Sara Flashcards

1
Q

Achter het net vissen

A

de kans laten voorbij gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de kat uit de boom kijken

A

een afwachtende houding nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het paard achter de wagen spannen

A

het verkeerd aanpakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

op alle slakken zout leggen

A

Op iedere kleinigheid kritiek hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een vogel voor de kat zijn

A

reddeloos verloren zijn,ten dode opgeschreven zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de appel valt niet ver van de boom

A

het gedrag van kinderen lijkt veel op hun ouders s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Men moet en gegeven paard niet in de bek zien

A

Je moet niet kritisch zijn over dingen die je krijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het is een storm in een glas water

A

het is een hoop drukte om niks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een gat in zijn hand hebben

A

steeds te veel geld uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het is weer koek en ei tussen hen

A

weer dikke vrienden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in de put zijn

A

triestig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

water naar de zee dragen

A

nutteloos werk doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iemand iets op de mouw spelden

A

iemand iets wijsmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

water bij de wijn doen

A

toegeven, een compromis sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de kogel is door de kerk

A

na lang aarzelen een besluit genomen hebben s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

blaffende honden bijten niet

A

van schreeuwers moet je geen schrik hebben s

17
Q

iemand een pluim geven

A

iemand een compliment geven

18
Q

iets onder de knie hebben

A

iets goed kennen of kunnen

19
Q

de vreemde eend in de bijt zijn

A

een vreemdeling in een bepaalde kring zijn

20
Q

oude koeien uit de sloot halen

A

terug praten over dingen die lang geleden gebeurd zijn

21
Q

een konijn uit zijn hoed toveren.

A

zorgen voor een verrassing

22
Q

iets opnieuw zuurstof inblazen

A

iets weer opwekken

23
Q

de trein is vertrokken

A

er is iets op gang gekomen s