so 5/6 Flashcards

1
Q

afdoen als

A

afgunstig beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bedacht zijn op

A

voorbereid zijn op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bonafide

A

betrouwbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cohesie

A

samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

correlatie

A

onderling verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

demografie

A

bevolkingssamenstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dubieus

A

twijfelachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

frontaal

A

aan de voorkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

homogeen

A

gelijksoortig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitrichten

A

doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

actualiseren

A

bijwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

adolescent

A

tiener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

alle zeilen bijzetten

A

alle middelen inzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

arsenaal

A

grote verzameling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

beamen

A

bevestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ontvankelijk

A

vatbaar

16
Q

pleiten

A

een betoog houden

16
Q

relativeren

A

inzien dat iets betrekkelijk is

17
Q

teisteren

A

veel last bezorgen

18
Q

zich buigen over

A

bestuderen

19
Q

spijkers of laag water zoeken

A

aanmerkingen hebben op details

20
Q

iemand het vel over de oren halen

A

erg veel van iemand eisen

21
Q

het sop is de kool niet waard

A

de kwestie is het niet waard om je druk over te maken

22
Q

zoete broodjes bakken

A

heel vriendelijk doen om iets voor elkaar te krijgen

23
Q

een lans voor iemand breken

A

het voor iemand opnemen

24
Q

zijn schaapjes op het droge hebben

A

financieel binnen zijn

25
Q

iemand knollen voor citroenen verkopen

A

iemand mislijden

26
Q

het hart op de tong hebben

A

direct zeggen wat je denkt

27
Q

ban de hoed en de rand weten

A

ergens goed van op de hoogte zijn

28
Q

een appeltje voor de dorst

A

iets extra’s voor later

29
Q

een vreemde eend in de bijt zijn

A

er niet bij horen

30
Q

elkaar van haver tot gort kennen

A

elkaar heel goed kennen