Sensorische systemen Flashcards

1
Q

Sensorische systemen

A

Systemen die betrokken zijn bij het waarnemen van fysieke gebeurtenissen in de omgeven, deze te verwerken en door te geven.

  1. Visuele systeem
  2. Hoor systeem
  3. Evenwichtssysteem
  4. Somatosensorische systeem
  5. Smaak systeem (Gustatory)
  6. Reuk systeem (olfactory) = uitzondering want gaat direct naar hersenschors
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Thalamus functie

A

Het verzamelen en filteren van bepaalde informatie. Hier vindt de schakeling plaats . Hier komt alleen de reuk niet langs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Algemene kenmerken van sensorische informatieverwerking

A
  1. Waarneming is niet alleen maar een data gedreven proces (bottom-up), maar ook concept gedreven (top-down), een invulling
  2. Sensorische stimuli wordt allemaal in elektrische signalen omgezet (sensorische transductie) wat je waarneemt hangt af van waar het signaal in de schors eindigt (labeled-lijn principe)
  3. Verschillende manieren van het dragen van het actiepotentiaal = frequentie (sterkte), patroon en populatie (aantal receptoren)
  4. Sommige sensorische receptoren doen aan adaptatie (gewenning aan signaal)
  5. Elke sensorische neuron heeft een receptief veld wat betrokken is bij de schakeling bij het neuronale circuit
  6. Elke sensorische neuron kent een drempelwaarde
  7. Sensorische systemen zijn gevoeliger voor verandering dan constantheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Synesthesie

A

Neurologische conditie waarbij je bepaalde stimulatie ervaart met een ander domein. Bijvoorbeeld bij geluid een beeld krijgen.

  1. Grapheme = vormen associëren met een kleur
  2. Sound = geluid met een kleur
  3. Lexical = woord met smaak
  4. Auditory = geluid met gevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het visuele systeem

A

Licht wordt verzameld via de lens en deze gebruiken wij om licht te focusseren op het netvlies. In het netvlies liggen de cellen die licht vertalen en doorgeven aan de hersenen. Recht achter de lens licht de gele vlek = meest nauwkeurig. Hiernaast zit de blinde vlek (gat waar zenuwen naar hersenen gaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Netvlies

A

Staafjes zijn gevoelig voor wit licht en het meest gevoelig
Kegeltjes zijn kleur specifiek, rood (564), groen (534) en blauwe kegels (420).
Hoe meer convergentie hoe onnauwkeuriger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Convergentie

A

Veel fotoreceptoren, minder bipolaire cellen en nog minder ganglia cellen. Er kunnen toch specifieke signalen worden doorgestuurd, dit heet laterale inhibitie. Dit komt doordat horizontale en amacriene cellen andere omliggende cellen afremmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Labeled-line

A
  1. Fotoreceptor cel
  2. Bipolaire cel
  3. Ganglion cel
  4. LGN neuron
  5. Corticale neuron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Optisch chiasme

A

Linker deel van het linker oog blijft links en rechter deel van het rechter oog gaat rechts. Rechter gezichtsveld zit links en andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pijnappelklier

A

Produceert melatonine, wat wordt geproduceerd onder licht. Zenuwen uit het oog lopen hier dus ook heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Colliculus

A

Als zenuwen hierheen gaat heet het subcorticaal. Dit is snel, wordt gebruikt om je omgeving waar te nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarneming

A

Als neuronen aankomen in de visuele schors maken ze contact met simpele cellen inde visuele schors. Hier is er ook sprake van convergentie. ! cel verzamelt dus informatie van lichtpuntjes die naast elkaar liggen op de retina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Simpele corticale neuronen

A

Zijn gevoelig voor de oriëntatie van lijnen en hierdoor worden lijnen ingevuld. Deze neuronen convergeren ook weer samen waardoor er een echt beeld ontstaat. Deze cellen zijn gespecialiseerd in het waarnemen van bewegende lijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Parallelle processen

A

Na de visuele schors gaat het signaal naar andere gebieden in de hersenen voor verdere waarneming:
1. Parietale cortex (dorsaal) = snelle informatieverwerking van perifere input en heeft weinig kleurgevoeligheid nodig.
2. Temporale cortex (ventraal) = wat is iets? langzaam en veel kleur nodig
Frontale cortex kan deze weer samenbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Agnosie

A

Probleem met het herkennen van voorwerpen. Als resultaat van schade aan de inferior temporale regio (ventraal)
Prosopagnosie = het niet herkennen van gezichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly