Spanish 31-60 Flashcards
een beroep doen, in hoger beroep gaan, terugkeren
recurrir
het pasje, de kaart
la tarjeta
geschikt
propicio/a
opvolgen
suceder
hoewel …
pese a que …
Stockholm
Estocolmo
argumenteren, twisten, discussiëren
disputar
de hagedis/een sluwe vos zijn
el lagarto/ser un lagarto
vallen, diep zakken,
caer
sterven, overlijden, doodgaan
dormirse
ademhalen, luchten, uitrusten
respirar
de as
la ceniza
zwemmen
nadar
veilig, risicoloos
a salvo
bekennen
confesar
wagen, riskeren
arriesgar
de ruggengraat, het ruggenmerg
la medular
een gok wagen, gokken
jugarse
het doen zonder …
prescindir de …
de persconferentie
la rueda de prensa
bijeenroepen, aankondigen
convocar
voor het eerst gebruiken, in première gaan
esternar
naast, ondanks
a pesar de …
ongelegen, onprettig
inoportuno/a