwbaar
Alleen <45 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wanneer doe je een endoscopie bij reflux?

A

> 45 jaar
Bij alarmsymptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat zijn alarmsymptomen bij reflux?

A

Passageklachten
Gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is de Los Angeles classificatie?

A

Classificatie bij reflux oesofagitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is de gouden standaard bij reflux?

A

24 uurs pH-metrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is de 24 uurs pH-metrie?

A

Meten van zuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is het verschil tussen 24 uurs en impedantie?

A

Bij 24 uurs alleen zuur, bij impedantie zuur en basisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is de behandeling bij reflux?

A

Leeftijladvies:
Afvallen
Eetpatroon
Bed schuin

Medicatie:
Protonpompremmer
H2 receptor antagonist

Anti-reflux chirurgie bij:
Hernia diafragmatica
Falen medicatie
Bij goede symptoomindex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat doet een H2 receptor antagonist?

A

Blokkeert histamine receptoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat voor refluxoperatie bestaat er? Wat zijn de complicaties?

A

Fundoplicatie van Nissen: maag als soort manchet om slokdarm. Dysfagie en dyspepsie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Waarin kun je aandoeningen van de maag indelen?

A

Non-mucosaal:
motiliteit

Mucosaal:
Gastritis & gastropathie
Peptische ulcera
Overige aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Noem twee motiliteitsafwijkingen van de maag

A

Gastroparese: vertraagde maagontlediging

Functionele dyspepsie: atypische bovenbuiksklachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat is het verschil tussen gastritis en gastropathie

A

Gastritis is inflammatoir en gastropathie niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat zijn oorzaken van een gastritis?

A

H. Pylori
Atrofische/auto-immuun
Viraal
Crohn
Ménétrier (reuzenplooimaag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat zijn oorzaken van een gastropathie?

A

Medicatie (NSAIDs)
Alcohol
Stuwing /circulatie-stoornis
Gal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat voor gevolgen heeft een infectie met de H. Pylori in de maag?

A

Chronisch, actieve superficiële gastritis > ulcus agv ↑ zuurproductie > carcinoom in latere
fase agv metaplasie/atrofie met juist ↓ zuur productie

82
Q

Wat zijn klachten van een Helicobacter pylori gastritis?

A

Klachten (Vaak geen)
- Pijn, anorexie, snel vol
- Ijzergebreksanemie

Tenzij complicatie: ulcera
- Melaena
- Hematemesis

83
Q

Wat voor diagnostiek bij een H. pylori gastritis?

A

C13-ureum ademtest: ureum –> ammoniak + koolzuur (C13 geladen)
Feces antigeen
Serologie
Gastroscopie met biopten antrum + corpus

84
Q

Wat is een auto-immuun gastritis?

A

Antilichamen tegen pariëtale cellen en/of intrinsic factor. Hierdoor pernicieuze anemie door verminderde opname B12.

85
Q

Wat zijn complicaties van een auto-immuun gastritis?

A

Adenocarcinoom
Carcinoid

86
Q

Waar komt een auto-immuun gastritis voor?

A

Vrijwel alleen in Noord-europa

87
Q

Wat zijn klachten van een auto-immuun gastritis?

A

Nauwelijks of slechts vage klachten
– pijn in epigastrio
– misselijkheid
– opgeblazen gevoel
– gebrek aan eetlust
– brandend maagzuur
– soms braken

88
Q

Wat zijn gevolgen van een auto-immuun gastritis in de maag?

A
  • Voornamelijk diepere (glandulaire) ontsteking
  • Atrofie / intestinale metaplasie in corpus en fundus
  • Antrum grotendeels gespaard
  • Neuroendocriene celhyperplasie
89
Q

Wat kun je onder de microscoop zien bij gastropathie?

A
  • Foveolaire hyperplasie
  • Kurkentrekker gastric pits
  • Hoog oplopende spiervezels
  • Oedeem en gestuwde capillairen
  • Weinig / geen infiltraat
90
Q

Welke processen in de maag kunnen worden verstoord door NSAIDs/aspirine?

A

Prostaglandine productie
Mucus productie
Bicarbonaat productie

91
Q

Waardoor wordt een peptisch ulcus veroorzaakt in de maag?

