Peuter- en kleutertijd Flashcards

1
Q

Wat is de gemiddelde lengte bij 2 jaar en bij 6 jaar?

A

90 cm en 120 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het gemiddelde gewicht bij 2 jaar en bij 6 jaar?

A

11,5-12,5 kg en 20 kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke factoren hebben invloed op verschillen in lengte en gewicht?

A
  1. Geslacht
  2. Economische factoren
  3. Ontwikkeling land
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij een 2 jarige beslaan de hersenen …. % van de grootte en het gewicht van een volwassene

A

75%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij een 5 jarige beslaan de hersenen …% van de grootte en het gewicht van een volwassene

A

90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is myeline?

A

Vettige substantie die de neuronen beschermt en de overdracht van zenuwsignalen versnelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 4 redenen waarom de hersenen in peuter/kleutertijd zo snel groeien

A
  1. Aantal verbindingen
  2. Hoeveelheid myeline
  3. Groei corpus callosum
  4. proces van lateralisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is lateralisatie?

A

Proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft vinden dan in de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer maken de hersenen een enorme groeispurt?

A

Tussen 18 en 24 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat vindt meestal in de linker hersenhelft plaats

A

Verbale competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat vindt meestal in de rechter hersenhelft plaats?

A

Non-verbale competentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil in het benaderen van informatie tussen de beide hersenhelften?

A

Links: sequentieel (een info tegelijkertijd)
Rechts: globale manier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is perceptuele schematisering?

A

Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vanaf welke leeftijd vindt perceptuele schematisering plaats?

A

7 a 8 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer manifesteert zich de voorkeur voor links of rechtshandigheid?

A

Einde kleutertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vanaf wanneer is de handvoorkeur aanwezig in het brein?

A

Vanaf de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de 4 stadia van tekeningen van peuters/kleuters + noem de leeftijd

A
  1. krabbelstadium (<3)
  2. vormstadium (3 jr)
  3. ontwerpstadium (net na 3)
  4. pictorale stadium (4-5)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem 2 slaapproblemen bij peuters

A

Nachtmerries
Pavor Nocturnus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is Pavor Nocturnus?

A

slaapstoornis die leidt tot een versnelde ademhaling en hartslag, en waarbij een kind in een intense paniektoestand wakker wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem 3 problemen mbt voeding bij peuters/kleuters

A

Obesitas
Voedselneofobie
Kieskeurig eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is voedselneofobie?

A

angst voor en vermijding van voedingsmiddelen die nieuw voor de persoon zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 6 vormen van kindermishandeling

A
  1. Seksueel misbruik
  2. Lichamelijke mishandeling
  3. Lichamelijke verwaarlozing
  4. Psychische/emotionele mishandeling
  5. Psychische/emotionele verwaarlozing
  6. Getuige van huiselijk geweld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij hoeveel procent van de ouders is er sprake van intergenerationele overdracht van huiselijk geweld?

A

1 op 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is veerkracht?

A

vermogen om omstandigheden die kunnen leiden tot psychische of fysieke schade te boven te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk gedeelte in de hersenen kan permanente veranderingen ondergaan als gevolg van kindermishandeling?

A

Limbisch systeem (hippocampus en amygdala)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het preoperationeel stadium?

A

Piaget - periode van het tweede tot het zevende jaar, waarin het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 4 zaken staan centraal in het preoperationeel denken?

A
  1. Symbolisch denken
  2. Vermogen om te redeneren
  3. Gebruik van concepten
  4. Egocentrisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn denkoperaties?

A

georganiseerde, formele, logische mentale processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is symboolgebruik?

A

het vermogen om een mentaal symbool, een object of een woord te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is een veelgebruikt systeem voor kinderen met een ontwikkelingsachterstand?

A

PECS
Picture exchange communication system

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Heeft cognitieve ontwikkeling een invloed op taal of andersom, volgens Piaget?

A

Cognitieve invloed beïnvloedt taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is centratie?

A

Het onvermogen van jonge kinderen om zich meer dan een aspect van een stimulus te concentreren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke drie concepten in cognitieve ontwikkeling zijn een beperking voor kleuter/peutertijd omdat zij dit nog niet kunnen?

A

Centratie
Gebrek aan conservatie
Onvolledig begrip van transformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is conservatie?

A

het inzicht dat kwantiteit niet gerelateerd is aan fysieke verschijning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is transformatie?

A

Het proces waarbij de ene toestand verandert in de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

wat is egocentrisme?

A

onvermogen om zich te verplaatsen in anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is intuïtief denken?

A

vorm van denken waarbij peuters en kleuters kennis over de wereld proberen te verwerven mbt primitief redeneren (waardoor ze vaak niet-kloppende verklaringen hebben over alles wat ze waarnemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke concepten spelen een rol bij de overgang van preoperationele fase naar het concreet-operationele stadium?

A

Functionaliteit
Identiteit
Conservatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Noem 4 kritiekpunten op Piaget’s benadering van cognitieve ontwikkeling

A
  1. Relatief weinig kinderen onderzocht
  2. Kwantitatief ipv kwalitatief
  3. Capaciteiten onderschat
  4. Conservatie kan eerder plaatsvinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waar richt de informatieverwerkingstheorie zich op bij cognitieve ontwikkeling van peuters/kleuters?

A

Opslag en herinnering van informatie en op kwantitatieve veranderingen in de informatieverwerkingscapaciteiten van kinderen (aandacht en geheugen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de visie van de informatieverwerkingstheorie op het niveau van getalbegrip en geheugen bij peuters/kleuters?

A

Goed ontwikkeld getalbegrip
Geheugen kan onbetrouwbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar is cognitieve ontwikkeling van peuters en kleuters volgens Vygotski afhankelijk van?

A

Sociale context en culture context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe wordt het concept genoemd waarbij cognitieve vermogens van kinderen worden beïnvloed door blootstelling aan info die bijna maar net niet door hen te bevatten zijn?

A

ZPD Zone of Proximal Development

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is ZPD?

A

het niveau waarop een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstandig kan begrijpen of uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is scaffolding?

A

ondersteuning bij leren en probleemoplossing die net boven het huidige niveau van het kind ligt en geleidelijk wordt afgebouwd, zodat dit de zelfstandigheid en groei bevordert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het verschil tussen autobiografisch geheugen en scripts?

A

Autobiografisch geheugen is gericht op specifieke gebeurtenissen; scripts zijn algemene weergaves van gebeurtenissen en de volgorde waarin ze optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is fast mapping?

A

Het proces waarbij nieuwe woorden al na een korte kennismaking aan hun betekenis worden gekoppeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is syntaxis?

A

Het combineren van woorden en frasen tot zinnen

49
Q

Wat groeit in rap tempo tijdens de grote taalspurt tussen 2 jaar en halverwege 3 jaar?

A

Syntaxis verdubbelt elke maand

50
Q

Hoeveel woorden kent de vocabulaire van een 6 jarige?

A

duizenden

51
Q

Welk proces is de basis voor het snel aanleren van nieuwe woorden door kleuters/peuters?

A

Fast mapping

52
Q

Hoeveel procent van de zinnen gesproken door 3 jarigen is grammaticaal juist?

A

90%

53
Q

Wat is grammatica?

A

het systeem van regels dat bepaalt hoe gedachten kunnen worden uitgedrukt

54
Q

Wat is egocentrisch taalgebruik (Piaget) of private taal (Vygotsky)?

A

gesproken taal die niet voor anderen bedoeld is

55
Q

Wat is innerlijke taal?

A

niet-uitgesproken interne dialoog, waarmee een persoon zichzelf aanstuurt

56
Q

Wat is pragmatiek?

A

Aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijk communiceren met anderen

57
Q

Wat is sociaal taalgebruik?

A

taalgebruik dat gericht is tegen een ander en bedoeld is om door die ander te worden begrepen

58
Q

Waar staat TOS voor en wat betekent het?

A

Taalontwikkelingsstoornis
Afwijkende ontwikkeling van het begrip of de productie van een gesproken, geschreven en/of ander sysmboolsysteem optreedt.

59
Q

Wat is logopedie?

A

zorg (behandeling, voorlichting, preventie en onderzoek) die nodig is als er problemen zijn met stem, spraak, taal, gehoor en/of slikken

60
Q

Wat zijn de voordelen van voorlezen door ouders?

A

Voordeling voor ouder-kind relatie en legt basis voor versterkte taalontwikkeling

61
Q

Is kijken naar Sesamstraat op tv goed of slecht?

A

Voornamelijk goed omdat deze gericht is op de cognitieve ontwikkeling van peuters en kleuters

62
Q

Wat is het advies over schermtijd voor jonge kinderen?

A

Maximaal een uur hoogwaardige programma’s per dag

63
Q

Hoeveel % van de 5 jarigen heeft TOS?

A

7%

64
Q

Waar is het zelfbeeld van peuters en kleuters op gebaseerd?

A

Eigen percepties en inschattingen, de manier waarop ouders zich tegen hen gedragen en culturele invloeden

65
Q

Welke stadia zijn van belang in de theorie van Erikson bij ontwikkeling zelfbeeld jonge kinderen?

A

Stadium autonomie vs schaamte
Stadium Initiatief vs schuldgevoel

66
Q

Wat is de leeftijdsrange van het stadium autonomie vs schaamte (Erikson)?

