Babytijd Flashcards

1
Q

Welke 4 principes liggen ten grondslag aan menselijke groei?

A
  1. Cefalocaudale Principe
  2. Proximodistale principe
  3. Principe van hierarchische integratie
  4. Principe van de onafhankelijkheid van systemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent het cefalocaudale principe? Noem een voorbeeld.

A

Principe dat groei een patroon volgt dat begint met het hoofd en de bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam.
Vb: eerst het hoofd, dan de romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent het proximodistale principe?

A

Principe dat de ontwikkeling zich vanuit het centrum van ons lichaam naar buiten toe voltrekt
bv: eerst de romp dan de ledematen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent het principe van hiërarchische integratie?

A

Principe dat eenvoudige vaardigheden zich doorgaans afzonderlijk en onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, en later geïntegreerd worden in complexere vaardigheden
bv: eerst afzonderlijke vingerbewegingen, dan het grijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent het principe van de onafhankelijkheid van systemen?

A

Principe dat verschillende lichaamssystemen een verschillend groeitempo kennen
bv. lichaamsomvang, zenuwstelsel en seksuele rijpheid kennen verschillende groeipatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een neuron?

A

De basiscel van het zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een neurotransmitter?

A

stof die het mogelijk maakt dat neuronen met elkaar communiceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een synaps?

A

de kleine ruimte tussen neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat betekent het snoeien van synapsen?

A

Als zenuwverbindingen niet worden gestimuleerd door ervaringen van een baby, dan sterven ze af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is myeline?

A

vettige substantie die de neuronen beschermt en de overdracht van zenuwsignalen versnelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de hersenschors?

A

Bovenste laag van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn ritmen?

A

zich herhalende, cyclische gedragspatronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een gedragstoestand?

A

mate van bewustzijn van interne en externe stimulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is REM slaap

A

Rapid Eye Movement slaap.
Periode tijdens de slaap van oudere kinderen en volwassenen die geassocieerd worden met dromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel % vormt de REM-achtige slaap bij baby’s vs volwassenen?

A

50% baby vs 20% volwassene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is SIDS

A

Sudden Infant Death Syndrome (wiegendood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke factoren lijken samen te hangen met wiegendood?

A

Geslacht, laag geboortegewicht, Apgar score, roken moeder tijdens zw, kindermishandeling, hersenafwijking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een reflex?

A

niet-aangeleerde, gestructureerde, onvrijwillige respons die automatisch optreedt in de aanwezigheid van bepaalde stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke 9 fundamentele reflexen heeft een baby?

A

Zoekreflex
Stapreflex
Zwemreflex
Moro-reflex
Babinski-reflex
Schikreflex
Knipperreflex
Zuigreflex
Kokhalsreflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke reflexen blijven aanwezig?

A

Schrifreflex (in andere vorm), knipperreflex, zuigreflex en kokhalsreflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het babinski-reflex?

A

Spreiden van de tenen in reactie op aanraking van de buitenkant van de voet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is moro-reflex?

A

armen spreiden zich en lijken zich aan iets vast te willen klampen als de ondersteuning voor de nek en het hoofd plotseling verdwijnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Rond welke leeftijd zetten baby’s eerste stapjes mbv meubels?

A

9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Na hoeveel maanden beginnen baby’s te kruipen?

A

8 tot 10 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke mijlpaal in de fijne motoriek vindt plaats na 11 maanden?

A

Houdt potlood op de juiste manier vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Op welke leeftijd kunnen baby’s met enige mate van precisie naar een object reiken?

A

4 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat houdt de dynamische systeemtheorie in?

A

Theorie die de ontwikkeling van een kind ziet als een dynamisch systeem; alles ontwikkelt zich tegelijk en hangt nauw samen met de ervaringen die het kind opdoet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn normen (in het kader van ontwikkeling van baby’s)

A

gemiddelde functioneren van een grote steekproef van kinderen van een bepaalde leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem een instrument die gebruikt wordt om vast te stellen hoe kinderen presteren ten opzichte van de norm

A

Bayley Scales of Infant Development (BSID-III)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke gedeeltes kent de BSID-III

A

Cognitief, talig en motorisch gedeelte + oudervragenlijst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Vanaf welke leeftijd kunnen baby’s met vast voedsel beginnen?

A

4 of 5 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem 2 ziekte die veroorzaakt worden door ondervoeding

A

Marasme en Kwaskiorkor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is marasme?

A

door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is Kwaskiorkor?