A

70% door H. pylori
25% door NSAID

92
Q

Waardoor wordt een peptisch ulcus veroorzaakt in het duodenum?

A

92% door H. pylori
5% door NSAID

93
Q

Wat is het Zollinger-Ellinson syndroom?

A

Zollinger-Ellison syndroom (ZES) is een zeldzame aandoening die wordt gekenmerkt door de vorming van tumoren genaamd gastrinomen in de alvleesklier of dunne darm. Deze tumoren produceren overmatige hoeveelheden van het hormoon gastrine, wat leidt tot een verhoogde zuurproductie in de maag. Het verhoogde zuurniveau kan vervolgens leiden tot de ontwikkeling van maagzweren, darmzweren en soms zweren in andere delen van het maagdarmkanaal.

94
Q

Wat zijn de symptomen van Zollinger Ellinson?

A

Hevige buikpijn
Diarree
Misselijkheid
Braken
Brandend maagzuur

95
Q

Hoe worden ulcus bloedingen geclassificeerd?

A

Met de forrest classificatie:

96
Q

Wat voor endoscopische therapie is er voor maag ulcera?

A

Injectie met NaCl en adrenaline
Clippen
Coagulatie (dichtbranden)

97
Q

Wat voor therapie bij een recidiverende bloedende ulcus?

A

Coiling door interventieradioloog

98
Q

Wat is Mallory Weis?

A

Mallory-Weis-syndroom, soms ook Mallory-Weiss-syndroom genoemd, is een aandoening die wordt gekenmerkt door scheuren of scheurtjes in het slijmvlies van de slokdarm, meestal in het onderste deel nabij de overgang naar de maag. Deze scheuren kunnen optreden als gevolg van hevige braken of kokhalzen, vooral bij mensen die overmatig alcohol gebruiken of gastro-oesofageale refluxziekte (GERD) hebben.

99
Q

Wat zijn cameron lesies?

A

Lesies/erosies door hernia diafragmatica

100
Q

Wat zijn oorzaken van maagbloedingen?

A

Peptisch ulcus
Mallory-Weis
Cameron-lesies
Vasculaire ectasien
Slokdarm varices

101
Q

Welke aandoening zie je hier?

A

Mallory Weis

102
Q

Welke aandoening zie je hier?

A

Cameron lesies

103
Q

Welke aandoening zie je hier?

A

Vasculaire ectasien

104
Q

Welke aandoening zie je hier?

A

Slokdarm varices

105
Q

Welke behandeling zie je hier?

A

Coagulatie bij bloedende ulcus

106
Q

Welke behandeling zie je hier?

A

Clippen bij bloedende ulcus

107
Q

Wat kan een verhoogd B6 voor klachten geven?

A

Gejaagdheid, verhoogd metabolisme, neuropathie

108
Q

Welke vitaminen zijn sneller depleet?

A

Vetoplosbaar

109
Q

Welke vitaminen moet je IV toedienen bij een terminale ileum resectie?

A

B12

110
Q

Wat is ARFID?

A

Avoidant/Restrictive Food Intake Disorder

111
Q

Wat is orthorexie?

A

Doorslaan in gezond eten

112
Q

Welke aandoening zie je hier?

A

Crohn

113
Q

Waaraan kun je in de anamnese vinden of iemand ondervoed is?

A

% gewichtsafname
SNAQ (Short Nutritional Assessment Questionnaire)
Fysiek functioneren

114
Q

Wat kun je meten bij iemand die potentieel ondervoed is?

A

BMI
FFMI (Fat Free Mass Index)
Handknijpkracht
Micronutriënten deficiënties
Indirecte calorimetrie

115
Q

In welke drie categorieën kun je ondervoeding indelen?

A
  1. Verhoogde behoefte
    - inflammatie
    -endocrien
  2. Verminderde intake
  3. Verminderde opname (verlies)
    - digestie
    - absorptie
    - transport
116
Q

Hoe meet je de energiebehoefte?

A

Door het basaal metabolisme te berekenen met behulp van formules of met een indirecte calorimetrie (REE)

117
Q

Wat zijn oorzaken voor een verminderde intake bij Crohn?

