politieke sociologie Flashcards

1
Q

politiek

A

wie krijgt wat, wanneer en hoe
= samenkomen om beslissingen te nemen die hen collectief aanbelangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

soorten regels van politiek

A

permissieve regels: weinig regels, veel mag
restrictieve regels: veel en strenge regels

houden ongelijkheid in stand
regels kunnen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

soorten politieke sociologie

A

normatief
empirisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

normatieve sociologie

A

betekenis, waarden, normen en doelstellingen begrijpen
= hoe het zou moeten zijn // streefdoel

doel/ verwachtingen: algemeen voordeel > individueel voordeel
→ goede burger handelt in belang vd SL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

empirische sociologie

A

realiteit beschrijven, verklaren en proberen voorspellen
gebaseerd op sociale feiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Daron Acemoglu over democratie en innovatie

A

nut van democratie = prestaties vd economie

economische kracht ve land = mate waarin innovatie (creative destruction) wordt toegelaten
→ economie groeit door een bestaand iets af te breken en vervangen door iets beters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten machtsuitoefening

A

heerschappij
gezag
manipulatie
sanctionering
geweld (fysiek en psychisch)
structureel geweld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

J. habermans: machtsvrije SL

A

als je een machtsvrije sl wil, dan nood aan machtsvrije communicatie:

nu overheersen de economie en staat en dus ook macht
→ we moeten terug focussen op de leefwereld (interpersoonlijke relaties gebaseerd op wederzijdsheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

R. Forst: macht is noodzakelijk

A

noumenale macht: moeilijker te identificeren (ideologieën, culturele normen, …)
fenomenale macht: zichtbare macht (wetten maken)

→ macht moet je kunnen rechtvaardigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

elitetheorie (macht)

A

idee: brede mening vd burgerij kan niet volledig door volk vertegenwoordigt worden
→ besturing van kleine groep die macht onderling verdelen

°zuilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

breuklijnen

A

basis van politieke partijen

  • politiek (kerk vs staat: kerk verliest macht + secularisering)
  • cultuur (etnocentrisme: eigen groep als superieur beschouwen)
  • communautair (vlaanderen vs wallonie// belgie)
  • economisch (arbeid vs kapitaal)
  • ecologisch
  • ethisch

→ breuklijnen mogen niet samenvallen!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vervagende breuklijnen

A

geen verzuiling meer door:
- andere vormen van ontspanning
- men wil niet meer in hokjes leven
- democratisering onderwijs

wel nog klassieke stromingen:
geen convergentie van partijen, netwerken blijven bestaan
maar:
- toetreding nieuwkomers moeilijk maken
- traditionele partijen zijn minder extreem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ideologie:

A

democratie verdeelt macht
macht = kunnen overtuigen van een idee
dat idee = ideologie

hoe is het nu + problemen?
hoe zou het moeten zijn
hoe gaan we dat bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschillende ideologieën

A

liberalisme
socialisme
populisme
conservatisme
nationalisme
christendemocratie
ecologisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

toekomst ideologie?

A

sl verandert voortdurend: minder voorspelling mogelijk → minder houvast en dus worden ideologieën ‘overbodig’. ze remmen af

maar: door globalisering meer discussie die om ideologieën draait

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

taken van ideologie:

A

mogelijkheid voor politieke oriëntatie
→ positie innemen over gevoelige thema’s
→ redeneren over sl, consistentie zoeken met als referentiekader de ideologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

media: invloed op meningen

A

digitalisatie = wapen: versterkt beeldvorming
→ subjectieve polarisatie doordat mensen extreme standpunten innemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

oorzaak politieke vervreemding

A

politieke onmacht (weinig participatiemogelijkheden)
weinig transparantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

burgerschap en inspraak

A

burgerschap: sociale rol in gemeenschap opnemen = participatie!

participatie door stemrecht = verantwoordelijkheid opnemen

20
Q

soorten participatie (democratie)

A

directe democratie
interactieve democratie
inspraakdemocratie
representatieve democratie

21
Q

problemen huidige participatiemogelijkheden

A

verkiezingen te algemeen/ te ad hoc
weinig mogelijkheden tot inspraak/ schijnparticipatie door referenda
ongelijkheid blijft vervreemding veroorzaken

dus:
meer participatievormen/ inspraak nodig
betere besluitvorming: transparanter

22
Q

middenveld kenmerken

A

dynamisch, maar versplintering
goede samenwerking nodig
omgekeerde zuilwerking (bottom up)
nieuwe thema’s

