Schooltijd Flashcards

1
Q

Waarom is goede voeding belangrijk voor schoolgaande kinderen?

A

Invloed op groei en gezondheid, sociaal-emotioneel functioneren en cognitieve prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn oorzaken van obesitas?

A

Genetische factoren
Onvermogen beheersing met eten
Weinig beweging
Medische factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de gemiddelde lengte van een 11 jarige?

A

(M) 1.50
(J) 1.49

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan groei tijdens schooltijd het beste worden omschreven?

A

Langzaam en gestaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn twee redenen waarom de kracht vnl bij jongens in schooltijd wordt verdubbeld?

A

Groter aantal spiercellen
Ossification (botten worden harder)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de reden voor de verbetering in fijne motoriek tussen 6 en 8 jaar?

A

Toename myeline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is voornamelijk de grootste sprong in grove motoriek bij schoolgaande kinderen?

A

Spiercoordinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is naast constructieve tijdsbesteding (oa sport) belangrijk als buffer tegen ontwikkelingsrisico’s en kans op risicovol gedrag?

A

Positieve relaties met leeftijdsgenoten & volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel % vd schoolgaande kinderen heeft astma?

A

5-10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de belangrijkste psychosomatische klachten bij kinderen?

A

Slaapproblemen, hoofdpijn en buikpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn psychosomatische klachten?

A

lichamelijke klachten waarbij de oorzaak niet (alleen) lichamelijk, maar ook psychisch is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een somatoforme stoornis?

A

een psychische aandoening waarbij een persoon langdurig psychosomatische klachten heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een chronische ziekte?

A

een aandoening die lange tijd aanhoudt en waarbij er geen uitzicht is op volledige genezing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is astma?

A

chronische aandoening die wordt gekenmerkt door periodieke aanvallen van piepend ademhalen, hoesten en kortademigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel % van schoolgaande kinderen heeft last van psychosomatische klachten?

A

40%W

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de reden voor toenemende kans op ongelukken tijdens schooltijd?

A

Toenemende mobiliteit en zelfstandigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoeveel % kans heeft een schoolgaand kind om betrokken te raken bij een ongeval?

A

60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 3 verschillende aanleidingen die tot speciale behoeften kunnen leiden

A

Zintuiglijke problemen, spraakproblemen, ADHA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een visuele beperking?

A

probleem met het gezichtsvermogen, zoals blindheid of slechtziendheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke indeling wordt door oogartsen gehanteerd in visuele beperking?

A

Slechtziend <30%
Maatschappelijk blind: <5%
Blind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een auditieve beperking?

A

probleem met het gehoord, zoals slechthorendheid of doofheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een cochleair implantaat?

A

Een hoorapparaat dat de functie van het slakkenhuis overneemt en geluiden niet harder maakt, zoals een gewoon hoorapparaat, maar het geluid omzet in signalen, die naar de gehoorzenuw worden gestuurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een spraakstoornis?

A

Spraak die zozeer van de spraak van anderen afwijkt dat communicatie moeilijk wordt of de spreker onaangepast gedrag gaat vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem 2 verschillende soorten spraakstoornissen

A

Articulatiestoornissen
Stotteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn articulatiestoornissen?

A

stoornissen in het spreken, waarbij klanken worden vervormd, vervangen of geheel weggelaten, zoals lispelen, slissen en neusspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is TOS?

A

stoornis waarbij een afwijkende ontwikkeling van het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander symboolsysteem optreedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is stotteren?

A

de meest voorkomende spraakstoornis, waarbij de vloeiendheid en het ritme van de spraak aanzienlijk zijn verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is ADHD?

A

Attention Deficit Hyperactivity Disorder

Gedragsstoornis, gekenmerkt door gebrek aan aandacht, impulsiviteit en een lage tolerantiedrempel voor frustratie en overbeweeglijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste kenmerken van ADHD?

A

Gebrek aan aandacht
Impulsiviteit
Overbeweeglijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Hoe noemt Piaget het stadium van 7 tot 12 jaar?

A

Concreet-operationele stadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het concreet-operationele stadium?

A

Periode van cognitieve ontwikkeling tussen het 7e en 12e levensjaar die wordt gekenmerkt door het actieve en juiste gebruik van logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke vaardigheden ontwikkelen kinderen in het concreet-operationele stadium?