A

buikpijn
diarree
anorexie
misselijkheid
braken
voedingsrestricties
bijwerkingen medicatie

118
Q

Wat wordt opgenomen in het duodenum?

A

Duodenum: Vitaminen B,
C, Ca, Mg, Fe

119
Q

Wat wordt opgenomen in het jejunum?

A

Jejunum: eiwitten,
koolhydraten, vet, vit
ADEK, Fe

120
Q

Wat wordt opgenomen in het ileum?

A

Ileum: B12/galzouten/
(H2O/zouten)

121
Q

Wat wordt opgenomen in het colon?

A

Colon: H2O/zouten,
korte keten vetzuren
(SCFA)

122
Q

Wat voor klachten geeft een verhoogd niacine (B3)? En wat is de maximale dosering per dag?

A

LF stoornissen
Jeuk
Effecten op bloeddruk
Hartritme

900 miligram

123
Q

Wat voor klachten geeft een verhoogd B6? En wat is de maximale dosering per dag?

A

Polyneuropathie

25 miligram

124
Q

Wat voor klachten geeft een verhoogd vitamine A? En wat is de maximale dosering per dag?

A

Hoofdpijn
Duizeligheid
Verhoogde intracraniële druk
Braken
Papiloedeem

3000 microgram

125
Q

Wat voor klachten geeft een verhoogd vitamine D? En wat is de maximale dosering per dag?

A

Hypercalciemie
Nierfunctiestoornissen

100 microgram

126
Q

In welke vormen komt ijzer voor in voeding?

A

Heemijzer fe2+
Non-heemijzer Fe3+

127
Q

Welke vorm van ijzer kans ons lichaam opnemen?

A

Alleen Fe2+

128
Q

Wat is een verschil in dierlijk ijzer en plantaardig ijzer?

A

Het lichaam kan dierlijk ijzer 3 keer beter opnemen dan plantaardig ijzer

129
Q

Welke voedingsstoffen bevorderen de ijzeropname?

A

Dierlijk eiwit, vitamine C, citroenzuur, barnsteenzuur, fructose en sorbitol verhogen
de opname van non-heemijzer.

130
Q

Welke voedingsstoffen remmen de ijzeropname?

A

Tannine in koffie en thee, oxaalzuur in spinazie en rabarber, fosfaten in vlees,
fytinezuur (fytaten) in volkorenproducten remmen de opname van non-heemijzer.

131
Q

Op welke voedingsstoffen moeten veganisten letten?

A
  • eiwit
  • ijzer
  • vitamine B1
  • B2
  • vitamine B12
  • calcium Vit D
132
Q

Welke aandoeningen kunnen maldigestie veroorzaken?

A
  • chronische pancreatitis
  • leverziekten
  • Zollinger Ellison
  • bacteriele overgroei
133
Q

Waar kan een verhoogd foliumzuur op duiden?

A

Op overgroei van foliumzuur producerende bacteriën.

134
Q

Wat zijn voorbeelden van oorzaken van bacteriële overgroei in de darm?

A

Divertikel of blinde lis na operatie

135
Q

Wat zijn gevolgen van bacteriële overgroei in de darm?

A

Gevolg onder meer:
* schade aan villi door toxines → malabsorptie
* verbruik van cobalamine → vit B12 deficiëntie
* folaat productie door bacteriën → hoog foliumzuur
* deconjugatie van galzouten (van geconjungeerd naar ongeconjungeerd)

136
Q

Wat kan zorgen voor een absoluut verlies aan resorberend oppervlak in de darm?

A

Absoluut (resecties): short bowel
ischemie, volvulus, ontsteking (ziekte van Crohn), maligniteiten,
bestraling

137
Q

Wat kan zorgen voor een functioneel verlies aan resorberend oppervlak in de darm?

A

Functioneel: ziekten van het slijmvlies:
ziekte van Crohn, coeliakie
Motiliteitsstoornissen (bact overgroei)

138
Q

Hoe diagnostiseer je malabsorptie?

A

Door de intake te meten (dagboek) en in het lab het verlies te meten

139
Q

Wat is een entero-enterale fistel?

