psychologie met gertje, H1-H6 Flashcards
psychologie:
wetenschappelijke studie van mentale processen en gedrag
pseudopwetenschap
pogingen om fenomenen uit de natuurlijke wereld te verklaren, niet gebaseerd op empirische observatie of wetenschappelijke methode
freud: psychologie ≠ psychoanalyse
onderzoek naar invloeden die het onbewuste uitoefent op individuen
kenmerken wetenschappelijke methode
systematisch empirisme: geen gezagsargumenten
publiek verifieerbare kennis: repliceerbaarheid
toetsbare theorieën: falsifieerbaarheid
stappen wetenschappelijke methode
hypothese ontwikkelen
controle door onafhankelijke variabelen
objectief gegevens verzamelen
resultaten analyseren
publiceren, repliceren, …
types psychologisch onderzoek
naturalistische observatie
gevalstudie
interview
surveys
psychologische tests
- cognitief of persoonlijkheidstest
- kwaliteit garanderen door standaardisatie, betrouwbaarheid en validiteit (doelbewust)
corolationeel onderzoek: geen uitspraak over causaliteit!
experimentele methode: bestaande toestand beschrijven → causaliteit achterhalen door te werken met controlegroep
hoofdeffect
als gemiddelden verschillen: gemiddelde invloed van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele
interactie-effect
als grafieken kruisen:
ene variabele hangt af van andere
klassieke conditionering
VP = voorwaardelijke prikkel (belletje)
OVP = onvoorwaardelijke prikkel (voedsel)
VR = voorwaardelijke reactie (speeksel door conditionering)
OVR = onvoorwaardelijke reactie (speeksel voor voedsel)
prikkelveralgemening
prikkels die op elkaar lijken als gelijk beschouwen
prikkeldiscriminatie
bij de ene prikkel een beloning geven, bij de andere niet
hogere orde conditionering
opperante conditionering
wet van het effect: pos gevolgen versterken gedrag
+ bekrachtiging = toedienen van iets aangenaams
neg gevolgen verzwakken gedrag
- bekrachtiging = wegnemen van iets onaangenaams
temporele continguïteit is cruciaal! = tijd tussen gedrag en gevolg
proces van conditionering
- verwerving
- uitdoving
- spontaan herstel
intermitterende bekrachtiging:
vast:
- ratio = beloning na vast #keer gedrag stellen
→ grootste weerstand tegen uitdoving
- interval = beloning van vast tijdsinterval
variabel =
- ratio = beloning na gemiddeld #keer gedrag stellen
- interval = beloning na gemiddeld tijdsinterval
soorten opperante conditionering
- shaping: aanleren van ongewoon gedrag
- chaining: sequentie van gedrag aanleren
- discriminatieve controle: onderscheid tussen situaties die beloond of niet beloond worden
- token economy: gewenst gedrag belonen door secundaire bekrachtiging
primaire bekrachtiging
basisbehoeften
secundaire bekrachtiging
gaat vooraf aan basisbehoeften
straffen = riskant
onmiddellijke gedragsverandering, maar niet efficiënt bij intermitterende bekrachtiging!
