Ruilen over de tijd Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen een voorraad- stroomgrootheid?

A

Een voorraadgrootheid kan op een moment gemeten worden (bijvoorbeeld vermogen). Een stroomgrootheid moet altijd over een bepaalde periode gemeten worden (bijvoorbeeld salaris, is dat per week, maand, uur?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem twee manieren waarop je kunt ruilen over de tijd.

A
  1. Lenen 2. Sparen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kun je consumptie vervroegen?

A

Door te lenen kun je producten en diensten eerder kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kun je consumptie uitstellen?

A

Door te sparen. Je kunt dan later meer kopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er precies geruild bij ruilen over de tijd?

A

Consumptie in de toekomst met consumptie in het heden. Als je geld nu niet uitgeeft, kun je later meer uitgeven. Als je nu leent kun je nu meer uitgeven, maar in de toekomst minder omdat je dan de lening moet terugbetalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Of mensen sparen of lenen wordt bepaald door de tijdsvoorkeur. Noem 3 factoren die invloed hebben op de tijdsvoorkeur

A
  1. Rente - Als die hoog is zullen mensen meer sparen 2. Inflatie - als die hoog is zullen mensen meer uitgeven 3. Toekomstverwachtingen - als die negatief zijn zullen mensen sparen omdat ze voorzichtig zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leg uit dat inflatie kan leiden tot minder spaargedrag

A

Als de inflatie hoog is zien consumenten de prijzen stijgen. Het is dan niet logisch om aankopen uit te stellen. Mensen zullen dus eerder consumeren en minder sparen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit waarom inflatie de reële rente verlaagt

A

reële rente gaat over de koopkrachtverandering van je vermogen. Stel dat je 3% rente krijgt, maar de prijzen stijgen in een jaar met 5%, kun je een jaar later alsnog minder kopen. Door rekening te houden met de inflatie kijk je of je na een bepaalde periode je koopkracht is gestegen / gedaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg uit waarom deflatie kan leiden tot verdere deflatie

A

Bij deflatie zien consumenten de prijzen dalen. Het is dan logisch om aankopen uit te stellen. Dit zorgt voor een teruglopende vraag en uiteindelijk verder dalende prijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit waarom laag consumentenvertrouwen kan leiden tot extra spaargedrag

A

Een laag consumentenvertrouwen geeft aan dat consumenten een negatief beeld hebben over hun economische toekomst, bijvoorbeeld over dreigende werkloosheid of loonmatiging. Wanneer de toekomstverwachting negatief is, zullen consumenten voorzichtig zijn en geld sparen voor moeilijke tijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen nominale en reële rente?

A

Nominale rente is het percentage dat je krijgt van de bank. Bij reële rente hou je ook rekening met de invloed van inflatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke formule gebruik je om de reële rente te berekenen?

A

Reële rente = Nominale rente - Inflatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Als de reële rente 6% is, welk indexcijfer hoor daar dan bij?

A

106

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Als de reële rente -6% is, welk indexcijfer hoort daar dan bij.

A

94

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

“Maak een keuze en leg uit.
Als de reële rente negatief is, dan is de inflatie hoger / lager dan de nominale rente”

A

Als de reële rente negatief is, is de inflatie hoger dan de nominale rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

“Maak een keuze en leg uit.
Als de reële rente positief is, dan is de inflatie hoger / lager dan de nominale rente”

A

Als de reële rente positief is, dan is de inflatie lager dan de nominale rente

17
Q

Leg uit dat investeringen ook een vorm zijn van ruilen over de tijd.

A

Door nu te investeren kunnen bedrijven nu minder consumeren. In de toekomst betaalt die investering zich hopelijk terug zodat je in de toekomst meer kunt besteden.

18
Q

“Maak een keuze en leg uit:
Bij een hoge/lage rente zullen de investeringen toenemen.”

A

Bij een lage rente zullen investeringen toenemen omdat lenen voor die investering goedkoper wordt. Daarnaast zijn de opofferingskosten (de misgelopen rente) van de investering ook lager.