A

Fistel tussen twee delen van de dunne darm

140
Q

Hoe kan een entero-enterale fistel zorgen voor malabsorptie?

A

Bypass van absorptiegebieden
Spijsverteringssappen naar gebieden zonder voedsel
Verlies van voedingsstoffen via fistel naar buiten de darm

141
Q

Wat zijn de verschillen tussen het jejunum en het ileum?

A

Jejunum = secernerend, ileum = resorberend

Jejunum kan niet functie ileum overnemen. Ileum kan wel functie jejunum overnemen.

142
Q

Wat is positieve T-cel selectie?

A

In de thymus reageren T-cellen op lichaamseigen antigenen. Het doel is dat T-cellen de juiste affiniteit ontwikkelen voor lichaamseigen antigenen. Dit proces is van belang om pathogene organismen te herkennen en te elimineren en om auto-reactieve T-cellen te minimaliseren.

143
Q

Wat is het voordeel van veel variatie in HLA/MHC?

A

Elk type presenteert een ander deel van een pathogeen

144
Q

Wat is de orale tolerantie theorie?

A

Antigenen (glycoproteïnen die voor het eerst in contact komen met het immuunsysteem via de slijmvliezen worden gedoogd.

145
Q

Wat is een hele zeldzame mutatie die een ontsteking in de darm kan veroorzaken

A

Homozygote mutatie IL-10

146
Q

Wat is IBD?

A

Een gestoorde immuunrespons tegen een onbekend antigeen. Veroorzaakt door erfelijke factoren (polymorfismen) en een verhoogde immuunrespons

147
Q

Wat is CVID?

A

Een genetische stoornis in de humorale immuniteit. Deze mensen kunnen geen immunoglobulinen maken en hebben geen plasmacellen. Kunnen hierdoor infecties niet klaren. Crohn-achtig ziektebeeld wat normaal wordt behandeld met afweeronderdrukking wat hierbij dus niet kan.

148
Q

Wat is IBS-constipatie, IBS-diarrhea, IBS-mixed pattern, IBS-unspecified?

A
149
Q

Wat zijn twee mechanismen achter coeliakie?

A

Gluteneiwitten zijn heel resistent tegen pepsine waardoor lange gluteneiwitten (PQ) de darm in kunnen. Dit activeert een immuunreactie.

HLADQ2 en HLADQ8 kunnen gluteneiwitten goed presenteren aan T-cel

150
Q

Wat zijn de klinische verschijnselen bij coeliakie?

A

 Failure to thrive (bij
kinderen)
 Gewichtsverlies
 Diarree (steatorroe)
 Buikpijn, opgezette buik
 Deficienties

151
Q

Wat voor rol speelt transglutaminase bij coeliakie?

A

Het kan glutenpeptiden binden en veranderen waardoor ze nog beter binden aan HLA. Het lichaam gaat hier antistoffen tegen maken wat de auto-immunziekte en voedselintolerantie veroorzaakt.

152
Q

Wat voor serologie en HLA typering kun je vinden bij coeliakie?

A

tTG (transglutaminase antistoffen)
Endomysium antistoffen
Negatieve HLADQ2 of DQ8 sluit coeliakie vrijwel uit
Positieve uitslag zegt niks over risico ziekte (>25% bevolking positief, 1% coeliakie)

153
Q

Wanneer kan een hypoalbuminemie ontstaan en wat zijn de klachten daarvan?

A

Bij ontsteking
Bij ondervoeding
Oedeem
Vermoeidheid
Wisselingen in bloeddruk
Slechte wondgenezing

154
Q

Welke test bevestigt de diagnose van coeliakie?

A

Hoge tTG endomysium antistoffen

155
Q

Hoe wordt coeliakie geclassificeerd?

A

Met de Marsh classificatie

156
Q

Welke systemische manifestaties zie je bij coeliakie?

A

*Hashimoto thyreoiditis
*dermatitis herpetiformis: antistofdeposities tegen epidermaal tTG
* Down patiënten 15-20% coeliakie!
* Selectieve IgA deficiëntie in 2% van de patiënten met coeliakie
*Levertest afwijkingen
* Menstruatiestoornissen/ onbegrepen infertiliteit
* type 1 diabetes
* Osteoporose

157
Q

In hoeveel procent van de gevallen van vlokatrofie is coeliakie de oorzaak?