+ toedienen van iets onaangenaams
- wegnemen van iets aangenaams
andere vormen van leren
- observationeel: door bekrachtiging van anderen
- inzichtelijk leren
falende beloningen
soms werkt bekrachtiging niet motiverend
zie exp waar uniefstudenten creatieve oplossing moeten zoeken met luciferdoosje in betaalde en niet-betaalde conditie
punished by rewards
motivatie als drijvende kracht extr en intr
extrinsieke motivatie kan intrinsieke motivatie ondermijnen
→ joodse wijsheid: intrinsieke motivatie onder extrinsieke controle brengen door te belonen en deze beloning af te bouwen tot intrinsieke motivatie daalt
beloningen en stereotypen
beloning werkt herhaling in de hand, maar leidt aandacht af
intrinsieke motivatie
kwalitatief: leren, vaardigheden opbouwen, …
→ voldoening inherent aan activiteit zelf
extrinsieke motivatie
kwantitatief: salaris, sociale erkenning …
extrinsic incentive biass
overschatten van extrinsieke motivatie en onderschatten van intrinsieke motivatie bij anderen
zintuigelijk geheugen
zintuigelijke waarnemingen
werkgeheugen = KT geheugen
enige geheugen waarvan we ons bewust zijn
kan max 7 dingen in opslaan
LT geheugen
impliciet = motorische kennis
expliciet/declaratief:
- semantisch: dingen die je aanleert in specifieke context
- autobiografisch/ episodisch = kennis over eigen leven
herinneringen in 3 stadia
interpreteren
bewaren
ophalen
fouten bij interpreteren
- duur
- invloed van geweld: emotionele belasting en verhoogde stress → minder betrouwbaar
- eigenschap van observator: vooroordelen en verwachtingspatroon
fouten bij bewaring
- versterken van herinneringen
- compromisherinneringen tussen wat werkelijk gebeurd is en wat gesuggereerd wordt
- creëren van niet-bestaande objecten
→ hier sterke beïnvloeding door anderen!
fouten bij terug oproepen/ ophalen
- context gelijkaardig aan context bij inprenting?
- precieze verwoording van bevraging
inplanten van herinneringen
zie piaget en kidnapping
makkelijker bij
- creatievelingen
- hypnotiseerbare mensen
- mensen met dissociatieve tendensen
geheugen ≠ registratieapparaat
flashbulb memories: emotionele herinneringen die later heel echt lijken
verdrongen herinneringen feit / fictie
feit: therapeuten
fictie: onderzoekers
sociale activatie
sociale belemmering = slechter presteren door bijzijn van anderen
sociale facilitatie = beter presteren door bijzijn van anderen
integratiehypothese en sociale activeringshypothese:
facilitatie of belemmering is afhankelijk van dominante respons
door sociale aanwezigheid zal sociale activatie verhogen alsook de tendens naar dominante respons
dominante respons = respons met grootste waarschijnlijkheid in een bepaalde context
→ hierbij vergelijking of evaluatieproces niet noodzakelijk om sociale activering tot stand te brengen
sociaal parasiteren
bij groepsinspanningen leveren individuen minder inspanning dan als ze dezelfde taak alleen zouden moeten doen
= bewust proces: als men weet dat ook individuele prestatie gemeten zal worden, daalt algemene prestatie niet
sensatie
opmerken van iets
perceptie
ontdekking van wat het is
zintuigen
visueel
auditief
olfactief
gustatief
tactiel
drempelwaarden
afhankelijk van zinduigmodaliteiten en interindividuele verschillen
absolute drempel: hoeveel nodig om waar te nemen
differentiële drempel: juist merkbaar verschil
wet van weber: differentiële drempelwaarde
= sensatie
juist merkbaar verschil = fractie van standaardstimulus
zeer gevoelig → weinig merkbaar:
- frequentie geluid
- licht
- geurconcentratie
- druk
- intensiteit geluid
- smaak
perceptueel oordeel is combinatie van
sensatie en perceptie: drempelwaarden en antwoordentendens
theoretische verklaring voor perceptie
- leergebaseerde interferrentie: perceptie gevormd door leerproces
- perceptuele set: perceptie anders instellen (moeder en huilend kind)
- persoonlijkheidsfactoren:
subliminale beïnvloeding
zeer korte stimuli kan effect hebben
mbv priming
- mere exposure (zajonc) met onregelmatige figuren
- foto van lachend / huilend kind (priming)
nabeelden
sensatie blijft als stimulus verdwijnt
top-down: als je weet dat iets zo is, zal je dit ook zo invullen → verwachtingen en herinneringen
bottum-up: je ziet iets en verwerkt dat zo → eigenschappen van dingen
= relatie tussen perceptie en sensatie
distortie = illusies
hoge illusies
lage illusies
ambigue illusies
dieptezicht illusies
- binoculair zicht
– dispariteit
– convergentie - bewegingsinfo
- pictorial cues:
– interpositie/ occlusie
– relatieve grootte
– lineair perspectief
– textuur
informationele beïnvloeding: SHERIF
zoektocht naar juiste info
leidt tot innerlijke acceptatie
er ontstaat een groepsnorm, die je overneemt als eigen norm
normatieve beïnvloeding = ASH
verlangen naar sociale acceptatie
leidt tot openlijke volgzaamheid
vaak bij makkelijke taken
exp: standaardlijn en 3 vgl lijnen
normatieve beïnvloeding doen stijgen door:
- beloning voor minst # fouten
- status van anderen manipuleren
- grootte vd meerderheid
→ onzekerheid moet toenemen
minderheidsbeïnvloeding = MOSCOVICI
individu die weerstand biedt en zo een meerderheid beïnvloedt
consistency is key, maar ook SYSTEMATIEK!
