LES 35; schooltaalwoorden Flashcards
1
Q
oordelen
denken
A
achten
2
Q
veranderen (tot)
A
ombuigen (tot)
3
Q
overblijven
overige
A
resteren
4
Q
afwisselen
A
variëren
5
Q
zuiveren
rijker maken
A
verrijken
6
Q
bieden
geven
A
verschaffen
7
Q
duiden op
A
wijzen op
8
Q
de organisatie
A
de instantie
9
Q
de faam
A
de reputatie
10
Q
broodnodig, onmisbaar
A
cruciaal
11
Q
energiek
A
dynamisch
12
Q
bondig
A
kernachtig
13
Q
beoordelen
jureren
A
een oordeel vellen
14
Q
klein
nuance
A
subtiel
15
Q
finaal/finale
A
ultiem