Seminar 1 Flashcards

Seminar 1 ODB

1
Q

Wat is een persuasieve boodschap?

A

Een boodschap die ons ervan probeert te overtuigen dat: een object/persoon/handeling/situatie/gebeurtenis een bepaalde ‘waarde’ geattribueerd moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definieer het begrip waarde

A

Als een abstracte, geconceptualiseerde eigenschap die wordt geattribueerd aan een object/persoon/handeling/situatie/gebeurtenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarde; abstract & geconceptualiseerd

A

Je kunt waarden niet zien of ruiken. Waarden bestaan niet buiten ons om maar zijn psychologische werkelijkheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarde; geattribueerd

A

Een waarde wordt aan een object geattribueerd.

Niks heeft inherente waarde (zelfs geld niet).

Waarde-attributie gebeurt op basis van de INPUT regels;

ALS iemand altijd helpt met de afwas

DAN is dat ‘goed’ van die iemand - is die iemand een ‘goed’ mens

In reclameboodschappen:

ALS CLAIM van de ad (bewering over het topic)

DAN Ken waarde X toe aan topic

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van waarden?

A
  1. Relevantie: lang niet alles vinden we de waarde waard
    1. Ik geef niks om broccoli –> Een persoon kan een object dus waarde-loos vinden.
  2. Valentie: een waarde kan positief (+) of negatief (-) zijn.
    1. Broccoli is gezond (+) maar smaakt vies (-)
  3. Magnitude: een waarde kan beter/meer of slechter/minder zijn.
    1. Broccoli smaakt vies (-), maar spruiten nog viezer (–)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de verschillende typen waarden met 1 voorbeeld

A
  1. Affect-waarde: wanneer X positief/negatief voelt (voor iemand). Bijv genot (+), ziekte (-)
    1. Ik vind Brie vies ruiken (-) maar lekker smaken (+)
    2. Brie geur (+ AFFECT, valentie -)
    3. Brie smaak (+ AFFECT, valentie +)
  2. Utility: wanneer X een persoon voordeel (+) of nadeel (-) oplevert.
    1. Sporten is gezond (voor je)
    2. Sporten (+ utility, valentie +)
  3. Resource-waarde: economische waarde
    1. Mijn bitcoins zijn intussen waardeloos
    2. Bitcoins (+ resource, valentie -)
  4. Quality-waarde: wanneer X goed is in z’n functie. Quality is ook vaak een kwestie van vergelijking.
    1. Een volvo is een slechte auto
    2. Volvo (+ quality, valentie -)
    3. De noise-cancelling van een Bose is een stuk beter dan die van Sony
    4. Bose (+ quality, valentie +++) & Sony (+quality, valentie +).
  5. Prowess-waarde: zelfde als quality maar dan met een mens/levend wezen.
    1. Fons is een goede directeur
    2. Fons (+ prowess, valentie +)
    3. Bello is een slechte waakhond
    4. Bello (+ prowess, valentie -)
  6. Normative-waarde: wanneer er wel/niet volgens de norm wordt gehandeld.​
    1. Hij bidt nooit voor het eten - Hij (nooit bidden voor het eten) (+ normative, valentie -)
    2. Jan helpt altijd met de afwas - Jan (helpen met de afwas) (+ normative, valentie +)
    3. Die schoenen van jou zijn 2018 - Schoenen uit de mode (+ normative, valentie -).
  7. ESTEEM-waarde: wanneer iemand aanzien heeft of gerespecteerd wordt. Esteem is vaak een opstelsom van andere waarden (bijv je bent ergens goed in PROWESS, je bent een persoon van hoge moraliteit NORMATIVE - zoals Nelson Mandela).
    1. Jackendoff is een voorsaanstaand wetenschapper - Jackendoff (+ esteem, valentie +)
    2. Thierry Baudet is een praatjesmaker - Baudet (+ esteem, valentie -).
  8. Expressive: Wanneer X het je de mogelijkheid geeft om iets van jezelf te laten zien.
    1. Met deze sneakers laat ik zien dat ik van 2019 ben - Sneakers (+ expressive, valentie +)
    2. Met deze bril kom ik erg frikkerig over - bril (+ expressive, valentie -).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zien we waarden in reclameboodschappen?

A
  1. Betreffen bijna altijd + VALENTIE
  2. WIllen je eerst van waarde-magnitude overtuigen
  3. Betreffen meestal AFFECT, UTILITY en QUALITy waarde.
    - Alle wasmiddelen wassen goed, maar ons is beter - X (+ resource, valentie ++)
    - Alle keukenmachines zijn zuinig, maar onze zuiniger (+ resource, valentie ++)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke typen reclame-boodschappen zijn er?

A

Type 1: Claim object O heeft kenmerk/eigenschap X

Regel: Kenmerk/eigenschap X heeft waarde Y [+Y, valentie +]

Claim: Object O heeft kenmerk/eigenschap X

Dus: O [+ Y, valentie +]

O [+ Z, valentie +]

Type 2: Claim object O leidt tot toestand X

Regel: toestand X heeft waarde Y [+Y valentie +]

Claim: object O leidt tot toestand X

Dus: O [+ Y, valentie +]

O [+Z, valentie +]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly