SCHOOLRIJPHEID Flashcards

1
Q

Wat is schoolrijpheid?

A

Het geheel van kind-en omgevingsfactoren op het einde van de derde kleuterklas die schoolsucces in de latere loopbaan van een kind voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schoolrijpheid omvat verschillende aspecten: cognitief

A
  • voldoende IQ (evenwicht verbale en performale mogelijkheden)
  • niet meer volledig vanuit eigen behoeften —> egocentrisme neemt af
  • gedifferentieerd waarnemen en verschillen zien en horen
  • goed geheugen (reeks van 3-5 voorwerpen onthouden)
  • goede taalontwikkeling (zinsbouw, rijmen, woordenschat…)
  • symboolbewustzijn
  • ruimtelijk inzicht (voorwerpen verplaatsen tov elkaar, relatie eigen lichaam)
  • inzicht in causale en chronologische verbanden (relaties, verleden, toekomst, heden)
  • tijdsbesef
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Schoolrijpheid omvat verschillende aspecten: dynamisch-affectief

A
  • werkrijpheid of goede werkhouding
  • planmatig werken (stap voor stap)
  • doelmatig leren handelen
  • sociale rijpheid (omgaan met anderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Schoolrijpheid omvat verschillende aspecten: psychomotorisch

A
  • goede gezondheid
  • zintuigen functioneren goed
  • grove motoriek en fijne motoriek
  • oog-handcoördinatie
  • goed lichaamsschema
  • lateralisatie (gevolg - hand-voorkeur)
  • goed richtingsgevoel
  • vormen herkennen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is schoolrijpheid een momentopname?

A

Nee, nog te veel wordt het advies rond het zittenblijven gefocust op aspecten die op dat moment opvallen. Er wordt te weinig gekeken naar het volledige proces. Kinderen worden schoolrijp tussen 5 en 7 jaar (drempelmoment kleuter en lager)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nativistische benadering schoolrijpheid?

A

Piaget
De verantwoordelijkheid ligt bij het kind: het is het kind dat rijp moet worden.
Kinderen zijn pas in staat bepaalde basisvaardigheden te leren wanneer ze er cognitief klaar voor zijn
Zittenblijven= op trager niveau ontwikkelen, meer tijd om kennis en vaardigheden die nodig zijn te ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Contextuele benadering schoolrijpheid

A

= de context (ouders, school, leerkracht) doet er ook toe en bepalen mee schoolsucces
idee: basisvaardigheden zijn geen voorwaarde om hoger liggende vaardigheden te ontwikkelen, maar de basisvaardigheden kun je ook ontwikkelen door hoger liggende vaardigheden aan te bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zit het met de regelgeving?

A

Kinderen die minder dan 250 halve dagen aanwezig waren op school : beslissing ligt bij de klassenraad van de lagere school.
Kinderen die 250 halve dagen of meer aanwezig waren op school : de keuze ligt bij de ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Toeters?

A

Toeters is het toetsboekje voor taal-en rekenvoorwaarden, schrijfmotoriek en observatie van de werkhouding.
Het gaat na in welke mate de voorbereidende vaardigheden om te leren lezen, schrijven en rekenen bij een kind aanwezig zijn
Bedoeld voor kinderen die willen overgaan naar L1.
De test wordt afgenomen in februari en duurt ongeveer 90 minuten.
Test kan klassikaal of individueel worden afgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de inhoud van de toetertest

A
Visueel:
- visuele discriminatie
- visueel geheugen
- visuele analyse
Auditief:
- auditieve analyse
- rijmen
Rekenbasis:
- tellen
- rekentermen
Visuo-motoriek
- raamfiguren, fijne motoriek, oog-handcoördinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe moet de test worden geïnterpreteerd?

A

De grafiek is gelijk aan de grafiek van IQ.
De percentielen geven aan hoe de kinderen in jouw klas scoren in verhouding tot de representatieve leeftijdsgroep.
- percentiel hoger of gelijk aan 25: geen leermoeilijkheden verwacht in L1
- percentiel kleiner dan 25: verdere opvolging van de ontwikkeling van de vaardigheden noodzakelijk
- percentiel kleiner dan 15: duidelijk aanwijzing voor moeilijkheden verder onderzoeken is nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de voordelen van toeters?

A
  • op relatief korte tijd inzicht krijgen op de algemene voorbereidende leervaardigheden van de groep kleuters
  • screening gebeurt redelijk vroeg: mogelijkheid tot opvolging
  • normering is opgesplitst naar geboortemaand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de nadelen van toeters?

A
  • afnemen in groep van 15 kleuters is niet evident
  • screening gebeurt relatief vroeg
  • testresultaten mogen niet enige maatstaf voor schoolrijpheid zijn
  • test duurt lang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de Kontrabas test?

A

Hertoetsing van toeters voor kleuters die op de toeters slecht scoorden.
Nagaan voorbereidende leervaardigheden.
Wordt afgenomen in juni.
Inhoud is hetzelfde als toeters.
Kan klassikaal of individueel worden afgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de voordelen van Kontrabas?

A
  • op relatief korte tijd inzicht krijgen op de algemene voorbereidende leervaardigheden van een groep kleuters
  • normering is opgesplitst naar geboortemaand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de nadelen van Kontrabas?

A
  • afname in groep kleuters is niet evident
  • testresultaten mogen niet enige maatstaf voor schoolrijpheid zijn
  • test duurt lang
17
Q

Wat zijn de kenmerken van kinderen die blijven zitten in K3?

A
  • lagere score voor taal-en rekenvaardigheden
  • minder gunstige score op psychosociale variabelen
  • jongere leeftijd
  • anderstaligheid
  • lagere SES
18
Q

Voorstanders zittenblijven?

A
  • meer tijd om te ontwikkelen
  • succeservaring opdoen (welbevinden en zelfvertrouwen)
  • positieve effecten op psycho-sociaal functioneren
19
Q

Tegenstanders zittenblijven?

A
  • toegang tot betekenisvolle taken ontzeggen
  • rem op cognitieve groei
  • sociaal netwerk wordt verbroken
  • dure interventie
  • weinig effect op latere prestaties
20
Q

Wat zijn de psycho-sociale variabelen?

A
  • zelfstandigheid
  • coöperatief gedrag
  • hyperacctiviteit
  • asociaal gedrag
  • agressie
  • werkattitude
  • zelfvertrouwen
  • populariteit
  • welbevinden