sociologie Flashcards
durkheim
als collectieve welvaart stijgt, zal individueel welzijn dalen (iets hyperpersoonlijks is toch iets maatschappelijks!)
collectieve bewustzijn
sociale werkelijkheid
sociale contexttherorie (deviantie)
la division du travail
collectieve bewustzijn (durkheim)
we vormen samen met anderen een gemeenschap → moreel verplicht de eisen vd gemeenschap te erkennen
verzwakte collectief bewustzijn = maatschappelijke desintegratie en anomie
sociale werkelijkheid (durkheim)
eigen werkelijkheid die niet kan worden herleid tot de som van individuele eigenschappen, behoeften of neigingen
sociale feiten
overstijgend (collectief karakter)
voorgegeven
dwingend
CW Mills
sociologische verbeelding
sociologische verbeelding (mills)
het kunnen zien vd relatie tussen individuele ervaring en de ruimere SL
alles is contingent, maar niet arbitrair
sociale structuren, verwachtingen, normen zijn niet vaststaand. ze zijn afhankelijk van specifieke contexten
Dit wil niet zeggen dat er geen reden is voor het bestaan van die structuren, verwachtingen en normen!
// Alles hangt af van verwachtingen: we baseren op een verwachting, maar een verwachting is geen WET!
→ maakbaarheid vd sl is beperkt
latente deprivatiemodel (jahoda)
manifeste functies (duidelijk zichtbaar)
en latente functies (verborgen)
N. Elias: civilisatieproces
externe dwang wordt interne dwang
goffman: interacties
beleefde inattentie
frontstage <> backstage
afbakenen van persoonlijke ruimte
afbakenen van begin tot einde
(on)gerichte interacties
tact en beleefdheid
statuscongruentiethese
Sl verwacht dat statusniveaus congruent zijn met elkaar → verschillende posities, personen zoeken posities op met zelfde status als de status vd persoon zelf
Dahrendorf: verschillende rollenstellen zorgt voor sociale stabiliteit
= 3 soorten verwachtingen
moet-verwachtingen
zal-verwachtingen
kan-verwachtignen
bourdieu
cultureel kapitaal
sociaal kapitaal
economisch kapitaal
socialisatie: interiorisatie vd externaliteit
miner
gedrag is gebonden aan contexten
linton: normen bepalen cultuur
Universals: geldt voor iedereen
Specialties: enkel in sommige sociale groepen van belang
Alternatives: actoren kunnen kiezen
merton
types van sociaal handelen
1) conformisme
2) innovatie
3) ritualisme
4) retraitisme
5) rebellie
perverse effecten (mattheuseffect)
conformisme T1 merton
je gedraagt je zoals de sl dit verwacht, ookal heb je geen succes
innovatie T2 merton
zoeken naar andere middelen om doel toch te bereiken
baanbrekende kunstenaars, zwart werkers, spiekers
ritualisme T3 merton
houden zich aan middelen, zonder aandacht voor achterliggende doelen
“ik doe enkel wat er van mij verwacht wordt”
vb: bureaucraten
retraitisme T4 merton
afstand van alles nemen
vb: dakloze, monnik, …
rebellie T5 merton
nieuwe doelen en middelen formuleren
= revolutionairen, GAIA, …
sociale contexttheorie: deviantie (durkheim)
zelfdoding verklaren uit sociale context
- egoïstische zelfdoding: geïsoleerde mensen
- altruïstische zelfdoding: sl-verbanden met een te sterke cohesie (zelfmoordterroristen, kamikazepiloten)
- anomische zelfdoding: als je geen waarden en normen meer bezit → elk moment bepalen hoe je je moet gedragen (na echtscheiding)
- fatalistische zelfdoding: hopeloosheid (geen maatschpapelijk gevolg)
labelingstheorie: deviantie
deviant gedrag is enkel afwijkend als anderen vinden dat dit afwijkend is. helpt niet altijd naar ‘juiste pad’
→ vicieuze cirkel: deviant gedrag laat een stigma achter die bvb het krijgen ve job bemoeilijkt
→ blaming the victim: zichzelf vrijpleiten van alle schuld (leraren: kind is te dom, ipv vooroordelen te analyseren)
learned deviance: deviantie
andere socialisatie in verschillende subculturen waardoor dit id dominerende cultuur als deviant wordt gezien
(criminele subcultuur: kicks, lichamelijke kracht, absolute vrijheid, straatwijsheid, …)
→ gedragen volgens subculturele normen, ookal wijken die af van dominante cultuur
conflicttheorie: deviantie
verschillende groepen willen macht, kapitaal en status id SL. maar niet elke groep heeft legitieme middelen om die doelen te bereiken. dus deviantie als strijd tussen groepen om doelen te bereiken
functies van deviantie:
- stimuleert conformisme + legt basis voor verandering
- versterkt samenhorigheid door veroordeling van deviant gedrag
- sanctionering bevestigt overtuiging
diversiteit van organisaties:
door structurele differentiatie steeds meer en verschillende organisaties
kenmerken organisatie
bewust geplande configuratie opgericht om specifieke, veranderende (contingent!) doelen te bereiken via
- regels
- een vaste verdeling van macht, rollen en verantwoordelijkheid
is verbonden met externe omgeving!