A

door ondervoeding veroorzaakte ziekte waarbij de maag, de ledematen en het gezicht van een kind water vasthouden en opzwellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het failure to thrive-syndroom?

A

Stoornis waarbij kinderen stoppen met groeien door een gebrek aan stimulatie en aandacht van hun ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke BMI heeft iemand met obesitas

A

->30

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is sensatie?

A

Eerste gewaarwording van een stimulus opgevangen door de zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is perceptie?

A

Proces van betekenisgeving of interpretatie van zintuiglijke informatie door de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat kan een baby zien die:
1. net geboren is
2. een maand oud is
3. drie maanden oud is

A
  1. Alleen scherp op 20 a 30 cm
  2. Details nog niet goed onderscheiden
  3. Scherp zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Kijken baby’s van 2 maanden oud liever naar complexe stimuli of eenvoudige?

A

Complexe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welk proces komt voor perceptie?

A

Sensatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wanneer begint het vermogen om te kunnen horen?

A

Voor de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat kunnen baby’s direct bij geboorte op het gebied van auditieve vaardigheden?

A

Geluid lokaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Na hoeveel maanden kunnen baby’s hun eigen naam onderscheiden van andere woorden met dezelfde klanken?

A

4 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke smaken kunnen pasgeboren baby’s onderscheiden?

A

Zoet en bitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het sterkst ontwikkelde zintuig bij een pasgeboren baby?

A

tastzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat betekent de multimodale benadering van perceptie?

A

benadering waarbij bekeken wordt hoe informatie die verschillende individuele zintuigen opvangen, wordt geïntegreerd en gecoordineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoe wordt de babyfase door Piaget genoemd?

A

Sensomotorische stadium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn de fundamentele bouwstenen in de manier waarop wij de wereld zien volgens Piaget?

A

Mentale structuren/schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is een schema?

A

Georganiseerde mentale structuur en patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat ligt volgens Piaget ten grondslag aan groei van schema’s?

A

Adaptatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is adaptatie?

A

Neiging van iemand om zich aan te passen aan zijn omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Uit welke 2 processen bestaat adaptatie?

A

Assimilatie en accommodatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is assimilatie?

A

Proces waarbij mensen een nieuwe ervaring interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve ontwikkelingsstadium en denkwijze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is accommodatie?

A

Proces waarbij bestaande manieren van denken of doen veranderen in reactie op nieuwe stimuli of gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat staat centraal in het sensomotorische stadium?

A

Motorische reacties op zintuiglijke informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoeveel substadia kent het sensomotorische stadium?

A

6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Hoe wordt het substadium tussen 8 en 12 maanden genoemd (Piaget)?

A

Substadium 4: coördinatie van secundaire circulaire reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoe wordt het substadium tussen 0 en 1 maand genoemd (Piaget)?

A

Substadium 1: eenvoudige reflexen

60
Q

Hoe wordt het substadium tussen 18 en 24 maanden genoemd (Piaget)?

A

Substadium 6: begin van het denken

61
Q

Hoe wordt het substadium tussen 12 en 18 maanden genoemd (Piaget)?

A

Substadium 5: tertiaire circulaire reacties

62
Q

Hoe wordt het substadium tussen 1 en 4 maanden genoemd (Piaget)?

A

Substadium 2: eerste gewoonten en primaire circulaire reacties

63
Q

Hoe wordt het substadium tussen 4 en 8 maanden genoemd (Piaget)?

A

Substadium 3: secundaire circulaire reacties

64
Q

Wat is een circulaire reactie?

A

Activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s mogelijk maakt, dankzij de herhaling van een willekeurige motorische handeling

65
Q

Wat zijn primaire circulaire reacties?

A

Schema’s die betrekking hebben op de herhaling van interessante of prettige acties, gewoon omdat ze leuk zijn om te doen

66
Q

Wat zijn secundaire circulaire reacties?

A

Schema’s die betrekking hebben op herhaalde acties die een gewenst resultaat opleveren.

67
Q

Wat is het belangrijkste verschil tussen een primaire circulaire reactie en secundaire circulaire reactie?