- diachronisch: altijd op zelfde manier gedragen
- synchronisch: stabiel over ≠ personen in die minderheid
theorie van moscovici:
gunstige gevolgen van normatieve invloeden
injunctieve normen: wat we denken dat anderen goed/ slecht vinden
descriptieve normen: hoe het werkelijk is
negatieve gevolgen van normatieve invloed
overschatting van invloed van stereotypes!
vb gevolg: afvallen → anorexia wnt beelden in sociale media
gehoorzaamheid en autoriteit = MILGRAM
beïnvloedingsbron heeft hoge status en beveelt expliciet
uitvoering wordt gecontroleerd, eventuele sancties
experiment met shoks (leraar en student)
situationele factoren hebben grote invloed:
- nabijheid slachtoffer
- gezag proefleider
- druk van mede pp: hoe verder je van uitvoering staat, hoe hoger bereidheid
verklaring gehoorzaamheid:
- vaak beloning voor gehoorzaamheid aan gezagsfiguur
- afwimpelen van verantwoordelijkheid
- progressieve val (experiment)
hulpgedrag (rookexperiment)
bereidheid om te helpen daalt als meerdere mensen zijn om te helpen → sociaal parasiteren
covariatiemodel van Kelly
intern → als consensusinfo hoog is
extern
- situationeel
- specifiek moment → als kenmerkendheid hoog is
soorten info (attributie)
consistentie-info: gedrag steeds op zelfde manier?
consensus-info: anderen zich ook zo gedragen?
kenmerkendheid: lokken andere situaties ook zelfde gedrag uit?
fundamentele attributiefout
neiging om gedrag van anderen toe te schrijven aan persoonlijkheid = onderschatting van situationele invloed door gebrek aan consensusinfo
cultureel bepaald:
meer attributiefouten in individualistische sl’en
minder attributiefouten in collectivistische sl’en
perspectief: grote invloed op attributieproces
actor: meer aandacht naar situatie wnt meer zelfkennis (consistentie info is hoog)
→ vaker externe attributie (ligt aan situatie)
- eigen gedrag op gunstigere manier verklaren om zelfwaardegevoel te beschermen
→ successen = interne attributie
→ mislukkingen = externe attributie
factor: gedrag zelf van anderen krijgt meer aandacht → vaker interne attributie (ligt aan persoonlijkheid)
uitzonderingen op covariatiemodel
- mensen negeren consensusinfo
- persoon die het meest opvalt, zal meest invloed hebben
expected utility theorie
complete ordening van alternatieven
hoe belangrijk zijn zaken voor jou
expected utility theorie
dominantie
voorkeuren voor iets
expected utility theorie
annulatieprincipe
schrappen van gemeenschappelijke componenten
= allaisparadox en elsberg paradox
→ onzekerheid vermeiden!
expected utility theorie
transitiviteit
a>b en b > c → a >c
wordt vaak geschonden!
expected utility theorie
continuïteit
gokken op
- slechte optie met kleine kans
- goede optie met grote kans
→ niet gokken op middelmatige optie met zekerheid
expected utility theorie
invariantie
niet beslissen obv manier waarop opties worden voorgesteld
→ vaak geschonden!