A

Decentreren en begrip van reversibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is decentreren?

A

Vermogen om rekening te houden met verschillende aspecten van een situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is reversibiliteit?

A

Het vermogen een uitgevoerde handeling (in gedachten) weer terug te draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is de voornaamste cognitieve beperking in het concreet-operationele stadium?

A

Kinderen blijven vastzitten aan de concrete, fysieke realiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Vanaf welk jaar ontwikkelen kinderen begrip van de relatie tussen tijd en snelheid?

A

8 - 10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de visie op cognitieve ontwikkeling door de lens van de informatieverwerkingstheorie?

A

Kinderen kunnen steeds beter omgaan met informatie door:
1. Toename geheugencapaciteit
2. Hanteren van steeds complexere programma’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is herinnering?

A

proces waarmee informatie gecodeerd, opgeslagen en weer opgehaald wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke drie verschillende opslagsystemen zijn er volgens de driesystemenbenadering?

A

Sensorisch geheugen (moment)
Korte termijn/werkgeheugen (15-25 sec)
Langetermijngeheugen (permanent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke type opslagsysteem van geheugen ontwikkelt zich voornamelijk in de schooltijd?

A

Kortetermijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke strategieen leren kinderen toe te passen om geheugen te verbeteren?

A
  • Cognitieve elaboratie
  • Mindmap
  • Herhaling
  • Rangschikking naar patronen
  • Gebruik ezelsbruggetjes
  • Sleutelwoordstrategie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe wordt het gebruik van technieken zoals ezelsbruggetjes ook wel genoemd?

A

Mnemoniek / geheugenkunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is een mindmap?

A

Diagram waarin een centraal thema omgeven wordt door gerelateerde onderwerpen en subonderwerpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is metalinguistisch bewustzijn?

A

Het begrijpen van het eigen taalgebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke 2 onderwijsvormen zijn gebaseerd op Vygotsky

A

Samenwerkend (coöperatief) leren
Rolwisselend leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het streefgetal woordenschat bij een 6 jarige?

A

6380

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke onderdelen van taalvermogen ontwikkelen zich snel in de schooltijd?

A

Vocabulaire
Syntaxis
Pragmatiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Op welke leeftijd ontwikkelt zich het metalinguistisch bewustzijn?

A

7/8 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat blijft lastig op het gebied van taal voor schoolgaande kinderen?

A

Zinnen waar intonatie een rol speelt
R en Sch klanken

50
Q

Wat zijn de voordelen van tweetaligheid?

A
  • Positieve invloed op onderwijs
  • Kinderen zijn doelgerichter en creatiever in oplossen problemen
  • groter cognitief inzicht
  • emotioneel welzijn
51
Q

Wat is een nadeel van tweetaligheid?

A

Vocabulaire per taal is kleiner

52
Q

Wat is dyslexie?

A

specifiek leerstoornis gekenmerkt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau

53
Q

Wat is afasie?

A

taalstoornis waarbij je taalvermogens aangetast zijn of verdwenen als gevolg van hersenletsel. Anders dan bv dementie, worden de geestelijke vermogens van de patiënten in de regel niet aangetast

54
Q

Wat is intelligentie?

A

Vermogen om de wereld te begrijpen, rationeel te denken en effectief middelen in te zetten als mensen geconfronteerd worden met problemen

55
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste inzichten nav werk van Bidet?

A
  1. Trial & error proces wordt nog steeds toegepast
  2. Koppeling tussen intelligentie en schoolprestaties
  3. Score IQ test gekoppeld aan mentale leeftijd
56
Q

Wat is mentale leeftijd?

A

Gemiddelde intelligentieniveau van mensen van een bepaalde kalenderleeftijd

57
Q

Wat is kalenderleeftijd?

A

Iemands fysieke leeftijd

58
Q

Wat is IQ

A

Score die de verhouding uitdrukt tussen iemands mentale leeftijd en zijn kalenderleeftijd

59
Q

Wat is het grootste punt van kritiek op de traditionele formule voor het berekenen van IQ?

A

Deze houdt geen rekening met de snelheid van cognitieve ontwikkeling in bepaalde periodes. Dezelfde score betekent bij een 6 jarige een grotere achterstand dan die van een adolescent.