23
Q

taken middenveld

A

sociaal: mensen samenbrengen
politieke vorming
dienstverlening

(vervanging van zuilwerking)

interne werking: politieke vorming
externe werking: inspraak in macht

24
Q

wijzigende participatie + oplossingen

A

meer individualisering = nood aan meer transparantie vanuit OH
cultureel klimaat verandert = nood aan nieuwe samenwerkingsverbanden, meer inspelen op diversiteit en flexibele oplossingen
globalisering = nood aan nieuwe democratische tegenspelers

25
democratie beoordelen op 7 punten
nationaal bestuur verkiezingsproces maatschappelijk middenveld onafhankelijke media lokaal bestuur gerechtelijk kader en onafhankelijkheid beleid tegen corruptie
26
D. Easton: politieke systemen
autocratie: input = enkel wat dominante partij belangrijk vindt consensus is top-down → extreme ongelijkheid democratie input door iedereen grote participatie door meerdere kanalen → betere economische prestaties en meer gelijkheid
27
Y. Mounk: politieke systemen
2 assen: mate van liberalisme en mate van democratisch zijn liberale democratie illiberale democratie ondemocratisch liberalisme dictatuur
28
EU niet democratisch genoeg
aanstelling van mensen gebrek aan verantwoordingsplicht technocratische besluitvorming beperkte stem van kleine lidstaten (ongelijkheid) invloed van economische belangen!
29
probleem van autocratieën: vicieuze cirkel
zoethouders (rust creëren) → machtsconcentratie → ontevredenheid/ klachten → protestbewegingen → repressie (verzet onderdrukken met geweld) → zoethouders
30
effecten van autocratieën
blijvende armoede grote aantallen doden voortdurende controle om verzet te minimaliseren
31
politieke partijen functies
belangenvertegenwoordiging: beleid opmaken en uitvoeren bepalen wie welke functie krijgt + machtsverwerving verbinding tussen burger en staat
32
particratie
partijen die veel macht hebben in een land interne machtsverhouding: top vd partij is machtiger externe machtsverhouding: greep op massamedia
33
partijen in crisis: moeilijker om stemmen te verwerven
dalende partijtrouw → volatiliteit stijgt steeds minder partijleden meer buitenparlementaire acties
34
kiessystemen
- meerderheidsstelsels (amerika) aantal districten is aantal stemmen. hierbinnen een meerderheid halen om stem te winnen (vage grenzen!!) - evenredige vertegenwoordiging kiesdrempel halen: moeilijkere toetreding macht vd kiezer daalt - systeem d'hondt kiesdeler = laatste quotient om aantal zetels te bepalen door opsplitsing van regio's: moeilijker om kiesdrempel te halen
35
alternatieve kiessystemen
- directe democratie maar: minder politiek debat - quadratic voting budget aan stemmen, kan bijkopen. hoe meer je inzet, hoe groter je belang → werkt ongelijkheid id hand! - ranked choice voting meerdere keuzemogelijkheden in verschillende rondes → °rangorde
36
politieke systemen algemeen (soorten staten)
unitaire staat federale staat - hierarchisch (federale staat met hieronder deelstaten) - federaal (federale staat met daarnaast deelstaten) confederatie
37
functies parlement
volk vertegenwoordigen wetsvoorstellen maken controleren (interpellaties, begroting reguleren, grondwet relevant houden) → steeds meer controle op parlement door groeiend wantrouwen id democratie
38
verticale verhuizing vd uitvoerende macht
meer internationale en regionale inspraak
39
horizontale verhuizing vd uitvoerende macht
meer invloed van buitenaf (media)
40
rechterlijke macht
rechters moeten onpartijdig zijn. daarom ook levenslange benoeming (beschermingsmechanisme)
41
fukuyama: toekomst democratie
enkel vrije markt (liberale democratie) blijft over als winnend model: these: fascisme antithese: socialisme → synthese: liberale democratie innovatie en privaat eigendom is nodig f
42
Y. Mounk: toekomst democratie
opkomst illiberale democratieën (democratie zonder rechten) niet elke ontwikkeling is goed - dreiging voor sl: geen discussie dus ook geen actie om problemen op te lossen - groeiende kloof binnen sociale groepen: opkomst populisme
43
nieuwe democratie? nieuwe keuzes:
zelfregulering sociale media tegenmacht opbouwen transparantere oh burgeracties
44
oorzaken OH-falen:
versplintering + te weinig inspraak vh volk → kiesdrempel invoeren om versplintering tegen te gaan → minder roulatie van ambtenaren risico: technocratie + meer ongelijkheid
45