Griekse en Latijnse woorden (woordenschat 5) Flashcards
1
Q
Waar kijk je naar als je kijkt naar de context voor woordraadstrategieën?
A
- een synoniem
- een tegenstelling
- een voorbeeld
- een omschrijving of definitie
- een afbeelding
2
Q
alter
A
ander (alter ego)
3
Q
-antroop
A
mens (filantroop)
4
Q
-arch(ie)
A
heerser, heersen, regering (monarchie)
5
Q
audi(o)
A
geluid (audioloog)
6
Q
bio-
A
leven (biochemie)
7
Q
chrono-/-chroon
A
tijd (chronometer)
8
Q
-cratie
A
heerschappij, staatsvorm (bureaucratie)
9
Q
demo-
A
volk (democratie)
10
Q
didact
A
leren (didactiek)
11
Q
-fiel
A
vriend van, beminnend (cinefiel)
12
Q
-fobie
A
angst voor (spinnenfobie)
13
Q
fysio-
A
lichaam (fysiologie)
14
Q
-gamie
A
huwelijk (monogamie)
15
Q
-geen
A
soort, aarde, afstammen (heterogeen)
16
Q
geo-
A
aarde (geoloog)
17
Q
-grafie/ -graaf
A
beschrijving/ beschrijver (geografie/ geograaf)