filosofie en wijsbegeerte Flashcards
aristoteles
verwondering = beginsel vd filosofie
“universele dingen (zoals menszijn) hoeven niet in een andere wereld te zitten”
politica: economie vs chremastiek
- economie: begrensd (geld nodig voor levensbehoud)
- chremastiek: middel wordt doel (geld verdienen om geld te verdienen = bezitsvermeerdering) = onbegrensd
→ thales van Milete: kan makkelijk rijk worden als die wil, maar ≠ doel ve filosoof
analytiek vs dialektiek
analytiek: opbouw en geldigheid van redeneringen
dialektiek: aanvaardbare discussies voeren + drogredenen ontmaskeren
wetenschappelijke kennis = logisch
deductief model
gebaseerd op premissen die
- waar, primair, onmiddelijk, beter bekend dan conclusie, voorafgaand aan een conclusie, verklaring van een conclusie
→ abductie = slechte redeneervorm om te verklaren: premissen moeten verklaring bieden vd conclusie en niet omgekeerd
causaliteit: vieroorzakenleer:
- formeel, materieel, bewerkstelligend, finaal
→ centrale vraag = waarom (link met redenen)
plato
verwondering = enige begin van filosofie
zintuigelijke wereld is onderhevig aan verandering: mens zijn ≠ veranderlijk
→ mens zijn als gegeven moet in een andere wereld bestaan
Hegel
“uil van Minerva begint vlucht pas bij het aanbreken vd avondschemering”
D. Hume: kennis is
(filosofische visie op hoe je kennis moet beschouwen = link tussen filosofie en wetenschap)
- data
- feiten
D. Hume oorzakelijkheid
oorzakelijkheid:
1) universeel verbonden: constante conjunctie (het moet altijd samen voorkomen)
2) temporele prioriteit (het ene gaat vooraf aan het andere)
3) contiguïteit: fenomenen bevinden zich in elkaars nabijheid (zowel in tijd als ruimte)
bedenkingen bij causaliteitsanalyse van Hume
elk apart geen noodzakelijke voorwaarden
1) onverantwoord gedrag van banken leidt niet altijd tot een bankencrisis (ook roken en longkanker)
2) wat met gelijktijdigheid (bal in kussen)
3) tijdspanne tussen onverantwoord gedrag (/roken) en bankencrisis (/het krijgen van longkanker)
samen ook geen voldoende voorwaarde:
als verschillende mensen na elkaar ziek worden en zich in elkaars buurt bevinden ≠ besmettelijke ziekte! het kan ook zijn dat ze allen iets verkeerd gegeten hebben en ze op verschillende tijdstippen ziek worden
aanpassingen aan causaliteitsanalyse van Hume
1° constante conjunctie: causale tendensen J.S. Mill
3° continguïteit: causaliteit verklaren door onderliggende mechanismen bloot te leggen
aanpassing causaliteitsanalyse 1°
J.S. Mill
causale claims binnen economie = tendensen, geen wetmatigheden (constante conjuncties)
→ gelden onder ideale omstandigheden (ceteris paribus: verstorednde zaken zijn afwezig// juist dus geen rekening mee houden)
soorten wetmatigheden:
- laws of coexistence: zaken die samengaan. vaak wiskundig
(vierkanten hebben II zijden)
- laws of succession: zaken die elkaar opvolgen. vaak economisch
(elk aanbod schept eigen vraag)
aanpassing causaliteitsanalyse 1°
kenmerken causale tendensen + verklarende kracht
- kracht die werkt met zekere intensiteit op oorzaak
- ceteris paribus: beschrijving van universele trend
- niet ceteris paribus: verschillende resultaten bij verschillende omstandigheden
verklarende kracht:
- in ceteris paribus gevallen OK
- in niet ceteris paribus gevallen: voorwaarden
1) verstorende factoren zijn bekend
2) werking in invloed van verstorende factoren zijn bekend
aanpassing causaliteitsanalyse 3°: onderliggende mechanismen blootleggen
soorten mechanismen
individuele causale relatie: X veroorzaakt Y
mediërende variabele: X veroorzaakt Y via Z
onderliggende structuur / proces: X veroorzaakt Y via complex proces Z
aanpassing causaliteitsanalyse 3°: onderliggende mechanismen blootleggen
kenmerken onderliggende mechanismen + verklarende kracht
- geen noodzaak tot effect (mogelijkheid van verstorende factoren)
- ≠ mogelijkheden om tot zelfde resultaat te komen
- onduidelijk onder welke voorwaarden (wanneer) mechanisme werkzaam is:
John Elster
1) als anderen het doen zal ik ook bijdragen
2) als anderen het doen, moet ik het niet meer doen = free rider probleem
verklarende kracht:
- alle factoren zijn gekend
+ zijn ononderbroken werkzaam
+ ≠ mechanismen moeten in zelfde richting werkzaam zijn EN mogen niet tegelijk werkzaam zijn
galilei
mechanische oorzaken
centrale vraag = waardoor (link met oorzakelijkheid)
P. Wason
selectietaak: op zoek gaan naar weerlegging via bewijs van tegendeel
= modus tollens
C.G.Hempel en P. Oppenheim:
deductief nomologisch model
deductief: explanandum (wat uigelegd moet worden) wordt explanans (verklaring)
explanans = wetten (nomologisch) + randvoorwaarden
bedenkingen bij deductief nomologisch model
- niet altijd een noodzakelijke voorwaarde
een goede verklaring is niet altijd een deductief nomologische verklaring - geen voldoende voorwaarde voor een goede verklaring
deductief nomologisch model is geen goede verklaring:
model is asymmetrisch, maar niet alle goede verklaringen werken in beide richtingen
model is soms irrelevant (mannen en anticonceptiepil)
→ je kunt dit model niet gebruiken als verklaring
francis bacon
verificatie // inductief (veralgemenend) model
→ zoeken naar bevestiging
bedenkingen bij inductief model (F.Bacon)
inductie is niet altijd zekerheid, wel statistische waarschijnlijkheid
antwoord van Bacon (cirkelredenering): inductie is nooit weerlegd dus id toekomst zal die ook altijd juist zijn
→ maar:
- wetenschap berust op observatie <> wetenschap steunt ook op niet-observeerbare gegevens
- wetenschap steunt op vaststelbaarheid: focus op fenomenen
August Compte
positivisme + vaststelbaarheid
M. Schlick: Wiener Kreis
logisch positivisme
iets is
of logisch (analystisch vaststelbaar: data)
of empirisch vaststelbaar (feiten)
K. Popper: bedenkingen bij logisch positivisme
id wetenschap worden dingen naar voor geschoven die op dat moment nog niet vaststelbaar zijn
→ zie evolutieleer van Darwin
= er zijn hypotheses die pas later bevestigd kunnen worden
→ falsificatie:
wetenschap = geheel van hypothesen die kunnen versterkt (ipv bevestigd) worden
deductie staat centraal (aristoteles)