Spanish 1-30 Flashcards
beloven
prometer
opvolgen, gebeuren
suceder
vergemakkelijken, verstrekken
facilitar
filteren, naar binnen duwen
colar
de soap
el culebrón
stagneren, vastlopen, blijven hangen
estancarse
de ruil, de uitwisseling
el intercambio
(ver)tellen
contar
snel, klaar zijn om
pronto/a
leiden, aanvoeren
liderar
benadrukken, nadrukkelijk vermelden
recalar
de rechtsbuiten
el extremo derecho
zich aansluiten
sumarse
ophoesten, aflossen, afbetalen
desembolsar
verlengen
ampliar
vertrekken
regresar
de rij, de opstopping
la fila
de ontsnappingsclausule
la clausula de recisión
de zelfopgeleide speler
el canterano
persoon uit Valladolid
el pucelano
de lening
el préstamo
het bod
la puja
overtreffen
superar
Algerijns
argelino
zich bemoeien
entrometerse
overtreffen, overschrijden
sobrepasar
de vaardigheid
la destreza
de puzzel, het raadsel
el rompecabezas
de schreeuw
el grito
de zegel, de stempel, de verzegeling
el sello