Snel Hoofdstuk 11 Communicatie en weersomstandigheden Flashcards

1
Q

Vanaf welke afstand richting aangeven

A

Autosnelweg: 300 meter voor uitrijstrook
Buitende bebouwde kom: 200 meter voor het kruispunt
Binnen de bebouwde kom: 100 meter voor het kruispunt

Behalve als er nog een zijweg is. Zet je richting pas aan als er geen zijwegen meer zijn.

Mensen moeten tijdig kunnen reageren op jouw singaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer mag je een geluidssignaal of lichtsignaal geven?

A

Alleen om dreigend gevaar af te wenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekenen voorgeschreven kleuren voor je lampen?

A

Alle lampen in je auto mogen maar bepaalde kleuren hebben. Geel en wit mogen alleen voorop. Niet zomaar blauw bijvoorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer rij je met dagrijlicht?

A

Als je motor aanstaat. Als je ander licht aanzet gaan deze lampen uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer rijd je met dimlicht?

A

Dit moet je inschakelen bij:
Schemering en donker
Overdag als er sprake is van slecht zicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer gebruik je groot licht?

A

Als je met dimlicht de wegsituatie niet goed kunt overzien. Groot licht is verboden: overdag, als een andere weggebruiker je tegemoet komt, als je op korte afstand een ander voertuig volgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doe je als iemand anders groot licht heeft en je wordt verblind?

A

Knipper zelf met je groot licht als signaal. Kijk langs de koplampen, niet erop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Extra aandachtspunten rijden in het donker

A

Rijd niet teveel aan de kant van de weg en let op slecht zichtbare voetgangers. Je ogen moeten soms wennen aan het donker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Schakel bij regen altijd …

A

je dimlicht in. Bij zware regenval mag je ook mistlicht aan de voorzijde inschakelen. Je ziet hierdoor zelf beter en anderen zien jou beter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer is het verboden je achter mistlicht te gebruiken?

A

Tijdens regen. Het achter mistlicht mag alleen bij hele dichte mist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doe je bij aquaplaining (je auto gast en remt niet meer omdat het drijft op nat wegdek)?

A

Je remt niet. Je laat het gas los en blijft sturen waar je naartoe wilt. Wanneer je langzamer rijdt krijgen je banden weer grip.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De kans op aquaplaining is groter met

A

Banden met weinig relief
Brede banden
Als je op de rechterrijstrook van de autosnelweg rijdt (spoorvorming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doe je bij zijwind?

A

Houd je motor trekkend
schakel in een lagere versnelling
rijd met aangepaste snelheid
haal niet onnodig in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doe je bij dichte mist waarbij je minder dan 50 meter ziet?

A

Schakel mist aan voorzijde aan en eventueel achter mistlicht
Houd 3 seconden volgafstand
Verlaag je snelheid maar niet te veel
Haal niet in
Gebruik kantlijn weg als lijdraad, niet je voorligger
Volg zoveel mogelijk de rechterrijstrook, in nood kan je dan meteen naar de vluchtstrook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer mag je het mist aan de voorzijde inschakelen?

A

Zicht is minder dan 200 meter (ook bij regen, sneeuw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer mag je het mistlicht achter aanzetten?

A

Zicht is minder dan 50 meter bij mist of sneeuw, maar niet met regen. Dat zorgt voor teveel reflecties bij anderen.

17
Q

Wat doe je voor je vertrekt met sneeuw?

A

Voorruiten schoon maken. Niet instappen met sneeuw om je voeten, dan beslaan de ruiten. Maak ook de lampen, spiegels, dak en kentekenplaat vrij van sneeuw of ijs.

18
Q

Waar let je op tijdens het rijden met sneeuw?

A

Op tijd gas los laten voor een kruising of stoplicht zodat je tijdig kan stoppen. Je wilt niet te snel gassen of remmen.

19
Q

Welke wegen zijn vaak gladder?

A

Linkerrijstroken op autosnelwegen en in en uitvoegstroken. En voorsorteerstroken.