Griekse en Latijnse voorvoegsels Flashcards
1
Q
a-/an-
A
on-, niet
2
Q
anti-
A
tegen
3
Q
aut(o)-
A
zelf, eigen
4
Q
bi-
A
twee
5
Q
co-/ col-/ com- /con-
A
met (z’n tweeën), tegelijkertijd
6
Q
contra-
A
tegen(over), omgekeerd
7
Q
de-/des-
A
niet, uiteen
8
Q
di-
A
twee
9
Q
dia-
A
door, doorheen
10
Q
dis-
A
niet
11
Q
ex-
A
uit
12
Q
extra-
A
(naar) buiten
13
Q
in-/ il-/ im-/ ir-
A
on-, niet
14
Q
inter-
A
tussen
15
Q
intra-
A
binnen, in