A

Primair op zichzelf en eigen lichaam gericht, secundair naar de buitenwereld

68
Q

Omschrijf substadium 1

A

(Eenvoudige reflexen). Verschillende reflexen die bepalend zijn voor de interacties met de wereld vormen de kern van het cognitieve leven

69
Q

Omschrijf substadium 2

A

Baby’s gaan acties die zij eerder afzonderlijk uitvoerden, combineren tot geïntergreerde activiteiten

70
Q

Omschrijf substadium 3

A

Baby’s verleggen hun cognitieve horizon naar de wereld buiten zichzelf en beginnen in te spelen op hun omgeving

71
Q

Omschrijf substadium 4

A

Kinderen gaan gebeurtenissen bewuster tot stand brengen en combineren verschillende schema’s tot een handeling (objectpermanentie, intentioneel gedrag)

72
Q

Omschrijf substadium 5

A

Kinderen ontwikkelen de intentionele variatie van actie die gewenste resultaten opleveren. Herhalen van prettige activiteiten substadium 4 + mini experimenten

73
Q

Omschrijf substadium 6

A

Vermogen tot mentale representatie of symbolisch denken

74
Q

Vanaf welke leeftijd kunnen kinderen bedenken waar onzichtbare objecten zouden kunnen zijn?

A

Vanaf 18 maanden
(18 - 24 mnd: substadium 6, begin van het denken)

75
Q

Wat is objectpermanentie?

A

besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan ook al zijn ze onzichtbaar

76
Q

Een kind pakt een rammelaar op en schudt deze op verschillende manieren op te zien hoe het geluid verandert.

Welk substadium speelt zich hier af?

A

Substadium 3: secundaire circulaire reacties

77
Q

Baby grijpt een object en zuigt er tegelijkertijd aan.

Welke leeftijd bevindt deze baby zich hoogstwaarschijnlijk?

A

1-4 maanden
(substadium 2: eerste gewoonten en primaire circulaire reacties)

78
Q

Wat is intentioneel gedrag?

A

gedrag waarbij verschillende schema’s gecombineerd en gecoördineerd worden tot een enkele actie om een probleem op te lossen

79
Q

Wat is mentale representatie?

A

innerlijke gebeurtenis van een gebeurtenis of object

80
Q

Wat is indirecte imitatie en in welk substadium is hier sprake van?

A

Het imiteren van mensen en scenes die niet meer aanwezig zijn.
Substadium 6 (18-24 maanden, begin van het denken)

81
Q

Wat is de algemeen positief heersende opvatting over Piaget’s theorie?

A

Geeft in grote lijnen een goed beeld vn het verloop van de cognitieve ontwikkeling

82
Q

Noem 2 punten van kritiek op Piaget

A
  1. Stadia minder abrupt
  2. Gaat voorbij aan bij baby’s reeds aanwezige geavanceerde en perceptuele systemen
  3. Objectpermanentie is al eerder aanwezig
  4. Bepaald typen gedrag is al eerder aanwezig
83
Q

Wat is de informatieverwerkingstheorie?

A

Benadering van cognitieve ontwikkeling die probeert te achterhalen op welke manieren mensen informatie coderen, opslaan en terughalen

84
Q

Welke 3 concepten staan centraal in de informatieverwerkingstheorie?

A

Codering, opslag en ophalen

85
Q

Wat betekent automatisering in de informatieverwerkingstheorie?

A

Verwijst naar de mate waarin een activiteit aandacht vereist

86
Q

Wat is een concept?

A

Categorisering van objecten, gebeurtenissen of mensen die bepaalde eigenschappen gemeenschappelijk hebben

87
Q

Wat is infantiele amnesie?

A

Afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van voor het derde levensjaar

88
Q

Waar wordt het expliciet geheugen opgeslagen?

A

Hippocampus

89
Q

Waar wordt het impliciet geheugen opgeslagen?

A

Cerebellum en hersenstam

90
Q

Noem 2 tools waarbij het IQ van een baby wordt gemeten

A

BSID III (Bayley)
Ontwikkelingsquotient (Gesell)

91
Q

Welke terreinen worden verkend bij de meting van het ontwikkelingsquotient?

A

Motorisch, taal, aanpassingsgedrag en persoonlijkheid/sociale vaardigheden

92
Q

Wat is het belangrijke punt van kritiek op BSID II en Ontwikkelingsquotient?

A

Deze hebben weinig voorspellingswaarde

93
Q

Wat is het visueel herkenningsgeheugen?

A

De herinnering en herkenning van een stimulus die eerder is gezien

94
Q

Wat is crossmodale perceptie?

A

Het vermogen om een stimulus die op een eerder tijdstip slechts via een zintuig is ervaren later dmv een ander zintuig te identificeren

95
Q

Welke 3 formele eigenschappen van taal

A

Fonologie, morfemen en semantiek

96
Q

Wat zijn morfemen?