60
Q

Wat is WISC-V

A

Wechsler-intelligentietest voor kinderen.
Instrument om mbv een individuele testafname de cognitieve capaciteiten van kinderen van 6 tm 16 jaar in kaart te brengen

61
Q

Wat is WAIS-IV

A

Wechsler-intelligentietest voor volwassenen.
Instrument dat de algemene intelligentie, IQ, van adolescenten en volwassenen meet. De 15 subtests van WAIS-IV meten uiteindelijk de factoren verbaal begrip, perceptueel redeneren, werkgeheugen en verwerkingssnelheid

62
Q

Wat is CHC model van intelligentie?

A

Een van de meest actuele modellen van de structuur van intelligentie

63
Q

Welke drie niveaus kent CHC?

A

Algemene g-factor
BCV (bredere cognitieve vaardigheden)
NCV (nauwe cognitieve vaardigheden)

64
Q

Noem 4 voorbeelden van BCV

A

Keuze uit 10:
1. Vloeibare intelligentie
2. Kwantitatieve kennis
3. Gekristalliseerde intelligentie
4. Lezen en schrijven
5. Kortetermijngeheugen
6. Visuele informatieverwerking
7. Auditieve informatieverwerking
8. Langetermijngeheugen
9. Verwerkingssnelheid
10. Reactiesnelheid

65
Q

Wat zijn de gemeten NCV’s bij:
1. kortermijngeheugen
2. reactiesnelheid

A
  1. Geheugenspan en werkgeheugencapaciteit
  2. Reactietijd meerdere stimuliW
66
Q

Wat is SON

A

Snijders-Oomen Niet-verbale intelligentietest
Wordt afgenomen zonder gesproken of geschreven taal.

67
Q

Spelen omgevingsfactoren of genen een grotere rol bij het IQ van welvarende kinderen?

A

Genen

68
Q

Spelen omgevingsfactoren of genen een grotere rol bij het IQ van arme kinderen?

A

Omgevingsfactoren

69
Q

Wat houdt de meervoudige intelligentie theorie van Gardner in?

A

Intelligentie is niet 1 capaciteitsfactor, maar er zijn 8 verschillende soorten intelligentie. Deze zijn relatief onafhankelijk, maar werken wel met elkaar samen, afhankelijk van het type activiteit waarmee iemand zich bezighoudt.

70
Q

Welke 8 soorten intelligentie zijn er in de theorie van Gardner?

A
  1. Muzikale intelligentie
  2. Lichamelijke (bewegings)intelligentie
  3. Logisch-mathematische intelligentie
  4. Taalkundige intelligentie
  5. Ruimtelijke intelligentie
  6. Interpersoonlijke intelligentie
  7. Intrapersoonlijke intelligentie
  8. Natuurlijke intelligentie
71
Q

Wat is de triarchische theorie van intelligentie (Sternberg)?

A

Opvatting dat intelligentie bestaat uit drie elementen van informatieverwerking: het analytische, het creatieve en het praktische element

72
Q

Waar legt de informatieverwerkingstheorie de nadruk op bij intelligentie?

A

De processen die ten grondslag liggen aan intelligent gedrag (dus niet de structuur)

73
Q

Wat is een verstandelijke beperking?

A

Ontwikkelingsstoornis met beperkingen in zowel het verstandelijke als het adaptieve functioneren, in de conceptuele, sociale en praktische domeinen

74
Q

Welke 3 criteria hanteert DSM-5 voor een verstandelijke beperking?

A

Beperking in de intellectuele functies
Beperking in de het adaptieve functioneren
Beperkingen in de verstandelijke functies en het aanpassingsvermogen beginnen gedurende de ontwikkelingsperiode

75
Q

Welke 4 categorieën hanteert DSM 5 in verstandelijke beperkingen en welk IQ niveau hoort bij elke categorie?

A
  1. Lichte graad (50-69)
  2. Matig (35-49)
  3. Ernstig (20-34)
  4. Diep (IQ<20)
76
Q

Wat is een hoogbegaafd kind?

