Spelling Flashcards

1
Q

Wanneer gebruik je hoofdletters?

A
  • begin van een zin. (bij apostrof de tweede)
  • bij persoonsnamen
  • bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten.
  • bij aardrijkskundige namen, namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen, bij titels van boeken en films
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke namen schrijf je met een kleine letter?

A
  • soorten
  • historische periodes
  • afleidingen van feestdagen
  • maanden
  • dagen
  • jaargetijden
  • windstreken
  • religies en afleidingen daarvan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer schrijf je een punt?

A
  • aan het eind van een mededelende zin

- bij afkortingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer schrijf je geen punt?

A
  • initiaalwoorden en letterwoorden

- maten en gewichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke plaatsen zet je een komma?

A

-voor en na een bijstelling
-tussen twee persoonsvormen
-tussen de onderdelen van opsommingen (niet voor ‘en’)
-voor of na een aanspreking of een tussenwerpsel
-voor een voegwoord waar de zin mee begint
(gebruik in korte samengestelde zinnen geen komma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke plaatsen zet je een puntkomma?

A
  • tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen

- tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer gebruik je een dubbele punt?

A
  • om een opsomming aan te kondigen
  • om een verklaring aan te kondigen
  • om de directe rede aan te kondigen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

A
  • bij een citaat
  • bij een directe rede
  • om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer plaats je haakjes?

A

Bij informatie die je geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer gebruik je het beletselteken? (drie puntjes)

A
  • om een onderbreking of pauze aan te geven
  • aan het eind van een zin die niet af is
  • om onvolledige citaten aan te duiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer schrijf je een meervoud op -s?

A

Schrijf de -s aan een woord vast als de uitspraak correct blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer schrijf je een meervoud op -‘s?

A

Schrijf om uitspraakprobemen te voorkomen -‘s:

  • bij afkortingen
  • in woorden die eindigen op a, i, o, u, y (ik hou van ys)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de regels voor de vorming van verkleinwoorden?

A
  • zet -je, -ke, -pje, -tje of -etje achter het zelfstandig naamwoord
  • korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang
  • bij woorden die op een klinker eindigen, is er meestal klinkerverdubbeling
  • afkortingen krijgen een apostrof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn redenen om verkleinwoorden te gebruiken?

A
  • om aan te geven hoe gezellig het is
  • om aan te geven dat we iets of iemand lief vinden.
  • als eufemisme, om iets minder erg te laten klinken
  • uit bescheidenheid, als understatement
  • denigrerend, alsof iets weinig voorstelt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke soorten woorden moeten aan elkaar geschreven worden?

A
  • samenstellingen
  • getallen tot duizend en samenstellingen met honderd en duizend
  • combinaties van een voorzetsel en een bijwoord
  • combinaties van twee voorzetsels
  • voornaamwoordelijke bijwoorden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer gebruik je een koppelteken?

A
  • in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken
  • in de naam van getrouwde vrouwen
  • in woorden met: -adjunct, -aspirant, -assistent, -bijna, -chef, -collega, -ex, -interim, -kandidaat, -leerling, -niet, -non, -oud
  • voor een hoofdletter
  • in combinaties van titels en beroepen
  • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daar van afgeleid zijn
  • bij letters, cijfers en andere tekens
  • in woorden die anders onoverzichtelijk worden
17
Q

Wat is een trema en waar plaats je die?

A

-voorkomt uitspraakproblemen in woorden die geen samenstelling zijn.
-plaats het trema altijd op de eerste letter van de volgende lettergreep
(bij woordafbreking vervalt het trema)

18
Q

Waar wordt een apostrof gebruikt?

A
  • als weglatingsteken op de plaats van de weggelaten letter
  • om uitspraakproblemen te voorkomen
  • in meervouds- en verkleinvormen en in afleidingen van letter- en initiaalwoorden
  • bij verkleinwoorden op -y
19
Q

Waar gebruik je letters voor bij de schrijfwijze van getallen?

A
  • hele getallen van één tot en met twintig
  • de tientallen tot honderd
  • de honderdtallen tot duizend
  • de duizendtallen tot twaalfduizend
  • de getallen miljoen, miljard, biljoen