→ zo wordt voorspelbaar, verwacht gedrag gecreëerd
organisatie: doelen
primaire/ officiële doelen: voortbestaan vd organisatie
opperationele doelen = kwaliteitsvolle output
→ hieruit volgt een strategie om dat doel te bereiken
= interactie met externe omgeving
- concurrentiebereik: veel of weinig concurrentie
- concurrentievoordeel: uniek/normaal product (prijs)
contingent karakter ve organisatie
door open systeem
open systeem dus aandacht voor externe omgeving. die is contingent! dat brengt mogelijkheden, maar ook beperkingen
→ beïnvloedt de doelen vd organisatie. Dus: aanpassen aan mogelijke veranderingen id externe omgeving
(slecht weer → weinig grondstoffen = aanpassen!)
taakomgeving: directe invloed (concurrenten, arbeidsmarkt, technologie, …)
ruimere omgeving: indirecte invloed (conjunctuur, OH, …)
VUCA-omgeving: volatiel, onzeker, complex, ambigu
- aanpassingsvermogen
- onderbouwde besluitvorming
- voldoende veranderinspotentieel
contingentiebenadering (organisaties)
als een organisatie wil overleven, moet die een goede relatie onderhouden met zijn omgeving
Gehlen
mengelwesen
mangelwesen:
individu is onlosmakelijk verbonden ad SL:
gebrek aan instincten die tonen welk gedrag in welke situatie gepast is
→ gebrek in nature wordt gecompenseerd door nurture = socialisatie
= nature vs nurture debat: de mens wordt pas een mens in een sociale context door socialisatie
JP Sartre:
de mens is veroordeeld om vrij te zijn en zich te ontwikkelen
→ voortdurende verandering id SL
→ CONTINGENTIE!
la division du travail
traditionele vs moderne sl
= strong ties (solidariteit en vertrouwen) <> weak ties (individualisering en superdiversiteit)
weber:
onttovering vd werkelijkheid
grondcategorieën van sociaal handelen
onttovering vd werkelijkheid
tonen dat god niet diegene is die alles bepaalt → tonen wat werkelijk id sl speelt
grondcategorieën van sociaal handelen
affectief: vanuit emotie
doelrationeel: met een bepaald doel voor ogen
traditioneel: bijna automatisch, neemt af
waarderationeel: handeling heeft bepaalde waarde
sociale posities
plaatsen die actoren innemen, knooppunten van sociale relaties
sociale relaties
verbindingen tussen posities
primaire relatie: gevoelsgeladen
secundaire relatie: doelrationeel handelen
sociale status
waardering bij een sociale positie
sociale stratificatie
rangorde tussen verschillende lagen id sl
- klasse
→ elite, middenklasse, arbeidersklasse
- economische status
- etniciteit
- geslacht
…
sociale rol
verwachtingen bij een sociale positie
putnam: netwerken en sociaal kapitaal
bonding: strong ties = in eigen groep sterke bindingen aangaan
bridging: weak ties = groepen overbruggen == moeilijk!
