SEM5: soc structuur Flashcards

1
Q

2 componenten maatschappelijke organisatie/ samenlevingsverband

A
  • culturele component: verwachtingen naar anderen toe die je ontw door te interacteren met elkaar
  • structurele component: vrom WI soc handleen gestalte krijgt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

soc structuur verwijst naar:

A

netwerk soc rela tussen mensen ontw

=> bep patronen w ontw (er w samenhang gevormd -> gn losse individuen maar geh)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

positionele dimensie

A

soc structuur/ netwerk soc rela mensen nemen soc posi aan TOV elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

positieset=

A

geh soc posi die pers inneemt op bep mom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verwerven soc posi

A
  • toegewezen: niet zelf invloed: door trouwen, arm/rijk geboren, man/ vrouw zijn
  • verworven: zelf invloed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

veranderen soc posi

A
  • toetreding: nieuwe posi structuur innemen
  • mobiliteit: veranderen soc posi
  • uittreding: netwerk verlaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soc posi=

A

plaats die je inneemt in soc structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

soc structuur= geh uit veschillende ele

A
  • 1 dimensie w gevormd door positionele dimensie

- verhouding WI je je bevindt tov ander roepen verwachtingen op = 2de dimensie= culturele dimensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

culturele dimensie

A

aan soc posi: rechten en plichten gekoppeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

soc rol=

A

geh gedragingen die geassocieerd w met bep posi
= dynamisch aspect
VH om bep rol in te vulen hangt v soc posi af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

rol set=

A

++ mensen hebben ++ verwachtingen naar ons G toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

intern rolconflict/ rolspanning

A

tegengestelde verwachtingen naar G toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

extern rolconflict/ posi set

A

= conflict mbt tegengestelde verwachtingen ++ posi die je inneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe rollenconflict aanpakken

A

compromis zoeken tussen verschillende verwachtingen
primeren (1e boven ander)
rollensegregatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rol attributen

A
uiterlijk km/ attributen voor soc posi. 
zijn functioneel (vb.uniform)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

soc status

A

= verschillende relevante waardering in SL gekoppeld aan bep posi
=km v posi niet v pers
= relatief begrip (altijd bekijken vinnen groepering(ruimte) die specifieke beoordeling toekent op bep mom)
gebaseerd op soc rangorde weergegeven door status indicatoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

statusindicatoren

A

km soc posi WA soc rangorde is gekoppeld

18
Q

SES

A

sociaal economische status: obv inkomen, opleiding, beroep

19
Q

statuskristallisatie

A

wnr iemand zelfde plaats inneemt in alle hiërarchieën

20
Q

statusinconsistentie

A

verschillende plaatsen in hiërarchie innemen

21
Q

gevolgen statusinconsistentie

A

gedrag en attitudes => isolatie, psychosomatisch en vooroordelen

22
Q

statusangst

A

°wnr iemand onzkr is over behoud status => typische G patronen => uiterlijkh beklemtonen

23
Q

statussymbolen

A

niet functioneel, VW/ gedragingen die mensen gb om status te beklemtonen
tonen hoe goed je het hebt. zijn com mid om boodschap over te brengen

24
Q

soc groeperingen

A

= verzameling mensen

verschillen obv grootte, com, interactie, duurzaamh, aanwezigh gemeeschappelijk opvattingen…

25
dyade
kleinste groepering (2pers)
26
triade
groepering met 3 pers
27
grotere groepen berekening
N*(N-1)/2
28
figuratie
aantal mensen binnen groep die samenwerken
29
structuur=
geh v figuraties
30
kenmerken groepering
samenstelling: homogeniteit (# vrouwen, ouderen, allochtonen en mate hiërarchisering (hierarchische beslissingsniveau) mate v com en interactie: face2face? aanwezigh gemeenschappelijke meningen: doelen, W&N en belangen (cultureel) samenhorigh gevoel (soc cohesie), wij gevoel duurzaamh: gemeenschappelijke GE/ vluchtige groepering (indeling MERTON)
31
groep =
veel interactie en gemeenschappelijke waarden en normen
32
primaire en secundaire km groep
primair: klein, blijvend, groepsrela zijn diffuus (interesse in elkaar), gebaseerd op emo en niet- intrumenteel secundair: groot/klein, wisselende gespecialiseerd en gesegmenteerd (alleen belangstelling pers km aan basis niet volledige pers), formele rela en instrumenteel: pro's en con's
33
collectiviteit
+leden => moeilijk direct contact, gemeenschappelijke doelstelling= belangrijk
34
soc categorie
mensen samen neme zonder elkaar kennen
35
samenzijn
minst stabiel door gebeurtenis (ramp)
36
soorten netwerken
- persoonlijk netwerk: rechtstreekse contacten, pers bereiken door mensen in "via netwerk", 3de zone mensen bereiken door mensen die mensen kennen = "via-via netwerk" - soc netwerk: alle persoonlijke netwerken die met elkaar overlappen
37
referentiegroeperingen
- normatieve referentiegroep obv W&N referentiekader anderen BIV - comparatieve referentiegroep om te vergelijken met anderen => relatieve deprivatie
38
soc structuur heeft individueel karakter:
geh= + dan som der delen: interacties voegen nieuwe ele toe | door interacties krijg je nieuwe dynamiek
39
vormen structurele effecten
km groepering BIV km andere groepering km groepering BIV km individuen km groepering en individuele km BIV samen individuele km
40
ecologische fout
veronderstellen dat uitspraken gdn op groeperingsniveau gelden op individueel niveau