A

95%

158
Q

Wat zijn de klinische verschijnselen van malabsorptie?

A
  • Verlies van calorieen → gewichtsverlies
  • Diarree
  • Flatulentie
  • Buikpijn
  • Deficienties (electrolyten, Fe, vit B12, foliumzuur, Ca, Zn, vit KADE)
159
Q

Wanneer is er sprake van prikkelbare darm syndroom?

A

Geen structurele of biochemische verklaring èn:
Rome IV criteria:
* de symptomen moeten in ieder geval al langer dan 6 maanden bestaan
* buikpijn gemiddeld minstens 1 dag per week in de afgelopen 3 maanden
* tenminste 2 van de volgende 3 symptomen:
- buikpijn is gerelateerd aan de ontlasting
- verandering van de frequentie van de stoelgang: diarree of obstipatie
- vorm van de stoelgang is veranderd: te hard of te waterig

160
Q

Wat is sarcopenie?

A

Afname spiermassa

161
Q

Noem drie factoren waarop het screenen van ondervoeding berust

A
  1. gewichtsverlies
  2. lage spiermassa
  3. lage BMI
162
Q
A
  1. thuiswonend met thuiszorg
  2. geriatrie afdeling
  3. verpleeg en verzorgingstehuizen
  4. hele ziekenhuis
163
Q

Bij een 72-jarige ondervoede patiënt besluit je om een voedingsinterventie te doen.
Op welke elementen richt je je primair?

A

Eiwit en beweging

164
Q

Een 72-jarige patiënte is ondervoed op basis van verminderde intake en een verhoogd verbruik bij een recent gediagnosticeerd
oesophaguscarcinoom. Het speeksel en voedsel passeert niet goed.
Je besluit dat de patiënt bijvoeding nodig heeft, wat is je eerste keuze?

A

Sondevoeding

165
Q

Wat is de juiste behandeling van een 63-jarige man met een PA bewezen adenocarcinoom in het corpus van de maag cT3N2M1?

A

palliatieve chemotherapie, er vindt geen resectie meer plaats

166
Q

Een patiënt met een diffuus geprikkelde buik blijkt bij laparoscopie een post-pylorisch geperforeerd ulcus te hebben.
Wat is de juiste behandeling naast het starten van protonpompremmers?

A

laparoscopisch overhechten defect met omentumplastiek

167
Q

Een 26-jarige man presenteert zich op het spreekuur omdat hij tijdens een vakantie (binnen Europa) op de eerste hulp van een ziekenhuis is
geweest in verband met een vastzittende voedselbrok.
Wat is hier de meest waarschijnlijk oorzaak en welke behandeling hoort hierbij?

A

eosinofiele oesophagitis en starten met protonpompinhibitie

168
Q
A

helicobacter gastritis, eradicatietherapie (amoxicilline, claritromycine en een PPI)

169
Q

Hoe stel je de Child-Pugh classificatie vast, naast ascites en encephalopathie?

A

Bilirubine, Albumine en INR

170
Q

Een 47-jarige man heeft een alcohol verslaving. Hij presenteert zich met icterus. Je wil een alcoholische levercirrose diagnosticeren. Je vraagt
een echo abdomen aan en bloedonderzoek.
Hoe stel je deze diagnose in het laboratorium onderzoek?

A

een verhoogd bilirubine, ASAT >ALAT, en een verhoogd gGT

171
Q

Een 46-jarige vrouw meldt zich op de SpoedEisende Hulp. In het afnemen van een anamnese en het doen van lichamelijk onderzoek verdenk je haar van een cholecystitis acuta.
Hoe bevestig je deze diagnose?

A

Echo-abdomen

172
Q

Wat is de betekenis van de MELD score?

A

het voorspelt mortaliteit ten gevolge van lever falen

het bepaalt de ranking op de wachtlijst voor levertransplantatie

173
Q

Wat is de eerste keuze van behandeling bij een auto-immuun hepatitis?

A

Prednison

174
Q

Welke waarde is het meest betrouwbaar om de ernst van een pancreatitis te voorspellen?

A

CRP

175
Q

Een 42-jarige man is bekend met alcoholabusus, hij meldt zich op de SEH met misselijkheid en braken. Daarbij heeft hij acuut ontstane buikpijn
in de bovenbuik.
Bij onderzoek zie je een matig zieke man, en de vitale parameters zijn; T 37,3 gr Celsius, P 90/min, RR 110/90.
De bovenbuik is diffuus drukpijnlijk. Het laboratoriumonderzoek toont een milde leukocytose, het lipase is normaal en er is een mild verhoogd
gGT en alkalische fosfatase.
Zet de diagnoses in volgorde van waarschijnlijkheid, te beginnen met de meest waarschijnlijke diagnose.

A

1 maagperforatie
2 pancreatitis
3 alcoholische hepatitis

176
Q

Wat is hemochromatose?

A

Ijzerstapelingsziekte

177
Q

Wat is PSC?

A

Aandoening waarbij de galwegen binnen en buiten de lever ontstoken zijn. Bij een gewone galwegontsteking of cholangitis is er sprake van een ontsteking van een grote galweg buiten de lever. Deze ontstaat meestal door een verstopping met een galsteen of een gezwel.

Bij Primaire Scleroserende Cholangitis zijn er meerdere galwegen ontstoken, zowel de grote galwegen buiten als de kleine galwegen binnen de lever. Primair betekent dat de oorzaak van de aandoening onbekend is.

178
Q

Noem 4 mogelijke oorzaken van levercirrose

A

Hemochromatose
PSC
Alcoholmisbruik
Hepatitis B

179
Q

Waarmee kun je een bilaire cholangitis behandelen en wat is een lange termijn risico van dit medicijn?

A

ursodeoxycholzuur kan leiden tot osteoporose

180
Q

Bij een man van 61 jaar met een behandelde hepatitis C en een bekende levercirrose Child-Pugh A wordt een echografie van de lever verricht.
Deze echo toont een afwijking verdacht voor hepatocellulair carcinoom (HCC). Het bloedonderzoek toont een verhoogd AFP.
Welke diagnostiek verricht je als eerstvolgende stap?

A

CT thorax
MRI lever

181
Q

Welke soorten hepatitis veroorzaken levercirrose?

A

B en C

182
Q

Histologie van een Peyerse plaque (lymfoïde structuur in darmwand). Wat zie je hier?

A

Het lymfoïd rijkt tot onder het epitheel en is verrijkt met M-cellen.

183
Q

Wat is Billroth I en II?

A

Bij beide operaties wordt het onderste gedeelte van de maag of maaguitgang, inclusief de sluitspier (pylorus) en het eerste deel van de twaalfvingerige darm, verwijderd. Dit wordt ook wel distale maagresectie genoemd. Vervolgens kan de verbinding op twee manieren worden gemaakt:

Billroth I: Het uiteinde van het resterende deel van de maag wordt op de twaalfvingerige darm (het eerste deel van de dunne darm) gehecht. Deze techniek herstelt de continuïteit van het spijsverteringskanaal.

Billroth II: Het uiteinde van het resterende deel van de maag wordt zijdelings op de dunne darm gehecht. Het stukje twaalfvingerige darm hangt daardoor als een slurfje buiten de weg die het voedsel aflegt. Gal- en alvleeskliersappen monden uit in de twaalfvingerige darm en kunnen zo wel naar de dunne darm worden gevoerd, waar ze nodig zijn voor de voedselvertering.

184
Q
A

een ileus met lucht vloeistof spiegels in het darmpakket

185
Q

Een 54-jarige man presenteert zich met een synchroon naar het peritoneum gemetastaseerd coloncarcinoom. Bij colonoscopie blijkt de primaire
tumor in de flexura hepatica gelegen.
Welke behandeling stel je voor?

A

diagnostische laparoscopie en HIPEC

186
Q

Wat is een HIPEC?

A

Hypertherme Intraperitoneale Chemotherapie (HIPEC) is een combinatie van chirurgie en chemotherapie en wordt toegepast bij dikkedarmkanker die is uitgezaaid naar het buikvlies. De chirurg verwijdert zichtbare tumoren en aangetaste delen van het buikvlies. Daarna wordt verwarmde chemotherapie rondgepompt in de buikholte. Hiermee pakken we mogelijk achtergebleven uitzaaiingen aan.

187
Q

Een 49-jarige vrouw heeft bij colonoscopie (geindiceerd ivm een ijzegebreksanemie) een voor coloncarcinoom verdachte afwijking in de flexura lienalis. De biopten tonen een adenocarcinoom.
Welke aanvullende diagnostiek vraag je aan; radiologie en bloedonderzoek?

A

CT thorax-abdomen en CEA

188
Q

Welke tumoren horen bij de volgende tumormarkers?

CEA
CA19,9
Alfa Foeto Protein (AFP)

A

CEA: coloncarcinoom
CA19,9: cholangiocarcinoom
Alfa Foeto Protein (AFP): hepatocellulair carcinoom

189
Q

Een man van 56 jaar heeft 5 dagen geleden een low anterior resectie ondergaan in verband met een rectumcarcinoom. Hij ligt in het ziekenhuis
en heeft de symptomen van een ileus, daarnaast heeft hij koorts en een tachycardie. Op de CT abdomen blijkt er sprake te zijn van een
naadlekkage.
Wat is de behandeling hiervan?

A

laparoscopisch aanleggen ileostoma en spoelen defect en aanbrengen endospons

190
Q

Welk kenmerk van een adenoom (goedaardige tumor in klier) geeft een hoog risico op progressie naar adenocarcinoom?

A

> 1 cm

191
Q

Wat is cholelithiasis?

A

Galstenen

192
Q

Wat is een belangrijke oorzaak van een acute pancreatitis?

A

Cholelithiasis

193
Q

Welke drie kenmerken heeft de regel van Courvoisier?

A

Icterus
Pijnloze palpabele galblaas
Komt het meeste voor bij pancreaskopcarcinoom

194
Q

In welk deel van het duodenum mondt de ductus pancreaticus uit?

A

Pars descendens

195
Q

Welke twee structuren bevinden zich in het ligamentum hepatoduodenale?

A

arteria hepatica propria
ductus choledochus

196
Q

Een 78-jarige man maakt een cruise en wordt tijdens het bezoek in Amsterdam zo ziek dat hij moet worden opgenomen in het VUmc. Op de SEH
zie je een brakende, gedehydreerde man, met diarree. De diagnose gastro-enteritis wordt gesteld.

Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? Wat voor isolatie? Wat voor masker?

A

Norovirus
Contactisolatie
FFP1

197
Q

Een jonge vrouw presenteert zich met 20 keer per dag waterdunne ontlasting met bloed erbij. Zij was bekend bij de rheumatologie met
gewrichtsklachten.
Wat is de meest waarschijnlijke werkdiagnose, en wat voor een aanvullend onderzoek vraag je bij voorkeur aan om deze te bevestigen?

A

Colitis ulcerosa met coloscopie

198
Q

Je stelde bij een jonge vrouw de diagnose M.Crohn en startte een behandeling met een TNF-blokker (Adalimumab). Bij controle na 6 maanden
klaagt zij over pijn in de rechter onderbuik en aanvullende diagnostiek brengt een stenose 10 cm proximaal van de klep van Bouhin in het
terminale ileum van 2-3 cm aan het licht.
Wat is het meest waarschijnlijke behandelvoorstel dat het multidicipliaair overleg zal geven?

A

Adalimumab voortzetten en endoscopische ballon dilatatie

199
Q

Wat is de afname van levensverwachting bij obesitas?

A

15 jaar

200
Q

Welk BMI is:
Normaal
Overgewicht
Obesitas
Morbide obesitas
Superobees

A

Normaal 20-25
Overgewicht 25-30
Obesitas 30-40
Morbide obesitas 40-50
Superobees >50

201
Q

Wanneer adviseer je bariatrische chirurgie?

A
202
Q

Op welke complicatie heb je risico bij een OAGB?

A

Galreflux