the strength of weak ties: weak ties kunnen waardevoller zijn dan strong ties (bij het vinden van een job)
sociaal kapitaal (bourdieu)
het geheel van sociale relaties binnen sociale netwerken
economisch kapitaal (bourdieu)
materiële middelen
cultureel kapitaal (bourdieu)
culturele kennis/ competenties die iemand bezit
- kunnen bijdragen aan sociaal succes en mobiliteit binnen een samenleving
typologie maatschappelijke grondvormen (groepen)
primaire groep
collectiviteit
samenzijn
sociale categorie
sociale categorie (groepen)
geen interactie, waarden normen
→ betekenisvolle sociale realiteiten
voorbeeld: tieners, 65+ers, gender
samenzijn (groepen)
interactie, maar geen gedeelde waarden/normen
voorbeeld: concert
primaire groepen (groepen)
interactie en gedeelde waarden en normen
voorbeeld: het gezin
groepen:
vormen door gelijke waarden en normen
netwerken:
vormen door interactie en communicatie
collectiviteit (groepen)
gedeelde waarden en normen zonder interactie
voorbeeld: het middenveld, etnische gemeenschappen (wij-zij visie) , sociale bewegingen
referentiegroepen
groepen waaraan mensen hun waarden refereren
comparatief: voorbeeldfunctie voor sociaal handelen
normatief: groep waar we lid van willen worden
groepen en conflict:
binnengroepsconflict: interne solidariteit daalt, vermindert opgestapelde spanningen
mag niet gaan over principiele waarden
tussengroepsconflict: verhoogt interne solidariteit, meer polarisatie tussen groepen, eigen waarden en normen worden bevestigd, afwijkers worden verstoten
cultural lag
als waarden en normen niet gelijklopen met feitelijke ontwikkelingen id sl
voorbeeld: covid en knuffels geven
cultuur:
geheel van opvattingen, sturend en zingevend voor gedrag
waarden
normen
doeleinden
verwachtingen
kenmerken cultuur:
wordt door sl gedragen
specificatie en verduurzaming vh sociale gedrag
bestendigt sl-verband
socialisatie: aanleren en doorgeven van cultuur
model van Parsons: patroonvariabelen
A: expressieve waarden
B: doelgerichte waarden
= functionalistische benadering: cultuur moet de sociale cohesie verstevigen en de maatschappelijke orde in stand houden
patroonvariabele A: expressief
- toewijzing rollen
- diffuse, primaire relaties
- particularisme: persoonlijke en specifieke relaties
- affectiviteit
- collectieve oriëntatie vd groep (gedeelde belangen)
patroonvariabele B: doelgericht
- rollen obv achievement
- specifieke secundaire relaties
- universalisme
- instrumentalisme: zakelijkheid!
- zelf georiënteerd (identiteit vh individu)
sociologische visies:
structureel functionalisme
sociale ruiltheorie
conflictsociologie
symbolisch interactionisme
symbolisch interactionisme
verschillen tussen gedrag en intenties bestuderen
structureel functionalisme
functies van instituties en processen bestuderen
+ wat zorgt voor sociale cohesie?
sociale ruiltheorie
bedoelde en onbedoelde effecten vh individuele handelen id sl bestuderen
conflictsociologie
bevoordeling, benadeling, privileges en achtergestelde groepen bestuderen
functionele differentiatie
steeds meer specialisatie door te differentieren in verschillende functies
soorten normen
positief <> negatief
formeel <> informeel
positieve <> negatieve normen
+ geboden
- verboden
formele <> informele normen
formeel: wetten/ universals
informeel: beleefde inattentie, persoonlijke afstand, …
socialisatie
van groter sl-verband naar individu
→ socialisatie van een persoon
acculturatie
tussen 2 of meerdere groepen
→ socialisatie van groepen
socialisatieproces:
waarden, normen, verwachtingen en doelstellingen overdragen aan nieuwe leden
socialisatie <> acculturatie
cultuur en beschaving
cultuur = doel op zich
beschaving = middelen om doel te bereiken (waarden en normen)
institutionalisering
individuele menselijke handelingen worden vaste, normatieve en collectieve handelingspatronen
→ strikte traditionele normen en regels // formele structuur maken
- overstijgend
- dwingend karakter
interdependentie tussen verschillende instituties
verschillende instituties hebben effect op elkaar!