A

12/18 maanden tot 3 jaar

67
Q

Wat is de leeftijdsrange van het stadium initiatief vs schuldgevoel (Erikson)?

A

3 tot 6 jaar

68
Q

Wat zegt het biologisch perspectief over de genderontwikkeling?

A

Invloed van genetische factoren: Hormonen en structuur spelen grote rol

69
Q

Waar richt de sociale leertheorie zich op mbt genderontwikkeling?

A

Omgevingsinvloeden; leren over gedrag en observeren van anderen. Media, speelgoed en boeken spelen ook een rol

70
Q

Wat zegt Freud over genderontwikkeling?

A

Rond 5 jaar begrijpen kinderen de verschillen in anatomie, waarbij ze de gevoelens voor de ouder van het andere geslacht onderdrukken en zich proberen te identificeren met de ouder van hetzelfde geslacht.

71
Q

Hoe kijken cognitieve theoretici aan tegen genderontwikkeling?

A

Zij gaan ervan uit dat kinderen zenderschema’s vormen en begrip ontwikkelen van genderconstantie en daardoor komt een genderidentiteit tot stand

72
Q

Wat is het oedipuscomplex?

A

psychoanalytisch concept waarbij jongens een erotische binding ervaring met hun moeder en hun vader als concurrent zien

73
Q

Wat is genderidentiteit?

A

persoonlijk gevoel over de eigen seksuele identiteit.

74
Q

Wat is genderconstantie?

A

Feit dat mensen permanent mannelijk of vrouwelijk zijn age vaste, onveranderlijke biologische factoren
(begrip bij 4/5 jaar)

75
Q

Wat is genderexpressie?

A

manier waarop iemand de genderbeleving via gedrag naar buiten brengt

76
Q

Wat is een transgender?

A

mensen die zich niet of niet helemaal thuis voelen in de geslachtsrol die past bij de uiterlijke geslachtskenmerken die ze bij hun geboorte hebben meegekregen

77
Q

Wat is genderdysforie?

A

Diep gevoel van onbehagen voelen over het feit dat het geslacht waarmee men geboren is niet overeenkomt met de genderidentiteit

78
Q

Wat is een non-binair persoon?

A

Persoon die zich niet thuis voelt in de binaire gendercategorieen man of vrouw, en zich daarom beter voelen bij een niet-binaire genderidentiteit (zoals door mannelijke en vrouwelijke kenmerken te combineren)

79
Q

Wat is een genderschema?

A

Cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend

80
Q

Wat is identificatie (Freud)?

A

psychisch proces waarbij iemand zich eigenschappen, houdingen en waarden van de ander eigen maakt en zichzelf geheel of gedeeltelijk transformeert naar het model van deze ander

81
Q

Wat is Elektracomplex (Jung)?

A

Psychoanalytisch concept waarbij meisjes een bezittelijke genegenheid voor hun vader vertonen, waarbij rivaliteit en afstand tov moeder ontstaat

82
Q

Hoe is het zelfbeeld bij peuters/kleuters?

A

Neiging om hun capaciteiten te overschatten

83
Q

Vanaf welke leeftijd ontstaan vriendschappen bij jonge kinderen?

A

3 jaar

84
Q

Waarom is spel belangrijk voor jonge kinderen?

A

Stimulatie cognitieve ontwikkeling en hersenontwikkeling

85
Q

Noem 2 typen spel obv doel en leg uit wat zij betekenen

A
  1. Functioneel spel (eenvoudige, herhalende activiteiten)
  2. Constructief spel (materiaal vervormen of met materiaal bouwen)
86
Q

Noem 5 typen spel obv sociale aspecten en leg uit wat zij betekenen

A
  1. Solospel
  2. Parallel spel (naast elkaar)
  3. Toekijkend spel
  4. Associatief spel (interactie maar ze spelen niet hetzelfde spel)
  5. Cooperatief spel (echt met elkaar spelen)
87
Q

Wat is theory of mind?

A

Cognitieve vaardigheid om aan jezelf en aan anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen

88
Q

Op welke leeftijd voeren kinderen meestal de “Foute Overtuiging Opdracht” goed uit?

A

4 jaar

89
Q

Waardoor ontstaat theory of mind?

A
  1. Rijping hersenen
  2. Ontwikkeling taal
  3. Sociale interactie & spel
  4. Cultuur
90
Q

Noem de 4 typen ouderschap en geef aan of er sprake is van (i) veel of weinig aandacht en (ii) veeleisend/niet veeleisend

A
  1. Autoritatief (veel aandacht, veeleisend)
  2. Permissief (veel aandacht, niet veeleisend)
  3. Autoritair (Veeleisend, weinig aandacht)
  4. Onverschillig (niet veeleisend, weinig aandacht)
91
Q

Welke opvoedingsstijl is het minst positief voor kinderen?