prospect theorie: framing
voorkeuren zijn afhankelijk van manier waarop ze worden voorgesteld = manipulering van referentiepunt
winst = risicowerend
verlies = risicozoekend
prospect theorie
beter dan expected utility theorie:
°waarde = winst - verlies
loss aversion: zelfde waarde verliezen doet meer pijn dan als je die zou verwerven
→ verklaring voor endownment effect: mensen vragen hogere prijzen voor iets waarvoor ze zelf niet zoveel zouden voor geven
!! houdt geen rekening met teleurstelling / spijt: als iets erg onwaarschijnlijk is of alternatieve uitkomst met grote waarde → °nieuw referentiepunt
prospect theorie: beslissingsgewichten
overschatting van kleine kansen
onderschatting van gemiddelde/grote kansen
prospect theorie: zekerheidseffect
mensen willen risico’s niet alleen reduceren, maar ELIMINEREN
heuristieken
snelle denkfouten
representativiteit heuristiek
beslissing obv hoe goed iets past in model van bepaalde categorie of concept
conjunction fallacy: hoe meer details, hoe minder waarschijnlijk
gamblers fallacy: extremen heffen elkaar niet op!
- wet van grote getallen en hot hand = denkfouten!!!
regressie naar gemiddelde: hoe minder correlatie(meer toeval) , hoe meer regressie
availability heuristiek
frequentie van iets inschatten obv hoe goed je iets kan oproepen
schatten van kansen
als initiele kans klein is zal bijkomende kans niet veel veranderen
conditionele kansen omdraaien omdat die meer vertrouwd zijn (AIB wordt BIA, theorema van bayes)
mensen kunnen niet goed overweg met toeval
→ kansen inschatten is moeilijk, dus zo objectief en simpel mogelijk
base rate NIET negeren (verdelingsgegevens)
→ voorkeur voor positiviteit: invloed van emoties bij inschatten van kansen
synchronicity heuristiek
vraag is niet hoe waarschijnlijk, maar hoe groot is de kans → kleine kansen komen voor!
neiging om verbanden af te leiden uit dubbele positieven en dus niet te kijken naar het niet gebeuren van iets
conformation bias
mensen zoeken naar bevestiging en niet naar het ontkrachten van het tegendeel
verankering en aanpassing
overtuiging aanpassen aan referentiepunt (anker)
cognitieve dissonantie
zo veel mogelijk vermeiden
= onaangenaam gevoel als handeling in strijd is met overtuigingen/ zelfbeeld
gevolg: eigen oneerlijk gedrag ook minder herinneren
thinking fast and slow
fast: automatisch, weinig moeite = assosiaties en heuristieken
slow: aandacht, moeite = logica
graad van oneerlijkheid
vaak oneerlijk, maar matig
evenwicht tussen persoonlijk voordeel en eigenwaarde die daalt → hoe goed kan je oneerlijk gedrag goedpraten?
situationele factoren bij oneerlijkheid
vermoeidheid
meer zelfcontrole = meer onzekerheid dus meer oneerlijk gedrag
situationele factoren bij oneerlijkheid
tijdsdruk
ethische reflex vergt tijd dus eerder geneigd om vals te spelen
situationele factoren bij oneerlijkheid
anderen die liegen
conformisme
in-group: meer oneerlijk gedrag
out-group: oneerlijk gedrag, maar minder
situationele factoren bij oneerlijkheid
morele betrouwbaarheid
exp: kiezen tussen leuke of saaie taak
situationele factoren bij oneerlijkheid
empathie
ten voordele van anderen, aangewakkerd door medelijden
situationele factoren bij oneerlijkheid
egoisme
meer bedrog als anderen afhankelijk zijn van uitkomst → beter goedpraten
situationele factoren bij oneerlijkheid
oneerlijkheid als antwoord op oneerlijkheid
wordt gedreven door emotionele reacties van rechtvaardigheid
experiment: beoordelaars en oplossers
minimal group paradigm
neiging om mensen die dicht bij je staan meer te bevoordelen dan anderen
verwant gevoel kan random tot stand komen
smorc
simple model of rational crime: gebaseerd op kosten en batentheorie
als iedereen zich zo zou gedragen, dan oneerlijkheid oplossen door:
- meer controle
- zwaardere straffen