nederlands afkortingen Flashcards
1
Q
bv.
A
bijvoorbeeld
2
Q
tel.
A
telefoon
3
Q
ir.
A
ingeneur
4
Q
dr.
A
dokter
5
Q
vgl.
A
vergelijk
6
Q
nl.
A
namelijk
7
Q
m.a.w.
A
met andere woorden
8
Q
d.w.z.
A
dit wil zeggen
9
Q
t.a.v.
A
ter attentie van
10
Q
EU
A
Europese Unie
11
Q
NMBS
A
Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen
12
Q
gsm
A
global system for mobile communication
13
Q
a.h.w.
A
als het ware
14
Q
a.u.b.
A
alstublieft
15
Q
i.p.v.
A
in plaats van