Signaalwoorden - Opsomming Flashcards
auch
ook (opsomming)
außerdem
bovendien (opsomming)
erstens
ten eerste (opsomming)
zweitens
ten tweede (opsomming)
drittens
ten derde (opsomming)
hinzu kommt
bovendien (opsomming)
ebenfalls
eveneens/ook (opsomming)
nicht nur, sondern auch
niet alleen, maar ook (opsomming)
sowie
evenals / en (opsomming)
zusätzlich
bovendien (opsomming)
weiter
verder (opsomming)
nachdem
nadat (opsomming)
zudem
bovendien (opsomming)
denn
want (reden/oorzaak)
indem
doordat (reden/oorzaak)
nämlich
namelijk (reden/oorzaak)
schließlich
per slot van rekening (reden/oorzaak)
weil
omdat (reden/oorzaak)
deshalb
daarom (reden/oorzaak)
darum
daarom (reden/oorzaak)
deswegen
daarom (reden/oorzaak)
aber
echter (tegenstelling)
allerdings
echter (tegenstelling)
dagegen
daarentegen (tegenstelling)
hingegen
daarentegen (tegenstelling)
dennoch
echter (tegenstelling)
doch
maar (tegenstelling)
jedoch
echter (tegenstelling)
eigentlich
eigenlijk (tegenstelling)
einerseits … andererseits
aan de ene kant … maar aan de andere kant (tegenstelling)
im gegenteil
integendeel (tegenstelling)
im gegensatz dazu
daarentegen (tegenstelling)
nicht … sondern
niet … maar (tegenstelling)
obwohl
hoewel (tegenstelling)
stattdessen
in plaats daarvan (tegenstelling)
trotz
ondanks (tegenstelling)
trotzdem
toch (tegenstelling)
während
terwijl (tegenstelling)
immerhin
toch (tegenstelling)
ohnehin
toch (tegenstelling)
zwar … aber
weliswaar … maar (tegenstelling)
anstatt
in plaats van (tegenstelling)