A

Onverschillig

92
Q

Welke opvoedingsstijl is het beste (in de meeste situaties)?

A

Autoritatieve opvoedingsstijl

93
Q

Wat is morele ontwikkeling?

A

rijping van iemands rechtvaardigheidsgevoel en van zijn besef van goed en fout

94
Q

Welke drie fasen onderscheidt Piaget in de morele ontwikkeling?

A
  1. Moreel realisme (4-7)
  2. Beginnend cooperatie stadium (7-10)
  3. Autonome cooperatie stadium (<-10)
95
Q

Wat is moreel realisme?

A

stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen regels als vast en onveranderlijk beschouwen

96
Q

Wat is beginnende cooperatiestadium?

A

Stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen gedeelde regels leren tijdens sociale spelletjes en deze regels nog steeds als grotendeels onveranderlijk beschouwen

97
Q

Wat is het autonome cooperatiestadium?

A

Stadium van morele ontwikkeling waarin kinderen zich ervan bewust worden dat formele spelregels gewijzigd kunnen worden als de mensen die het spel willen spelen het daarmee eens zijn

98
Q

Wat is immanente rechtvaardigheid?

A

Idee dat het overtreden van regels direct bestraft dient te worden

99
Q

In welke fase speelt immanente rechtvaardigheid een rol?

A

Stadium van moreel realisme

100
Q

Welke 3 stadia onderscheidt Kohlberg ogv morele ontwikkeling?

A

Preconventionele niveau (0-10/12)
Conventionele niveau (10-18)
Postconventionele niveau (<-18)

101
Q

Waar richt de sociale leertheorie zich op bij morele ontwikkeling?

A

Invloed van omgeving. Directe bekrachtiging, modeling en abstract modeling

102
Q

Waarom ontwikkelt een kind empathie volgens Freud?

A

Vermijden van negatieve emoties

103
Q

Welke 3 typen agressie zijn er?

A

Instrumenteel
Expressief
Relationeel

104
Q

Noem 3 theorieën die verklaring geven voor het wel of niet tonen van agressief kinderen door kinderen

A
  1. Biologisch (instinct, overleving)
  2. Bekrachtiging (sociale leertheorie)
  3. Cognitief: kijken naar hoe kinderen andermans gedrag interpreteren
105
Q

Wat is het preconventioneel niveau?

A

Kohlberg eerste niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op een externe autoriteit en het weegschaalmodel (gericht op het vermijden van straf en het krijgen van een beloning)

106
Q

Wat is het conventioneel niveau?

A

Kohlberg tweede niveau van morele ontwikkeling, waarin de persoon gericht is op wat men van hem of haar verwacht en op wat de groep of meerderheid goed vindt

107
Q

Wat is het postconventioneel niveau?

A

Kohlberg derde (en laatste) niveau van morele ontwikkeling waarin de persoon gericht is op in overleg overeengekomen afspraken en eigen en universele morele principes

108
Q

Wat is prosociaal gedrag?

A

Behulpzaam gedrag dat ten goede komt aan anderen

109
Q

Wat is abstract modeling?

A

Proces waarbij kinderen algemene regels en principes ontwikkelen die ten grondslag liggen aan het gedrag dat ze observeren

110
Q

Wat is empathie?

A

Vermogen om zich in de gedachte- en belevingswereld van anderen in te leven

111
Q

Wat is externaliserend gedrag?

A

op een extreme manier emoties uiten richting de buitenwereld (schreeuwen, schelden, dreigen, agressie) age van tekort aan zelfcontrole

112
Q

Wat is instrumentele agressie?

A

Gemotiveerd door de wens om een concreet doel te bereiken

113
Q

Wat is expressieve agressie?

A

Agressief uiten van ongenoegen, vaak niet gericht op een andere persoon, maar meer op een bepaalde situatie

114
Q

Wat is relationele agressie?

A

Niet-fysieke agressie die bedoeld is om een ander psychisch te kwetsen

115
Q

Wat is emotionele zelfregulatie?

A

vermogen om de aard en intensiteit van emoties aan te passen tot een gewenst niveau

116
Q

Wat is agressie?

A

Grensoverschrijdend gedrag iemand inzet om - bewust of onbewust - iets kapot te maken, een ander schade te berokkenen en/of duidelijk te maken wat hij wel of niet wil

117
Q

Vanaf welke leeftijd kunnen kinderen emotionele zelfregulatie leren toe te passen?

A

Vanaf 2 jaar

118
Q

Hoe wordt moreel realisme ook wel genoemd?

A

Heteronome moraliteit)