so 1 3v2 Flashcards

1
Q

capsule

A

kabine voor de bemanning van een raket

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

confeerentie

A

bijeenkomst, vergadering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

formatie

A

gevormde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gegadigde

A

belangstellende

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geologie

A

wetenschap van de geschiedenis van de aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

leverancier

A

iemand die iets leverd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

leverancier

A

iemand die iets levert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pionier

A

iemand die iets als eerste doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

slinken

A

kleiner worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voorbehouden zijn aan

A

alleen bestemd zijn voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voortraject

A

handelingen voorafgaand aan een gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

radicaliseren

A

extreme opvatting krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

consulteren

A

advies inwinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

provoceren

A

uitdagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

liberaliseren

A

vrijmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

consumeren

A

gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

monopoliseren

A

alleenrecht instellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

terroriseren

A

stelselmatig lastigvallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

promoveren

A

naar een hogere klasse gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

kwaadschiks

A

iemand werkt mee of hij/zij doet het gedwongen maar het gebeurd.

21
Q

was niet te harden

A

was niet uit te houden

22
Q

gestolen goed gedijt niet

A

van spullen die je gestolen hebt geniet je niet

23
Q

het is hem naar het hoofd gestegen

A

hij heeft verbeelding gekregen

24
Q

overstag gaan

A

toegeven

25
Q

zwaard van damocles

A

een gevaar wat voortdurend drijgt

26
Q

de krijtdampen zijn opgetrokken

A

de ruzie is voorbei

27
Q

een hard gelach

A

moeilijk te verdragen/verteren

28
Q

staat er gekleurd op

A

valt in negatieve zin op

29
Q

in het geding

A

staat ter discussie; moet besproken worden

30
Q

gniffelen

A

onderdrukt lachen

31
Q

attenderen

A

iemand ergens opmerkzaam op maken

32
Q

sanctioneren

A

iets goedkeuren

33
Q

citeren

A

letterlijk weergeven want iemand zegt

34
Q

garanderen

A

iets met zekerheid toezeggen

35
Q

relativeren

A

de betrekkelijkheid van iets inzien

36
Q

surveileren

A

toezicht houden

37
Q

conserveren

A

iets in goede conditie/ staat houden

38
Q

chargeren

A

overdrijven om iets belachelijk te maken

39
Q

souffleren

A

iemand iets influisteren/voorzeggen

40
Q

van toetsen nog blazen weten

A

er niets van afweten

41
Q

voet bij stuk houden

A

aan een standpunt vasthouden

42
Q

de bloemetjes buiten zetten

A

flink feestvieren/ uitgaan

43
Q

op zijn poot spelen

A

heel erg tekeergaan

44
Q

ergens een slag op slaan

A

een ruwe schatting maken

45
Q

het op iemand gemunt hebben

A

iemand als slachtoffer gekozen hebben

46
Q

zijn gal spuwen

A

heel boos zijn

47
Q

het hoofd in de schoot leggen

A

zich ergens bij neerleggen

48
Q

zijn neus stoten

A

er lukt iets niet; afgewezen worden

49
Q

iemand iets onder de neus wrijven

A

iemand (min of meer) onvriendelijk op zijn fouten wijzen