A

Kleinste betekeniseenheden in een taal

97
Q

Wat is fonologie?

A

Basisklanken van een taal (fonemen)W

98
Q

Wat is prelinguistische communicatie?

A

Communicatie dm geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet-linguistische middelen

99
Q

Wat is een holofrase?

A

Uiting van een woord die voor een hele zin staat en waarvan de betekenis afhangt van de context waarin de uiting wordt gebruikt

100
Q

Wat is telegramstijl?

A

Manier van praten waarbij woorden worden weggelaten die niet cruciaal zijn voor de boodschap

101
Q

Wat is onderextensie?

A

Gewoonte om woorden beperkt te gebruiken, iets dat veel voorkomt bij jonge kinderen die net leren pratenW

102
Q

Wat is overextensie?

A

De gewoonte om woorden te algemeen te gebruiken, waardoor de betekenis ervan teveel gegeneraliseerd wordt

103
Q

Wat is referentiële stijl?

A

Spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om objecten te benoemen

104
Q

Wat is expressieve stijl?

A

Spreekstijl waarbij taal primair wordt gebruikt om gevoelens en behoeften van zichzelf en van anderen uit te drukken

105
Q

Wat is de leertheorie?

A

Theorie vanuit het behavioristisch perspectief die zegt dat de ontwikkeling van gedrag, en dus ook taal, verloopt via de wetten van bekrachtiging en conditionering

106
Q

Wat is de navistische benadering?

A

Visie dat er een genetisch bepaald, aangeboren mechanisme bestaat dat de ontwikkeling van taal aanstuurt

107
Q

Wat is universele grammatica?

A

Chomsky’s theorie dat alle talen eenzelfde onderliggende structuur hebben

108
Q

Wat is LAD

A

Language Acquisition Device (taalverwervingsmechanisme): neuraal systeem in de hersen dat ervoor zou zorgen dat mensen de structuur van een taal begrijpen

109
Q

Noem 4 kenmerken van babytaal

A

Overdreven intonatie
Hoge toonhoogte
Verlaagd volume
Herhaling

110
Q

Welke 3 theorieën over taalontwikkeling zijn er?

A

Leertheorie
Nativistische benadering
Interactionele benadering

111
Q

Op welke leeftijd manifesteert de sociale glimlach zich?

A

2/3 maandenW

112
Q

Wat is een sociale glimlach?

A

Glimlach van een baby in reactie pop een andere persoon

113
Q

Wat stelt de differentiele emotietheorie?

A

theorie van Izard die stelt dat het uiten van emoties aangeeft welke emotionele ervaringen iemand heeft en tegelijkertijd deze emotie zelf helpt te reguleren
(uiting + regulatie)

114
Q

Wat is vreemdenangst en op welke leeftijd manifesteert zich dit?

A

voorzichtigheid en terughoudendheid die baby’s laten zien als een onbekende ontmoeten
Na leeftijd 6 maanden (maar veel onderlinge verschillen)

115
Q

Wat is scheidingsangst en op welke leeftijd manifesteert zich dit?

A

Angst die bij kinderen wordt opgeroepen door de afwezigheid van hun vaste verzorger.
7/8 maanden, 14 maanden hoogtepunt, neemt daarna af

116
Q

Op welke leeftijd ontwikkelt het zelfbesef zich?

A

vanaf 12 maanden

117
Q

Wat is zelfbesef?

A

bewustzijn dat we als individu los van de rest van de wereld bestaan

118
Q

Dankzij welke test kan er uitspraak gedaan worden leeftijd ontwikkelen zelfbesef bij baby’s?

A

Mirror en rouge test

119
Q

Wat is social referencing?

A

Het doelbewust zoeken naar informatie over de gevoelens van anderen om onduidelijke omstandigheden en gebeurtenissen te kunnen plaatsen

120
Q

Wat betekent theory of mind?

A

De (cognitieve) vaardigheid om aan jezelf en aan anderen gedachten, gevoelens, ideeën en intenties toe te schrijven en op basis daarvan te anticiperen op het gedrag van anderen

121
Q

Wanneer beginnen kinderen de eerste sporen van empathie te tonen?

A

2 jaar

122
Q

Wat is hechting?

A

Het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder/verzorger en kind, dat volgens sommigen in de periode direct na de geboorte dient plaats te vinden

123
Q

Uit welk onderzoek en van welke onderzoeker komt het concept van inprenting?

