Schooltaalwoorden les 21+28 Flashcards
1
Q
aanmoedigen
A
aansporen
2
Q
gebruiken, toepassen
A
aanwenden
3
Q
afsteken, uitkomen tegen
A
contrasteren
4
Q
ontwerpen
A
creëren
5
Q
motiveren, aansporen
A
inspireren
6
Q
onderbouwen
A
motiveren
7
Q
onderzoeken
A
ontleden
8
Q
opkomen voor
A
pleiten
9
Q
voorlezen
A
voordragen
10
Q
ontwerpen, structureren
A
vormgeven
11
Q
linken (aan)
A
associëren (met)
12
Q
bepalen, voorspellen
A
inschatten
13
Q
verenigen, binden
A
integreren
14
Q
verkleinen, verlagen
A
minimaliseren
15
Q
schaffen, bezorgen
A
opleveren