institutie
manier waarop sociaal leven georganiseerd en gewaardeerd wordt
voorbeeld: OH, nationale banken, universiteiten, …
functies instituties
- zekerheid en voorspelbaarheid
→ anticiperen = mogelijk - striktheid beperkt verandering
er is een impliciete consensus: iedereen gaat er mee akkoord
totale instituties
alle handelen van leden wordt gereguleerd: geen eigen waarden en normen / persoonlijkheid meer
de institutionalisering
terug naar een ‘vloeibare’ maatschappij
→ meer mogelijkheden, minder strikte normen
functies van socialisatie
- integratie in een nieuwe groep
- identiteit verwerven
- bevestigt stereotypes, sociale ongelijkheid, tegenstellingen
- specificatie (welke sl, welk gedrag) en verduurzaming (door verwachtingen worden normen sterker) van sociaal gedrag
- faciliteert sociaal gedrag: voorspelbaarheid
- beperkt handelingsruimte: sociale controle en disciplinering (do’s en dont’s)
- deviantie = sl grijpt in
socialisatie volgens bourdieu
interiorisatie vd externaliteit: cultuur wordt ervaren als iets van jezelf → °habitus: referentiekader van gedrag
→ exteriorisatie vd internaliteit: door geinternaliseerde waarden uit te voeren wordt deze verwachting versterkt
primaire socialisatie
door primaire groepen (gezin)
informeel
leren door ‘doen’
→ °basishabitus
secundaire socialisatie
leren gedragen id sl/ schikken naar cultuur die heerst
hidden curriculum: informele socialisatie tijdens schooltijd = leren samenwerken, uitvoeren van taken, omgaan van gezag
overgangsrituelen: beklemtoont traditie van ene naar andere positie
- persoonlijk: vorig HS afsluiten en nieuw HS instappen met duidelijke waarden en normen
- collectief: samenhorigheid versterken (vb: nieuwjaarsreceptie/ zondag nd mis/ carnaval)
teriaire socialisatie
socialiseren via voorbeeldgedrag door massamedia
- context bepaalt of het een stimulerende of remmende invloed heeft op primaire of secundaire socialisatie
klasse als differentiele socialisatie
vorm van georganiseerde ongelijkheid
bepaalt kansen die je krijgt
opwaartse of neerwaartse mobiliteit
michiels: de ijzeren wet van oligarchie
de neiging van organisaties om zich te ontwikkelen naar een geconcentreerde machtsstructuur
taylorisme: scientific management
- scheiding tussen doen en denken (juiste persoon op juiste plaats)
- fragmentering en specialisatie
- standaardisatie (massaproductie obv maximale productiviteit)
de associatie
vorm van vrijwillige verenigingen. hebben gemeenschappelijke klachten, interesses, …
voorbeeld: coöperatie
prebureaucratie
informeel organogram
toegewezen positie
bevoegdheden door gezagsdrager verdelen
willekeurige regels
mondelinge communicatie
bureaucratie
formeel organogram
positie obv achievement
hierarchische bevoegdheden
strikte voorschriften
schriftelijke communicatie
Weber: bureaucratie als ideaaltype
nauwkeurig, ondubbelzinnig, discreet, snelle werking, weinig wrijving
→ efficientie ten top!
bauman: bureaucracy’s darkest hour
- hierarchisch, functioneel georganiseerd arbeidsproces met zorgvuldige en precieze arbeidsdeling
- de mens telt niet
- bewust gecreeerde afstand tussen uitvoerders en slachtoffers → menselijke geweten verdwijnt
- bevelstructuur als norm: blinde gehoorzaamheid
- verantwoordelijkheid afschuiven naar het systeem
bureaucratische persoonlijkheid
zich beschermen tegen druk die hen wordt opgelegd door zich te houden aan strikt formeel gedrag
vb: de paraplu opentrekken = mensen doorverwijzen naar anderen omdat dit buiten hun functie valt
lidmaatschap:
grens tussen in en uit
verzekering van goede stabiele taakuitvoering van leden door organisatielidmaatschap:
- arbeidscontract: belofte van gehoorzaamheid + aanduiding van wg
= enkel essentie!
- arbeidsregulering: contingent karakter = aanvulling van arbeidscontract
vb: uren, plaats, nodige opleiding, omgeving, …