A

Lorenz - experiment met ganzen

124
Q

Uit welk onderzoek en van welke onderzoeker komt het concept van contactcomfort?

A

Harlow - metaaldraad kunstaapjes/geen eten vs stoffen kunstaap/wel eten

125
Q

Waarop is hechting volgens Bowbley primair gebaseerd?

A

Genetisch bepaalde behoefte van kinderen aan veiligheid en zekerheid

126
Q

Wat is de vreemdesituatieprocedure van Ainsworth?

A

een aantal in scene gezette episoden die de kracht van de hechting tussen een kind en (meestal) zijn moeder illustreren

127
Q

uit welke 8 stappen bestaat de vreemdesituatieprocedure van Ainsworth?

A
  1. moeder en baby gaan onbekende ruimte binnen
  2. moeder gaat zitten en laat baby zelf ruimte ontdekken
  3. Er komt onbekende volwassene binnen die eerst met de moeder en vervolgens met baby praat
  4. moeder verlaat de ruimte
  5. moeder komt terug, en begroet baby en stelt gerust
  6. moeder verlaat ruimte samen met onbekende (baby alleen)
  7. onbekende komt terug
    8 moeder komt terug en onbekende vertrekt
128
Q

Hoeveel procent van kinderen valt in de categorie veilige hechtingspatroon?

A

50%

129
Q

Wat is een veilig hechtingspatroon?

A

Hechtingsstijl waarbij kinderen zich op hun gemak lijken te voelen als hun moeder aanwezig is en, ook al raken ze van streek als moeder de ruimte verlaat, naar haar toe gaan als ze terugkeert

130
Q

Wat is een angstig-vermijdend hechtingspatroon?

A

Hechtingsstijl waarbij kinderen niet de nabijheid van hun moeder opzoeken en haar lijken te mijden als ze terugkeert na afwezigheid

131
Q

Wat is een angstig-ambivalent hechtingspatroon?

A

Hechtingsstijl waarbij kinderen een combinatie van positieve en negatieve reacties op hun moeder vertonen als ze terugkeert na afwezigheid

132
Q

Wat is een gedesorganiseerd-gedesorienteerd hechtingspatroon?

A

hechtingsstijl waarbij kinderen inconsistent en vaak tegenstrijdig gedrag vertonen

133
Q

Wat zegt de zelfdeterminantietheorie?

A

Theorie over menselijke motivatie uitgaande van de kerngedachte dat er drie natuurlijke basisbehoeften zijn die het functioneren, het welbevinden en de groei van mensen beïnvloeden: autonomie, verbondenheid en competentie

134
Q

Wat is persoonlijkheid?

A

Het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden

135
Q

Leg Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling uit

A

Theorie die een verklaring biedt voor de manier waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en van zichzelf, leren begrijpen.

136
Q

Welk aspect van de persoonlijkheid wordt volgens Erikson gevormd in de vroege ervaringen van baby’s?

A

Vertrouwend vs wantrouwend

137
Q

Wat is temperament?

A

Individuele stijl van reageren op de omgeving, die redelijk consistent zijn, zowel in verschillende situaties als in de loop van de tijd

138
Q

Noem 3 dimensie van temperament

A

Activiteit
Toenadering/terugtrekking
Aanpassing
Stemming
Sterkte en duur van de aandacht
Afleidbaarheid
Regelmaat
Intensiteit van de reactie
Reactiedrempel

139
Q

Welke 3 profielen baby’s zijn er opv temperament?
Hoeveel % behoort tot welke soort?

A

Gemakkelijke (40), moeilijke (10) en geremde (15) baby’s

140
Q

Wat heeft goodness of fit met temperament te maken?

A

Type temperament is niet alleen maar voordelig of nadelig, de aanpassing tussen eigen temperament en aard en eisen van de omgeving is belangrijk

141
Q

Wat is goodness of fit?

A

Idee dat ontwikkeling afhankelijk is van de mate waarin het specifieke temperament van kinderen aansluit op de aard en eisen van de omgeving waarin zij opgroeien en andersom

142
Q

Wat is gender?

A

De eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij voor elk geslacht heeft bepaald

143
Q

Wat is genderidentiteit?

A

Persoonlijk gevoel over de eigen identiteit.

144
Q

Wat is de relatie tussen individuele verschillen van baby’s en gender?

A

Weinig, baby’s verschillen op basis van alleen geslacht weinig van elkaar

145
Q
A