A

Kind dat blijk geeft van grote capaciteiten op intellectueel, creatief, artistiek gebied, op het gebied van leiderschap en op specifieke academische vaardigheden

77
Q

Welke 2 strategieën worden doorgaans toegepast bij onderwijs aan hoogbegaafde kinderen?

A

Acceleratie en Verrijking

78
Q

Wat is acceleratie?

A

aanbieden van speciale lesprogramma’s waarmee hoogbegaafde kinderen in hun eigen tempo verder leren. Dat kan betekenen dat ze zich met het lesmateriaal van hogere groepen gaan bezighouden.

79
Q

Wat is verrijking?

A

aanbieden van speciale programma’s en individuele activiteiten aan hoogbegaafde kinderen, om dieper te kunnen ingaan op specifieke onderwerpen.

80
Q

Welke 5 leesstadia zijn er?

A

Stadium 0 geboorte tot begin groep 3
Stadium 1 Groep 3 & 4
Stadium 2 Groep 4 & 5
Stadium 3 Groep 6 tm 14 jr
Stadium 4 14 jaar en ouder

81
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van leesstadium 0 en 4

A

0: leert klanken en woorden
4: begrijpt dat wat het leest, uit verschillende perspectieven kan zijn geschreven

82
Q

Wat zijn de belangrijkste kenmerken van leesstadium 1 en 3?

A

1: fonologisch bewustzijn; begint met lezen
3: gebruikt lezen als middel om te leren

83
Q

Wat is het belangrijkste kenmerk in leesstadium 2?

A

Leest vloeiend hardop, maar zonder echt te begrijpen wat het leest

84
Q

Wat is het Pygmalion effect?

A

Verschijnsel waarbij de verwachtingen van ouders en leerkrachten over een kind ertoe leiden dat het kind het verwachte gedrag daadwerkelijk gaat vertonen

85
Q

Welke specifieke leerstoornissen benoemt DSM 5?

A

Dyslexie en Dyscalculie

86
Q

Wat is dyslexie?

A

specifieke leerstoornis gekenmerkt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau

87
Q

Wat is dyscalculie?

A

Specifieke leerstoornis gekenmerkt door hardnekkige problemen bij het aanleren en automatiseren van de basisvaardigheden van rekenen en wiskunde

88
Q

Wat is multicultureel onderwijs?

A

Vorm van onderwijs bedoeld om leerlingen uit minderheidsgroepen te helpen competenties te ontwikkelen in de cultuur van de meerderheidsgroep, en er tegelijkertijd voor te zorgen dat zij een positieve groepsidentiteit behouden, gebaseerd op hun oorspronkelijke cultuur

89
Q

Wat is het assimilatiemodel?

A

Opvatting dat alle nieuwkomers in een land zich volledig moeten aanpassen aan de cultuur van het gastland

90
Q

Wat is het pluralistisch model?

A

Opvatting dat de samenleving bestaat uit diverse gelijkwaardige culturele groepen die hun individuele culturele kenmerken moeten behouden

91
Q

Welk stadium loopt van 6 tot 12 jaar volgens Erikson?

A

Stadium van vlijt vs minderwaardigheid

92
Q

Wat houdt het stadium vlijt vs minderwaardigheid in?

A

Periode van 6 tot 12 jaar waarin het kind volgens Erikson competenties ontwikkelt om problemen met ouders, leeftijdgenoten, school, en de wereld om hem heen het hoofd te kunnen bieden

93
Q

Wat is nog betere indicator voor succes in het volwassen leven dan intelligentie of sociale achtergrond?

A

Vlijt

94
Q

Geef een voorbeeld van hoe een 5 jarige en een 11 jarige zichzelf beschrijven.

A

5 jr: goed in tekenen
11 jr: slim, vriendelijk en aardig

95
Q

In welke domeinen kan het algemeen zelfbeeld worden onderscheiden?

A

Fysiek zelfbeeld
Emotioneel zelfbeeld
Intellectueel zelfbeeld
Sociaal zelfbeeld

96
Q

Benoem de subcategorieën van de 4 verschillende soorten zelfbeeld

A

Fysiek: fysieke vermogens en uiterlijk

Emotioneel: specifieke emotionele stemmingen

Intellectueel: taal, geschiedenis, rekenen en natuurwetenschappen

Sociaal: leeftijdgenoten en familie & vrienden

97
Q

Wat is sociale vergelijking?

A

je eigen gedrag, vermogens, expertise en meningen beoordelen door ze te vergelijken met die van anderen

98
Q

Wat is opwaartse sociale vergelijking?

A

de eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdgenoten die vaardiger en succesvoller zijn

99
Q

Wat is neerwaartse sociale vergelijking?

A

de eigen capaciteiten vergelijken met prestaties van leeftijdgenoten die minder competent of succesvol zijn

100
Q

Wanneer kiezen kinderen eerder voor neerwaartse sociale vergelijking?

A

Wanneer hun eigenwaarde in het geding is

101
Q

Wat is eigenwaarde?

A

de waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken en competenties die we daarmee associeren

102
Q

Wat is het verschil tussen zelfbeeld en eigenwaarde?

A

Zelfbeeld bestaat uit opvattingen en percepties van het ik, terwijl eigenwaarde meer emotioneel georiënteerd is

103
Q

Wat is de leeftijd dat de eigenwaarde van kinderen in de schooltijd meestal een terugval kent?

A

12 jaar, wanneer zij van school wisselen

104
Q

Wat zijn internaliserende problemen en hoeveel % van kinderen tot 12 jaar heeft hier last van?

A

naar binnen gerichte problemen die leiden tot innerlijke onrust, zich uitend in teruggetrokkenheid, angst, depressie en/of psychosomatische klachten

4 tot 8 procent

105
Q

Wat zijn externaliserende problemen?

A

Naar buiten, op anderen, gerichte (gedrag)problemen zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht en driftbuien

106
Q

Wat is ODD?

A

Oppositionele-opstandige stoornis = Gedragsstoornis waarbij het kind zich herhaaldelijk en gedurende lange perioden verzet tegen de leiding van volwassenen en snel geërgerd en vaak boos is

107
Q

Wat is CD?

A

Normoverschrijdend-gedragsstoornis = gedragsstoornis met als symptomen agressief gedrag, vernielen van eigendommen, bedrog, diefstal en/of ernstige overtredingen van regels

108
Q

Hoeveel % van kinderen heeft ODD en hoeveel % heeft CD?

A

ODD 3%
CD 2%

109
Q

Welke stadia kent vriendschap volgens Damon en welke leeftijdscategorieën horen hierbij?

A

Stadium 1: vriendschap gebaseerd op gedrag van anderen (4-7 jaar)
Stadium 2: vriendschap gebaseerd op vertrouwen (8 tot 10 jaar)
Stadium 3: vriendschap gebaseerd op psychische nabijheid (11 tot 15 jaar)

110
Q

Wat is sociale competentie?

A

Geheel van individuele sociale vaardigheden dat individuen in staat stelt om succesvol te functioneren in sociale omgevingen

111
Q

Noem 2 redenen waarom sommige kinderen populairder zijn dan anderen

A

Scoren hoger op sociale competentie
Vermogen om sociale problemen op te lossen

112
Q

Wat is dominantiehierarchie?

A

De rangorde waarin de relatieve sociale macht van de leden van een groep tot uiting komt

113
Q

Wat is een restrictieve speelstijl?

A

een speelstijl waarbij kinderen de interacties onderbreken ophet moment dat zij het gevoel hebben dat hun status gevaar loopt.

114
Q

Welke vier soorten pestgedrag zijn er?

A

Verbaal pesten
Fysiek pesten
Relationeel pesten
Cyberpesten

115
Q

Hoeveel procent van de kinderen die gepest wordt, wordt thuis mishandeld?

A

50%

116
Q

Wat is KiVa?

A

preventief schoolbroed antipestprogramma dat de kracht van de groep gebruikt om de sociale veiligheid op school te versterken en pestproblemen tegen te gaan

117
Q

Wat is coregulering?

A

periode waarin ouders en kind gezamenlijk het gedrag van het kind bepalen

118
Q

Wat is een sleutelkind?

A

Kind dat zichzelf na school binnenlaat en thuis blijft wachten tot zijn ouders van hun werk thuiskomen

119
Q

Wat is opvoedingsondersteuning?

A

Alle activiteiten die gericht zijn op ouders en andere (beroeps)opvoeders met het doel hun pedagogisch handelen te verbeteren

120
Q
A